Igor Cornelissen
‘Je weet alleen watje weet’ (De BVD in de Koude Oorlog)
Ruim dertig jaar geleden zat ik op de Dam met een protestbord om de nek. rode hand en bvd een pot nat, stond erop. Het handjevol activisten (een bewaarde foto toont een kaalhoofdige pacifistische bioloog wiens naam ik ben vergeten, het latere hoofd afdeling lichte muziek van de vara die contrabas in mijn jazzorkest speelde en de tegenwoordige hoofdredacteur van HP/De Tijd) kreeg versterking toen de groep zich verplaatste in de richting van het Leidseplein. De vreedzame groep werd uit elkaar geslagen. Het was jaren voordat de Provo’s het Amsterdamse straatbeeld annexeerden; in 1960 werd de Amsterdamse politie snel nerveus. Het vak crisisbeheersing werd nog niet gedoceerd.
Dat van die Rode Hand en de bvd was behalve een leus ook een overtuiging. Die tekst vereist uitleg. De Rode Hand was een extreemrechtse organisatie die in Frankrijk bommen gooide bij progressieve kranten en linkse politici vermoordde. Frankrijk stond aan de rand van een burgeroorlog en een onafhankelijk Algerije was de inzet. Rebellerende generaals wilden dat Algerije Frans bleef en stichtten hun eigen geheime leger, de oas. Iets wat bij ons, voor zover bekend, Pieter Sjoerds Gerbrandy nooit heeft gedaan al meende de onverzettelijke oorlogspremier dat Nederland met het verlies van ons Indië te gronde zou gaan. De Franse generaals keerden zich tegen De Gaulle toen die op een vergelijk met de Algerijnse opstandelingen aanstuurde. De spannende film The Day of the Jackal laat iets van de sfeer uit die jaren zien.
Een nieuwe generatie jongeren, in of vlak na de oorlog geboren, roerde zich in Frankrijk. En in Nederland. Het was natuurlijk geen generatie, het was maar een plukje eruit. Je leest het tegenwoordig te vaak: een generatie rebelleerde. Dat is onzin. Het was net als in de kunst: er waren kleine
groepjes malcontenten die zich roerden. Enkelen kregen later een sjerp met ‘avant-garde’ omgehangen. Een voorhoede leert altijd van elders. Wij keken toen naar Frankrijk en België.
Er is een vertekend beeld ontstaan van de jaren vijftig ‘waarin niets gebeurde’ en alles even saai was. Alsof heel Nederland naar de Bonte Dinsdagavondtrein (avro) luisterde of het Socialistisch Commentaar van Klaas Voskuil (vara, hoofdredacteur van Het Vrije Volk) in zich opzoog. Wat op kleine groepjes verstikkend overkwam, was niet zozeer de Koude Oorlog want die was spannend genoeg maar het gesloten (ook wel ‘verstikkend’ genoemd) politieke klimaat waarin geen ruimte bestond buiten de door Oude Mannen afgedwongen keus vóór Amerika of àchter Moskou. Wij waren te laat geboren om iets in het verzet gedaan te kunnen hebben en nog nauwelijks op de hoogte van de eigen gruwelen begaan door het Nederlands Koninklijk Gezag in Indonesië. De zonden en tekortkomingen van de vaderen konden zoal niet gewroken dan toch gecorrigeerd worden. Een vrij Algerije zou overigens, dat stond vast, een socialistisch Algerije worden en van daaruit zou de revolutie via Afrika een ruime baan trekken naar andere werelddelen. Dat was de theorie van ir. Michel Raptis die de leider was van de in 1938 gestichte Vierde Internationale. De club van Trotski dus.
Raptis was een in Alexandrië geboren Griek. Ik heb hem eenmaal ontmoet. Dat was in Algiers. Ik vond het geen aardige man, een beetje hautain en duidelijk peilend wie belangrijk waren en wie niet. Want we waren met een groep naar het zojuist vrije Algerije gekomen waar Ben Bella de regering leidde en Raptis een voornaam adviseur was geworden. In het gezelschap waren ook het beschaafde psp-kamerlid Henk Lankhorst en zijn vrouw, de student Huib Riethof (schoonzoon van Sal Santen en later wethouder van Amsterdam) en de Surinaamse radicaal André Haakmat die in zijn geboorteland minister zou worden. ‘Raptis heeft een joodse grootmoeder,’ vertelde mij de revolutionaire musicus Maurice Ferares die, ook weer veel later, een prachtig boekje over de oorlog zou schrijven, Violist in het verzet. Ferares was een partijgenoot van mij, net als Raptis die in kleine, weinig gelezen blaadjes publiceerde onder de schuilnaam Pablo.
