Ieder zijn standje
door H.A. Gomperts
Copernicus was een ramp voor het wereldbeeld met de mens in het centrum. Onttroond als heer der schepping, werd hij een toevallig, onaanzienlijk, onopgemerkt spookje dat rondwaarde in een provinciale uithoek van het heelal. Door een prik van Darwin in zijn illusies over zijn afkomst verloor hij nog weer een portie zelfrespekt. De familie-legende over zijn heel aparte aristokratische voortijd zakte in elkaar. Voortaan stond het spookje bekend als een neef van het kermisaapje en de amoebe werd hun gemeenschappelijke opa. Geen wonder dat de wetenschap die dit soort beledigingen kolporteerde in een hok werd gezet. Natuurlijk was het allemaal waar wat de heren beweerden. Zelfs Freud had gelijk. Geen smeerlapperij over de mens is ons te min. Maar: in het hok! Vrij spel voor de wetenschap. Wij zijn ten slotte niet zo benepen als die klerikalen die Galilei achter de broek zaten of als de Fundamentalisten die in de 20ste eeuw in Dayton, Tennessee, het apenproces op touw hebben gezet.
Het is allemaal waar van die draaiende aarde, die verwante apen en de seks bij de kindertjes. Het is waar binnen de wanden van het hok. Daarbuiten behouden wij onze goddelijke afkomst, onze goddelijke vonk, onze goddelijke bestemming. Daarbuiten zijn wij middelpunt gebleven. In het hok gaan wij dood. Erbuiten hebben wij het eeuwige leven.
*
De europese kultuur had Copernicus niet nodig om schizofreen te worden. De gekerstende heidenen hebben hun ene voet in het doopvont gezet, maar de andere er altijd buiten gehouden. Aan het beeld van de homogeen vrome middeleeuwen is zwaar geretoucheerd. Heel wat heidense traditie is door de officiële geschiedenis onderdrukt. Naast de vermaning ‘Kom tot inkeer, lichtzinnige, want het Oordeel naakt’, klinkt telkens weer de tegengestelde raad: ‘Pereat qui crastina curat. Drink en geniet, want morgen zijn we dood’. De dood die de dichter (Vergilius, volgens de traditie) aan het oor trok, zeggende ‘Leef, want ik kom’ is beurtelings christelijke en heidense adviezen blijven uitdelen. Staak het genieten, want ik kom. Begin te genieten, want ik kom. De Kerk, de geestelijke liederen, Elckerlyc zeggen het eerste, de aartspoëet en de Carmina Burana het tweede. ‘Gaudeamus igitur’ klonk, en klinkt nog steeds, uit dezelfde kelen als ‘Dies irae’.
*
Het lijkt een heilzaam konflikt van gedragsregels, tenminste zolang de wetenschap er zich niet in had gemengd. In de wereld, uit de wereld, zoals een weermannetje: in het huisje, uit het huisje. Zon, regen, koelte, storm: de afwisseling is gezonder en minder uitputtend dan onbeperkt genot of onbeperkte askese. Het is veel gemakkelijker twee tegengestelde dingen te geloven dan iets konsekwents dat misschien niet waar is. In het huis van onze ziel zijn vele woningen. In sommige wordt gedronken, in andere gebeden, beneden wordt geleefd, boven gedroomd, hier de fornikatie, daar de penetentie… Niets is zo passend voor de mens als de schizofrenie die maakt dat hij altijd een tekst vindt voor zijn goed plezier.
*
Intussen groeide de wetenschap en in zijn schaduw het wetenschappelijk geweten. Er kwamen steeds meer dwazen die gingen lijden onder de gespletenheid. De waarheden in het hok wilden eruit en de waarheden erbuiten wilden erin. Zij zaten wel gescheiden, maar zij eisten beiden de alleenheerschappij op. Voor de geplaagden, die zowel de wetenschap als de godsdienst au serieux nemen, een nachtmerrie.
