Holografie
Adriaan Morriën
Mijn grootmoeder van moederszijde was al jarenlang weduwe toen ik het levenslicht aanschouwde. Mijn grootvader was als visser bij IJsland in een vliegende storm over boord geslagen en verdronken, wat op een zekere onhandigheid wijst, hoewel hij toch elf kinderen had verwekt, wat er overigens ook op zou kunnen wijzen. Maar misschien was zijn ongelukkige dood vooral het gevolg van een te groot godsvertrouwen. Het is immers denkbaar dat hij zich om die reden bij IJsland niet stevig genoeg heeft vastgehouden.
Toen ik als jongste van ons gezin door mijn moeder werd aangewezen om voor mijn grootmoeder de wekelijkse boodschappen te doen, was zij al zeventig en had zeker in geen twintig jaar meer geslachtsgemeenschap gehad. Met andere woorden: de urethra-uitgang die, zoals men weet, bij jongere zowel als bij oudere vrouwen tijdens een hevig orgasme onwillekeurig een beetje wijder wordt, was bij haar allang niet meer open gaan staan, tenzij om te urineren. Of om het nog anders te zeggen: de spastische contracties van het dwarsgestreept spierweefsel van handen en voeten, die tijdens de late plateau-fase van de sexuele respons op gevorderde leeftijd nog maar zelden optreden, hoewel juist wel bij regelmatig cohabiterende vrouwen van zestig of zeventig jaar, behoorden bij mijn grootmoeder tot het verleden, wat mij nu, op regenachtige middagen, en soms zelfs op zonnige, wel eens melancholiek kan stemmen.
Zolang mijn grootmoeder goed ter been was, ging zij zondags in de dracht van het zuidhollandse dorp, waaruit zij afkomstig was, naar de kerk en zat bij ons in de bank op een plaats waarvan de huur door mijn vader werd betaald. (Mijn vader kon erg edelmoedig zijn, op een te gehaaste manier uiteraard, zodat ik bij zijn dood slechts f 243, – erfde.) Na de kerkdienst werd thuis koffie gedronken (o! het malen
met de handkoffiemolen en de geur van zondagse koffie die uit de keuken de huiskamer binnenzweefde!) en een zandkoekje gegeten, in afwachting van de andere raadselachtige dingen die door de volgenlingen van Calvijn voor de dag des Heren waren bedacht. Op een keer, terwijl de lepeltjes rinkelden, want de vingers waren nog stijf van de verdoemenis die zondaren was aangekondigd, en er met een overgeschoten stichtelijkheid koffie werd geslurpt, barstte mijn grootmoeder in snikken uit en bekende blozend dat zij de benen knoop van een van de onderbroeken van mijn grootvader, het enige persoonlijke voorwerp dat haar van hem was overgebleven, de geheime fetisj waardoor zij haar vroegere genietingen, hoe zondig ook op zichzelf, haar dierbaarste herinneringen en onvervulde verlangens tastbaar kon maken en waar zij onder de preek mee had zitten spelen, uit haar vingers had laten vallen, op de houten vloer van het bedehuis, buiten bereik zelfs van haar voeten.
Mijn grootmoeder had zo hevig gebloosd dat de blos zich tot haar hals uitbreidde, getuige niet slechts van de schaamte die zij had moeten overwinnen om het verlies van de knoop van mijn grootvaders onderbroek te bekennen en het bestaan ervan prijs te geven, maar ook, begreep ik onmiddellijk, van de kracht van haar herinnering die niet anders dan van erotische aard kon zijn. En ik begreep ook dat ik in die blos voor het eerst van mijn leven een afstraling mocht begroeten van de ‘sex flush’, de hyperaemische roodkleuring van de huid waarmee vrouwen op sexuele spanningen reageren, een blos die van de borsten uitgaat, zich op de voor- en bovenvlakken en daarna over de voorste borstwand verspreidt, om zich tenslotte tot schouders, nek, aangezicht en voorhoofd uit te breiden.
Wanneer ik zeg dat ik het onmiddellijk begreep, spreek ik eigenlijk een onwaarheid. Want in werkelijkheid twijfelde ik eraan, heb ik er altijd aan getwijfeld, mij jarenlang afpijnigend met de vraag of de blos van mijn grootmoeder zich van haar gezicht tot haar hals had verbreid en dus een gewone min of meer zedige blos genoemd moest worden, of dat hij, juist andersom, uit haar hals en van nog lager gelegen gedeelten van haar lichaam was opgestegen, zoals het voor de sex flush kenmerkend is. Ik herinnerde mij dat mijn grootmoeder tijdens haar bekentenis aan haar witte zakdoek had zitten plukken, in een mogelijke contractie van op z’n minst het dwarsge-
streept spierweefsel van haar handen, dat wil dus zeggen met, voor zover zichtbaar, bepaalde verschijnselen van het carpopedaalspasme. Ik weet het nog altijd niet, want ik heb nooit de moed kunnen opbrengen mijn grootmoeder ernaar te vragen. Ik zag op tegen de vele inleidende vragen die ik haar had moeten stellen en ook tegen de voorlichting die ik, aap van een jongen, haar over een zo intiem onderwerp had moeten geven. Het waren andere tijden dan nu.
