Huub Beurskens
Laatste bloemen +
Edouard Manet in dank
Twee rozen in een champagneglas
Gevlamde tulpen in een glas met draakmotief
Witte seringen in een glazen vaas
Onder invloed vanzelfsprekend
Het traceren van invloeden van het werk van de ene dichter op dat van een andere dichter blijft een hachelijke onderneming. Het is herhaaldelijk voorgekomen dat dichters die als epigoon werden gebrandmerkt moesten worden gerehabiliteerd toen de hoek veranderde onder welke hun werk werd bekeken. En het perspectief verschuift altijd, daar is geen houden aan. Soms blijkt dat de bewonderende kunstenaar interessanter werk is gaan maken dan de door hem geadoreerde collega; Vincent van Gogh was weg van schilderijen van Monticelli en Puvis de Chavannes, maar zonder die waardering was hij wellicht niet de Van Gogh-Van Gogh geworden.
Zo kan het best zijn dat de invloed van het verschijnen in 1968 van de gedichtenbundels Een warm hemd voor de winter van Hans Vlek en Slechts de namen der grote drinkers leven voort van Riekus Waskowsky voor iemand die in de jaren negentig van deze eeuw series gedichten schrijft, als van doorslaggevender belang kan worden beschouwd dan de uitgebreide kennismaking van deze dichter naderhand met bijvoorbeeld het werk van grote dichters als Georg Trakl en Gottfried Benn, simpelweg omdat die twee bundels hem destijds, als achttienjarige, het plezier van de omgang met poëzie in porden. Anderzijds zal deze dichter nu, vijfentwintig jaar na dato, de poëzie van Waskowsky en Vlek niet meer echt deel willen laten uitmaken van het referentiekader waarbinnen hij aan het werk is; ook de perspectieven van de dichter blijven aan veranderingen onderhevig en als het goed is entameert zijn werk zelfs voortdurend koerswijzigingen.
Toch is het hoogst onwaarschijnlijk dat de bewondering die ik nu al ettelijke jaren koester voor het werk van vooral Rainer Maria Rilke, Francis Ponge en Gerard Manley Hopkins nog zal tanen. Ik heb ook niet de behoefte de poëzie van dit drietal imiterend te veroveren: zoiets zou getuigen van óf hoogmoed óf oudere-jongehondachtigheid. (Op mijn achttiende probeerde ik wel degelijk gedichten à la Waskowsky te schrijven.) Nee,
ik heb de indruk dat de invloed van het werk van deze drie dichters op mijn eigen doen en laten in poëticis tegelijk minder konkreet aanwijsbare vormen aanneemt en nauwelijks te loochenen is.
In het werk van alledrie bewonder ik het zoeken naar een zo vanzelfsprekend mogelijk, dat wil zeggen, naar een organisch samengaan van taal, denken, ervaren, van waarnemen en het waar te nemene. Ook de daaruit voortvloeiende intuïtie voor de metamorfoserende krachten van al het levende. En het enorme respect, de grootse bewondering die daarmee in hun poëzie gestalte krijgt, de bewondering voor – ik kan het niet anders aanduiden dan met een ontoereikende, zweverige, clichématige frase – het wonder van het bestaan. Avontuurlijk optimisme: een optimisme dat, in de gedichten en lyrische teksten, niet stoelt op een of andere heilsleer of dogmatische overtuiging, maar dat door een als organisme werkende taal wordt gegenereerd. Een soort vitale melancholie. Bij Rilke: Und wenn dich das Irdische vergass,/ zur der stillen Erde sag: Ich rinne./ Zu dem raschen Wasser sprich: Ich bin. In de teelaardse taal van Ponge: Un coquillage est une petite chose, mais je peux la démesurer en la replaçant où je la trouve, posée sur l’étendue du sable. En in de wervelingen van het heidens taalvuurwerk van de jezuïet Hopkins: I caught this morning morning’s minion, kingdom of daylight’s dauphin, dapple-dawn-drawn Falcon, in his riding…
Huub Beurskens
- +
- Noot: Edouard Manet (1832-1883) schilderde kort voor zijn dood, die werd voorafgegaan door de amputatie van zijn linkeronderbeen, nog een zestiental magnifieke doekjes met op elk wat bloemen in een glazen vaasje.