Vandaar de blijdschap waarmee de ideeën van Pierre Teilhard de Chardin ontvangen zijn. Deze Jezuïetenpater, die een hartstochtelijk paleontoloog werd, heeft zich nu eens niet bij de gespletenheid neergelegd. Een Don Quichote, maar een indrukwekkende. Hij heeft de evolutietheorie uit het hok gehaald en laten paren met het katolicisme. Het resultaat is dat de mens opnieuw in het centrum staat van het heelal. Volgens ‘Divinitas’, orgaan van de pauselijke teologische akademie te Rome, is de pater
een ketter. Pater Philippus van de Triniteit, Qualificator van de Congregatie van het Heilig Officium (de instelling die de Index van verboden boeken bijhoudt), heeft pater Teilhard een dwaalgeest genoemd, een dogmatisch gevaar voor de kerk. Deze vooralsnog officieuze opinie van Rome dat het ‘imprimatur’ aan zijn werken geweigerd heeft (na zijn dood in vijf delen verschenen bij de Editions du Seuil te Parijs), is trouwens niet de eerste uiting van de reserve die daar ten opzichte van Teilhards denkbeelden heerst. In 1926 al werd hij van het Parijse Institut Catholique waaraan hij doceerde verwijderd en naar Peking verbannen. Een van de ongewilde resultaten was zijn ontdekking van de Peking-mens. De hem aangeboden opvolging van de abbé Breuil aan het Collège de France werd hem niet toegestaan. New York werd hem als verblijfplaats aangewezen waar Teilhard in 1955 stierf en begraven is.
Het nieuwe christendom van Teilhard maakt ontegenzeggelijk korte metten met allerlei geloofsfossielen. Het bijbelse scheppingsverhaal is nog wel als een verkorte symbolische weergave van het wetenschappelijke verhaal te interpreteren, maar voor de zondeval, waarvan de kerk moeilijk afstand kan doen, is in Teilhards visie op de menswording nauwelijks plaats. Afstamming van één mensenpaar verwerpt hij uitdrukkelijk. De eerste mens was een menigte volgens hem. Hij is bovendien een overtuigd voorstander van een eugenetische politiek. Zijn denkbeelden over de toekomstige evolutie van de mens brengen een bewust ingrijpen in het mechanisme van de erfelijkheid mee. Dat men zoiets essentieels als de voortplanting op zijn beloop zou laten, omdat de natuur het allemaal zo goed zou doen, vindt hij een gruwel. De wederkomst van Christus, die Paulus nog aan zijn bekeerlingen voorspiegelde als bij hun leven te verwachten en die sindsdien telkens is opgeschoven, stelt hij definitief uit tot de afkoeling van de planeet het leven onmogelijk maakt. Volgens de pater duurt dat nog enige hondertallen millioenen jaren, een tijd die wij trouwens nodig zullen hebben, omdat er nog zo verschrikkelijk veel evolutionair werk aan de winkel is.
Ketterijen genoeg dus. Aan de andere kant behelst het systeem van Teilhard voor een niet-christen ook nog verbluffend veel teologie. Hij houdt niet alleen vast aan een goddelijke bestemming (de mensen gaan niet verloren, maar komen ten slotte in een punt Omega = God terecht), maar hij laat zelfs de mogelijkheid van de uitverkiezing der gelovigen open, al hangt deze kwestie er een beetje zonderling bij. Verder is er veel Hegel en Bergson in zijn ideeën terug te vinden. Hegels wereldgeest die in de mens de ogen opslaat, Bergsons opvattingen over de duur en het vitale elan zijn bouwstenen van die wetenschappelijk-poëtische fantasie die hij ‘Le Phénomène Humain’ heeft genoemd. Het is een boek dat soms de indruk maakt van een nieuwe bijbel, soms van onnodig ingewikkelde science-fiction, maar dat eigenlijk nergens twijfel openlaat, zelfs niet in zijn verwrongenste formuleringen, aan het superieure gehalte van de schrijver. Het is in elk geval een reddingsboei voor de katolieke kerk, die het zeker wel zal afwijzen, omdat het voortbestaan in de gespletenheid, hoe uitzichtloos ook voor de waarheidslievenden, minder risico’s meebrengt.