Vaak, wanneer ik bij mijn grootmoeder het briefje met de boodschappen kwam halen en zij, met de rug een beetje wantrouwig naar mij toe, uit een geheime bergplaats in de mahoniehouten linnenkast lief geld tevoorschijn toverde, hoorde ik haar mompelen, of brommen, soms ook zingen, anderhalve psalmregel, zelden meer. Ik dacht ontroerd aan haar oude clitoris, zoals ik nu dikwijls aan de door mij lang miskende penis van mijn vader denk, waaraan ik dan toch maar het leven te danken heb, dacht aan die kleine verborgen obelisk, van mijn grootmoeder dan, door de Fransen niet zonder reden ‘praline’ genoemd, die nachtegalentong, om zo te zeggen, die bij haar nooit meer bevochtigd werd, tenzij door haar eigen urine, en die ook nooit meer was opgezwollen. Want de sex flush mag dan reeds bij prikkeling of heftige verbeelding ontstaan, het zwellen van de clitoris treedt bij oudere vrouwen pas op wanneer de sexuele spanning op het niveau van de plateau-fase is gekomen en het orgasme nadert, waarbij de clitoris zich uit haar hangende positie boven de schaamspleet verheft en de glans of eikel van de clitoris, net als bij jongere vrouwen, onder het praeputium wordt teruggetrokken.
Al die aardige veranderingen in en aan haar eigen lichaam waren bij mijn grootmoeder van moederszijde, en dat begreep ik ontwijfelbaar, nooit meer voorgekomen. Het maakte mij als jongen reeds droevig, meer dan ik op dit ogenblik zou kunnen zeggen.
Zouden er in Suriname ook psychiaters zijn?
Op een ochtend viel er een broodkorstje, ter grootte van een duimnagel, door het open raam waarbij ik zat te werken. Ik stond op en keek naar buiten in de straat. Ik zag niemand. Aangezien het mij onwaarschijnlijk leek dat het plotseling weer manna was gaan regenen, hoewel de kerk zo’n buitenkansje best zou kunnen gebrui-
ken, bleef er slechts één oplossing voor het raadsel over. Een vogel had, in zijn vlucht of op de dakgoot, het korstje uit zijn snavel laten vallen en omdat het juist licht genoeg was had de wind het naar binnen geduwd. Ook die verklaring nam niet weg dat er een wonder was gebeurd waardoor er, enkele ogenblikken, een soort stilte in mij neerdaalde die mij geheel vervulde. Het was een van die wonderen waarvan Emily Dickinson in haar gedichten veelvuldig melding maakt. Emily Dickinson vergeeft men het dat zij er soms ook de Voorzienigheid bij betrekt. Niet alleen omdat zij in een andere eeuw leefde (wat wij ons voorgeslacht hoe langer hoe minder beginnen te vergeven), maar ook omdat men bij Emily Dickinson de Voorzienigheid weg kan denken zonder dat haar wonderen daardoor minder wonderbaarlijk worden. Met de gerenommeerde wonderen is dat niet zo. Als je daar het onwaarschijnlijke aan onttrekt, blijft er niets meer van over.
Frans P.: ‘Werken in de weekends is een luxe die maar weinig mensen zich kunnen veroorloven.’
In de tram hoorde ik een oudere vrouw zeggen: ‘U bent toch al zevenentachtig, hè?’ Zij zei het tegen een kleine brede buikige man die achter mij de tram was ingestapt, zodat ik zijn stevigte had gevoeld. Hij stond nu naast mij en over zijn linkerarm hield hij een regenjas gevouwen. ‘Waarom ik een jas heb meegenomen begrijp ik ook niet’ zei hij. (Het was eind september, een zomerse dag.) Het gezicht van de man was nog vrijwel ongerimpeld. Wel waren zijn wangen rood, of blauw (de starre blos van de ouderdom). De vrouw vroeg verder: ‘Leeft uw vrouw nog?’ Ik verstond het antwoord niet, maar weer wel het commentaar van de vrouw: ‘Dan heeft u heel lang samen mogen leven.’ (Ik dacht na over dat ‘mogen’, een dubbelzinnig woord dat net zo goed ‘moeten’ kon betekenen en waaruit angst, bijgelovigheid, naieve of moedwillige dankbaarheid sprak.) Toen er een plaats vrij kwam bood de man de vrouw die plaats aan, maar daar wilde zij niet van weten. En toen pas zag je dat hij werkelijk oud was. Er kwam, door de stijfheid van zijn gewrichten, iets robotachtigs in zijn bewegingen en hij moest, hoewel de tram nog niet reed de stang vastgrijpen om van de staande in de zittende houding over te gaan.
