Hollandse nieuwe
Weverbergh: Bokboek (Bezige Bij)
Weverbergh bedoelt het goed, hij doorziet het een en ander, hij bezit temperament en macht over de taal. Hoe komt het dan dat zijn BokBoek zo teleurstelt? Omdat schrijven voor hem alleen een opluchtende functie heeft. Nu lijkt Vlaanderen me een land waar men nog eerder stikt dan Nederland, maar is dat een reden om in de exclamaties te blijven steken? Woede moet argumenten zoeken, niet alleen maar woorden. Lezen is Weverbergh’s bestemming, maar is het nodig daar als een opgewonden puber van te getuigen? Hij vindt Holsbergen een groot schrijver, Vinkenoog een intellectueel; ik word nieuwsgierig, wat zijn de redenen van Weverbergh’s sympathie? Zij blijven uit. Weverbergh poneert, hij maakt niet waar. Wat hem voorshands ontbreekt is discipline. Zijn stuk over Claus mag blijk geven van inzicht; zijn polemiek tegen Hermans van kennis; leesbaar zijn ze niet. Objectief heeft Weverbergh vaak gelijk, stylistisch zelden. Uitzondering: het stukje over Boon. Daar krijgen wij een glimp te zien van Weverbergh’s vermogens.
J.E.K.-S.
H.U. Jessurun D’Oliveira: Scheppen riep hij gaat van au Polak & van Gennep)
Voor eenmaal spontaan mijn aard volgend begin ik met een vitterijtje. In zijn interview met Claus gebruikt d’Oliveira de term ‘monologue extérieure’. Concessies aan de mode doen wij allemaal helaas, maar deze is wel bijzonder barbaars. Een vreemde taal een neologisme opdringen waar het goedhollandse ‘alleenspraak’ de bedoeling ondubbelzinnig weer kon geven, dat gaat te ver. Maar dat is niet alles. Bedenkelijker vind ik nog dat d’Oliveira klakkeloos de spelling overneemt van derderangs scribenten. ‘Monologue intérieur’ is de Franse term die in de Nederlandse pers het vaakst gemaltraiteerd wordt (de andere zijn minder modieus, hun mishandeling is dus minder frekwent). Voor mij bewijst dit dat het zinloos was Nederlanders Frans te leren; zelfs de hantering van het woordenboek is een automatisme geworden.
Als ik d’Oliveira deze kleinigheid zo kwalijk neem dan is dat omdat ‘Scheppen riep hij gaat van Au’ getuigt van niveau1). De vragen door d’Oliveira gesteld bewijzen dat hij eerst gedacht heeft
en toen pas zijn sujetten benaderde; de meeste interviewers denken niet eens achteraf.
Voor wie is dit boek bestemd? Voor de verliefden in de eerste plaats, ljikt mij. Voor hen die het werk van een schrijver nooit omvangrijk genoeg vinden is een woord uit hun mond gevallen even kostbaar als een regel uit hun pen gevloeid. Voor nieuwsgierige oningewijden verder: het spoort aan tot lezen. Van Richard Minne in mijn geval. Maar wat geeft het de anderen? Amusante roddel, een nuttige ontluistereng: het interview met Mulisch en opmerkingen over het creatieve proces die weinig ophelderen. Weten hoeveel versies een schrijver maakt is slechts voor een enkeling van belang. Kortom: ik prefereer de rechtstreekse essayist d’Oliveira boven de indirecte.
J.E.K.-S.
- 1)
- Met uitzondering van de titel: die is fraai, maar onnauwkeurig. De tachtigers kostte scheppen pijn; hier wordt alleen de moeite zichtbaar.