Hollandse nieuwe
L.Th. Lehmann: Tussen Medemblik en Hippolytushoef (Bezige Bij)
In zijn jongste roman beschrijft L.Th. Lehmann een dag uit het leven van student Everard Schulphorn. Everard is verkouden, ligt gelijk een levende fontein van gloeiend snot in zijn bed. Hij staat op en pakt de trein naar het stadje waar hij studeert (Leije). Vroeger had hij daar een kamer, maar verhuisde naar een andere plaats, toen zijn meisje Nancy hem voor een ander liet zitten. Hij gaat naar de sociëteit, waar wij gevormd worden tot leidende figuren in de maatschappij, ha, ha. Waar wij een stijl en optreden opdoen, die ons voor ons hele leven zal kenmerken. Hij rijdt een beetje paard, gaat weer terug naar de sociëteit en leutert daar wat met een wezen, dat zich ook vrijwillig voor een heel leven verbaal en mentaal heeft laten misvormen. Na die borrelbabbel haalt hij een meisje af van een dispuutsvergadering. Hij neemt Hélène mee naar zijn kamer, waar ze gezellig een poosje in elkaar passen, op de manier, die het verschil in sexe hun veroorlooft.
Hoe gezellig ook, ze passen allebei in de verkeerde, want Hélène heeft een ontrouwe Canadees in haar hoofd en Rard nog steeds Nancy. Afgezien van de twee gaafste blz. uit het hele boek, 101 en 102, waar in een jeugdherinnering alle grondstof voor deze roman van de eenzaamheid achteloos wordt weggeworpen, vormt dit Leidse nummer toch nog het leesbaarste deel (nauwelijks een kwart helaas) van deze roman. Eindelijk wordt de taal een beetje genormaliseerd en worden eenzaamheid en teleurstelling gesuggereerd en voelbaar gemaakt.
In het voorafgaande driekwart deel wordt er met de eenzaamheid gekoketteerd: Ik ben alleen en het is erg, dat er niemand voor mij komt… Ik heb hier niets te doen, niets te verwachten, waarom zou ik verder gaan… Hoeveel van zijn gedachten werd er niet in beslag genomen door de hoop op ontmoetingen, ontmoetingen die iets zouden veranderen natuurlijk. Deze kreten worden aangevuld met een gesproken plattegrond van het kleine doch vermaarde stedeke en met grollen van het volgende gehalte: Ik haal het minuscule gele plankje met zwarte letters uit mijn zak (treinkaartje)… Ik zet een zuilvormig aanhangsel vooruit en breng mijn zwaartepunt naar voren. Daardoor maakt het andere zuilvormige aanhangsel zich los van de grond, knikt door in het midden, passeert het eerste en gaat op zijn beurt vooruit (hij loopt) etc. etc.
Tot ongeveer blz. 97 zeurt dat maar door, een onstuitbare stroom corpsgewauwel en meisjesstudentenverenigingsgesnap, die de lezer het klamme zweet in de handen drijft. De lardering met franse, engelse en spaanse citaten, woordspelingen en pastiches maakt de rampspoed compleet. Misschien een boekske voor reünisten van het kleine doch vermaarde stedeke?
H.L.M.
Ellen Warmond: De huid als raakvlak (Querido)
Alweer een nieuwe bundel van de zuiverste vertegenwoordigster op het ogenblik van het genre damespoëzie voor het betere nachtkastje. Alles is nog inniger geworden, nog strakker, bij het oosterse af zelfs volgens de achterkaft. Het leven, de liefde en de ontoereikendheden daarvan worden ook in deze verzen bezongen, met een zo oprechte, bovenpersoonlijke emotie dat een verrassend beeld of een scherpe formulering erin zou klinken als een valse noot. Zulke wanklanken zijn dan ook zorgvuldig vermeden. Een prachtig boekje voor mensen die vinden dat woorden er eigenlijk nooit zo op aan komen, dat oog, neusvleugel, stemklank en vooral hart veel effectiever zijn om iets uit te leggen. Voor wie als ik hecht aan precies en genuanceerd woordgebruik is het lezen ervan een beproeving. Toen ik het helemaal uit had, was ik een kwartier lang zo terneergeslagen dat ik niet begreep waarom ik nog ooit een gedicht zou willen lezen. Wat weer pleit voor de overtuigingskracht van de dichteres.
A.N.
Esteban Lopez: Pijnlijke vertellingen (Bezige Bij)
Deze vertellingen van Esteban Lopez zijn snel en helder geformuleerd. De schrijver moet een aardige man zijn dat hij zo weinig aandringt. Trouwens, het feit dat hij deze verhalen, wier pijnlijkheidsgraad gering is, kwijt moest, wijst daar al op. Het bundeltje blijft dus een beetje iel, ook omdat een paar van de vertellingen alleen geschreven lijken om een aardig zinnetje van een achtergrond te voorzien. Ik citeer:
– De leugen was daar de enige vorm van discretie.