Eindelijk, nadat hij moeizaam op zijn plaats heen en weer geschoven had, zat hij met het dode gewicht van zijn gedrongen gestalte. Om zich een houding te geven (nog een houding!) keek hij een beetje om zich heen en naar buiten. Daarna zei hij: ‘Het leven gaat door.’
Jaren geleden liep er ‘s ochtends omstreeks elf uur geregeld een oude man langs ons raam voor wie mijn vrouw een soort zwak opvatte. Het was een niet te grote vrij magere propere oude man, als heer gekleed met opstaande boord, stijve das en een gleufhoedje dat recht op zijn hoofd leek te staan. Hij bewoog zich voort op een sukkeldrafje, in een enigszins vooroverhellende houding (is dat niet een symptoom van de ziekte van Parkinson?). Zo maakte hij zijn ochtendwandeling op het trottoir van ons blok, waarvoor hij niet over hoefde te steken. Soms viel hij om en moest hij blijven liggen tot er iemand kwam om hem, als een speelgoedmannetje, overeind te zetten en op gang te helpen.
Op een keer sprak mijn vrouw hem aan en stelde hem de vragen die haar op de tong hadden gebrand. Ja, hij woonde op kamers, werd goed verzorgd. Nee, zijn vrouw was al gestorven. Toen hij zestig zou worden had zij erop aangedrongen dat hij zijn zaak aan de kant zou doen: zij waren nog niet echt oud en konden nu nog van hun leven genieten. Hij had de zaak verkocht en zij waren stil gaan leven: ‘Maar mevrouw, nog geen drie jaar later is mijn vrouw gestorven en ben ik alleen achtergebleven. Wilt u geloven dat ik haar nog elke dag mis?’ (Een paar tranen rolden over zijn wangen.) ‘Maar wanneer is uw vrouw dan gestorven?’ vroeg mijn vrouw. ‘Ach mevrouw, dat is nu ook al weer bijna dertig jaar geleden.’
Waarom gaat er zoveel triestheid uit van advertenties waarin ‘jonge energieke medewerkers’ worden gevraagd?
Droom van A.M.B.M.: ‘Ik droomde dat ik op straat naar een man liep te zoeken. Iemand had me verteld dat ik er een zou vinden die ik leuk vond als ik op een trommeltje sloeg en zou vragen of hij harig was. Na een tijdje sprak ik een donker joods-amerikaans type in een legerjack aan en vroeg hem of hij harig was. Hij antwoordde ‘ja’ en voldaan ging ik met hem op weg naar een huis aan de rand
van een meer dat op de Pelikanenvijver in Artis leek. We gingen samen in het meer zwemmen en alles was heel opwindend en plezierig, totdat er een heks, met heel blond haar en een doorzichtige huid en heel mooi, bij ons kwam en de man van mij afpakte. Zij gebruikte daarvoor als tovermiddelen jonge wolven met rode tongen die in een wilgenbosje, midden in het meer, stonden. Daarna liep ik over een strand, waar werd omgeroepen dat een klein meisje (haar naam werd ook genoemd) haar moeder was kwijtgeraakt. Toen ik doorliep kwam ik een klein meisje tegen, met blond haar en een wit jurkje aan. Ze leek op mij toen ik klein was. Ik vroeg of zij haar moeder kwijt was. Zij zei ‘ja’. Ik vroeg hoe zij heette. ‘Marie.’ Na heel diep nadenken herinnerde ik me dat Marie ook de naam was die werd omgeroepen. Ik vroeg toen: ‘Moet ik je naar je mamma brengen?’ Zij zei dat het haar niets kon schelen maar dat ze het best vond. Ik bracht haar weg. Later ging ik met Olga haar huis bekijken. We gingen de deur van het huis van onze buurvrouw in. Olga’s huis stond op het dak. Het was van glas en ervoor stonden honderden kleine palmpjes. Plotseling rende Olga op een wandelwagentje af waar een negerbaby in zat. Ze nam het kind in haar armen en knuffelde en kuste het. Ik was heel erg jaloers op haar omdat zij een kind had. Van het dak keek je uit over de hele stad die alleen uit glazen koepels bestond.
G. is in staat een stervende zijn doodssnik afhandig te maken.
Eigenlijk is het gek dat het nog altijd onweert, hoewel er allang bliksemafleiders bestaan.