– Een royale medeminnaar is het begin van de onthouding.
– Ik had voor geen geld in zijn schoenen willen staan. Ik ben als de dood voor mijn vrouw.
– Het begint met een goed werk en het eindigt met een neukpartij.
Tenslotte: van de acht betekenissen die Van Dale geeft van het woord pijnlijk is er niet één die past bij de sfeer van deze verhalen. Die zijn hoogstens gênant.
J.E.K.-S.
José Boyens: Voorzichtig bazuinen (Querido)
Weer gaat de wereld als een meisjeskamer open: de zon schijnt er veel, er zijn geiten, cypressen, een aardige minnaar en grappige
ganzen. Onnadrukkelijk wordt op het nare van het leven gewezen, maar kijk, we glimlachen alweer om een puntige woordspeling. Alles loopt goed af: de wereld gaat als een vertrouwd kamertje dicht. De dichteres kent haar beperkingen, ze is heel bescheiden en voorzichtig, maar ze heeft toch maar even uitgebazuind dat er véél moois is in het leven. Poëzie als smaakvolle arabesk, of beter nog, als lieve conversatie.
A.N.
Willem Brakman: De gehoorzame dode (Querido)
Het lijkt een aardige opgave voor een auteur die in zijn boeken merkbaar arts was de bijbelse Lazarus aan een persoonlijkheid te helpen. De man was immers niet alleen ziek, hij werd zelfs een lijk in ontbinding eer hij – volgens de schrijver moeizaam – herstelde. Brakman was altijd al sterk in medische knorrigheid; de oude tijd zou hem gelegenheid geven die plastisch en anachronistisch uit te leven.
In dit opzicht komt de lezer nauwelijks aan zijn trekken. In andere trouwens evenmin. ‘De gehoorzame dode’ is een rijstebrijberg van couleur locale: Levieten, tempelwachters, pedagogen en profeten, het wandelt alles in dichte drom voorbij; maar verder gebeurt er niets.
Brakman brengt zijn locale kleur aan op drie manieren. Ten eerste maakt hij cynische toespelingen op bijbelse citaten en personages, een procédé dat in zijn hoofd waarschijnlijk met blasfemie te maken heeft, in zijn boek echter niet. Ten tweede construeert hij bijfiguren (Grieken, tollenaren, mooie vrouwen) half volgens het stereotiep, half ertegenin, – een methode die men, geloof ik, inlevingsvermogen noem. Ten derde presenteert hij in Vestdijkstijl alle informatie als insiderscommentaar.
‘De gehoorzame dode’ is een boek dat in Nederland niet anders dan met eerbied ontvangen kan worden: er is geen touw aan vast te knopen.
J.E.K.-S.
Jan G. Elburg: De gedachte mijn echo (Bezige Bij)
Jan G. Elburg, de meest welbespraakte der vijftigers, heeft zes jaar lang praktisch niets van zich laten horen. In het hoogtij van de beweging bouwde hij mee aan de geestdriftige en geestdrifverwekkende woordtorens met nog meer variatie in de bouwmaterialen dan de anderen. De nuchtere volkstoon vermengde zich bij hem vaak op een geslaagde manier met de magiërstaal. Zijn vorm paste zich aan bij de inhoud; het was titaantjespoëzie: alles goed met de gezondheid en de liefde, en de wereld aan de voeten van de dichter, gevuld met generaals en wantoestanden voor zijn jachtvermaak. Zo dichten houdt geen mens een leven lang vol. Als het machtsgevoel wegebt en plaatsmaakt voor abstracte levenswijsheden, terwijl de grote adem blijft, dan is het niet ver
meer naar domineesland, waar bentgenoot Andreus nu al jaren ronddwaalt. Ook in het nieuwe boek van Elburg is daar iets van te merken: ik ben verontrustend vaak het preekwoord ‘mens’ tegengekomen, bijna steeds een zeker teken van halfzachte vereenvoudiging. Maar over het algemeen is Elburg een persoonlijk dichter gebleven, met de oude retoriek en soms de oude nuchterheid, maar met een ingewikkelder thematiek, waarin wat meer ruimte is voor ongelukkig zijn, twijfelen en doodgaan. De vorm past minder precies bij de inhoud dan vroeger, de bundel als geheel vind ik onzeker en ongelijk. Ik moet daar bijzeggen dat Elburg’s genre mijn voorkeur niet heeft. Ook bij zijn vroegere gedichten voelde ik bij mezelf altijd de neiging tot snoeien, kappen en samentrekken. Dat is grotendeels een kwestie van temperament. Als Elburg er net zo over dacht als ik, was hij misschien nooit toegekomen aan de paar heel goede gedichten die ik in dit boek heb gevonden. Lees bijvoorbeeld eerst Demagogie, op blz. 22.
A.N.
Over dit hoofdstuk/artikel
over L.Th. Lehmann
over Ellen Warmond
over José Boyens
over Willem Brakman
over Jan G. Elburg