Als een van de merkwaardigste gebruiken zal ongetwijfeld geboekstaafd blijven de gewoonte van mensen om op zondagen tweemaal naar het geouwehoer van een kandidaat in de theologie te gaan luisteren, in een bakstenen gebouw dat er op bedoeld was de zon buiten te sluiten of haar licht, door zg. kerkramen, op een valse wijze te verkleuren.
Van de zomer zaten we op het terras van Polen. Er ging een jongeman naar binnen met een bruine duif in zijn hand.
Aan de gedichten van sommige dichters merk je op een irritante wijze dat de dichter zelf ze zo goed vindt.
Het slechtste boek dat ik de laatste twee dagen gelezen heb.
Iedereen heeft toezicht nodig, het oog van een ander dat hem in de gaten houdt, hem streng of liefdevol verhindert de dwaasheden of misdaden te begaan die hij geneigd is te doen wanneer hij werkelijk vrij, dwz. aan zijn lot overgelaten zou zijn.
Persoonlijkheid of karakter: alle feiten van iemands leven vermenigvuldigd met een onbekende faktor.
Aan veel schrijvers op latere leeftijd kun je zien hoe pijnlijk het voor hen is geweest te moeten toegeven, heimelijk misschien, dat zij niet het genie zijn waarvoor zij zich in hun jeugd hebben gehouden. Sommigen zijn door dat inzicht verbitterd, kapotgemaakt, maar net niet helemaal zodat zij, gestijfd door de vraag naar het boek, zijn blijven publiceren. Er zijn er ook die er geestig, humoristisch of gewoon dom door zijn geworden.
Het katholieke probleem is heel eenvoudig. De kerk zou moeten toegeven dat zij zich heeft vergist. Daarna zou er een commissie benoemd moeten worden die als executeur testamentair kan optreden. Het bezit van de kerk zou onder de armen verdeeld moeten worden, zoals Jezus dat van de rijke jongeling verlangde.
Het katholicisme van G.K. v.h. R.: De ratten betreden het zinkende schip.
Letterkundige herdenkingen en jubilea in het jaar 1960
febr. | 1 | Gerard van Hulzen | 100 | jaar geleden geboren |
2 | Dr. H. van Loon | 75 | jaar geleden geboren | |
10 | Jacques van Hattum | 60 | jaar | |
14 | François Haverschmidt | 125 | jaar geleden geboren |
25 | Gabriël Smit | 50 | jaar | |
28 | R.C. Bakhuizen v.d. Brink | 150 | jaar geleden geboren | |
mrt. | 9 | Ed Hoornik | 50 | jaar |
19 | Ary Prins | 100 | jaar geleden geboren | |
april | 3 | Frederik W. van Eeden | 100 | jaar geleden geboren |
5 | Aarnout Drost | 150 | jaar geleden geboren | |
7 | Mr. P.L. van de Kasteele | 150 | jaar geleden overleden | |
28 | Isaac da Costa | 100 | jaar geleden overleden | |
mei | 12 | Fré Domisse | 60 | jaar |
14 | Multatuli, Max Havelaar | 100 | jaar geleden verschenen | |
E. du Perron | 20 | jaar geleden overleden | ||
Menno ter Braak | 20 | jaar geleden overleden | ||
17 | H.C.J.A. Baron van Lamsweerde | 60 | jaar | |
20 | Annie M.G. Schmidt | 50 | jaar | |
juni | 5 | Mr. H.L. de Beaufort | 80 | jaar |
7 | Jan Engelman | 60 | jaar | |
21 | H. Marsman | 20 | jaar geleden overleden | |
26 | Annie Salomons | 75 | jaar | |
juli | 1 | Ch.M. van Deventer | 100 | jaar geleden geboren |
3 | J.G. Jofriet | |||
(Gerard den Brabander) | 60 | jaar | ||
26 | Hans Lodeizen | 10 | jaar geleden overleden | |
aug. | 5 | F.W. van Heerikhuizen | 50 | jaar |
25 | W.H. Nagel (J.B. Charles) | 50 | jaar | |
okt. | 13 | Henriëtte L.T. de Beaufort | 70 | jaar |
16 | Jo Landheer | 60 | jaar | |
19 | Dr. W.J.A. Jonckbloet | 75 | jaar geleden overleden | |
24 | Ernest Claes | 75 | jaar | |
nov. | 8 | Johannes Kneppelhout | 75 | jaar geleden overleden |
12 | Alex Gutteling | 50 | jaar geleden overleden | |
dec. | 8 | Raymond Kimpe | 75 | jaar |
31 | Matthias Kemp | 75 | jaar | |
August van Cauwelaart | 75 | jaar geleden geboren |