Pablo-Raptis was de bedenker van de theorie dat van het Westeuropese en Amerikaanse proletariaat vooralsnog weinig te verwachten viel. Op hun revolutionaire gezindheid viel voorlopig niet meer te rekenen. Perspectief voor de wereldrevolutie boden voorlopig alleen de nog gekoloniseerde volkeren. Al diende niet uitgesloten te worden dat de ‘koloniale
revolutie’ naar de moederlanden zou overslaan. Dat ik Raptis wat uit de hoogte vond doen in de tropische Algerijnse hitte, beïnvloedde mijn politieke overtuiging allerminst. Ik had al eens gelezen dat de vereerde Trotski die karaktertrek eveneens bezat. Een politieke loopbaan ambieerde ik ook toen al niet. Mijn taak bestond eruit dat ik in Vrij Nederland zou berichten over de grandioze perspectieven die in Algiers werden uitgebroed en uiteraard ook aandacht ging besteden aan de schanddaden van het Franse leger. Terloops bezocht ik in Algiers ook nog het hoofdkwartier van de Angolese bevrijdingsbeweging mpla en sprak in een ander gebouw met vertegenwoordigers van de ‘Spaanse regering in ballingschap’. Er bestond een driftige concentratie aan revolutionair gemoed in de hoofdstad van de jonge republiek. Wat er achter de schermen allemaal gebeurde, wist ik natuurlijk niet.
Deze vergaande gedachten en perspectieven bezielden niet allen die daar op de Dam de eerste sit-downactie in de geschiedenis van Amsterdam uitvoerden maar het was zeker een achterliggende overweging bij enkelen die de toon zetten. Ik kan mijn eigen rol in deze niet wegcijferen. Kort daarvoor was ik lid geworden van de Vierde Internationale. Sal Santen had mij gerecruteerd. Het Nederlandse trotskistische groepje dat hooguit dertig aanhangers telde had net een scheuring achter de rug en de groep-Santen die het koloniale perspectief van Raptis steunde had dringend versterking nodig. Bezwaren die eerst tegen mij hadden gegolden (bohémien, komt in cafés, heeft veel vriendinnen) verloren hun gewicht. Dat Raptis/Pablo toen een illegaal leven leidde op de Nieuwe Prinsengracht als onderhuurder van de vakbondsbestuurder Maurice Ferares, wist ik niet. Ik kende de voorman alleen van naam en als opsteller van lange resoluties die op ‘plenums’ en congressen van de Vierde Internationale uitvoerig werden bediscussieerd. Evenmin wist ik dat Pablo/Raptis samen met de Vrije Volk-stenograaf Sal Santen illegale acties organiseerde om de Franse opstandelingenbeweging fln te steunen.
Concreet protesteerden wij daar op die Dam tegen het lange voorarrest van Sal Santen en Michel Raptis, twee trotskisten die beschuldigd werden van valsemunterij. Dat dit ten bate was van de Algerijnse vrijheidsstrijd (de Franse economie moest door het op de markt brengen van nagemaakte bankbiljetten geheel ontregeld worden), zou de Nederlandse klassejustitie een worst zijn en dat Santen en Raptis ook nog te maken hadden met de vervaardiging van wapens voor het Algerijnse Bevrijdingsleger, deed wat ons betreft niets af aan hun onbaatzuchtig en moedig optreden. Men kon
toch moeilijk verwachten dat de Algerijnse vrijheidsstrijders zich met assagaaien teweer zouden stellen tegen het moderne (èn moordende èn martelende) Franse leger? Uiteraard droeg een van de sandwichborden de dwingende eis: Santen en Raptis vrij!
bvd en Rode Hand één pot nat? Die verbinding was gauw gelegd. De bvd had, berichtten de dagbladen, Raptis en Santen maandenlang gevolgd en op aanwijzing van de hoogst geheime dienst waren ze ten slotte gearresteerd. Diende de Nederlandse geheime dienst hiermee niet hetzelfde doel als die Rode Hand die militante Algerijnen en hun linkse geestverwanten liquideerde?
Het is allemaal wèl lang geleden en dat bedenk ik niet alleen met enige droefheid omdat de ‘Algerijnse revolutie’ via allerhande tussenfasen is ontaard in een staat waar het ouderwetse halsafsnijden enthousiast wordt gepraktiseerd. Het is vooral zo hopeloos lang geleden omdat alle gekoesterde idealen genadeloos de grond in zijn geboord. Van de tomeloze inzet van de deelnemers zijn slechts vage resten naspeurbaar, in hier en daar zorgvuldig bewaarde blaadjes. Geschiedenis maakt droef als men, hoe bescheiden ook, ooit gepassioneerd deelnemer was en de fronten verdwenen zijn.
Men zou kunnen zeggen dat het allemaal goed is afgelopen, tenminste in dit deel van de wereld waar de vrijheid redelijk bewaakt en verdedigd wordt.
Het proefschrift van Dick Engelen, Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst1, zou natuurlijk voor een groot deel gaan over de bestrijding, althans het in de gaten houden, van de cpn en haar voorman Paul de Groot. Mijn belangstelling ging, al voordat ik in 1962 voor Vrij Nederland ging werken, in dezelfde richting. Wij, trotskisten, waren op leven en dood bestreden zowel door de Gestapo als door Stalins geheime dienst. Het was bijna iets om trots op te zijn. De Gestapo bestond niet meer maar de kgb en haar zusterorganisaties leken sterker dan ooit. Bij de ons vijandige cpn was Paul de Groot de sterke man. Wat bezielde deze intelligente ex-diamantbewerker die tot zijn zesentwintigste in België, Duitsland en Frankrijk had gewoond. Een gesloten man, net als Stalin niet vrij van achtervolgingswaanzin. Iemand die zijn partijgenoten met ‘kameraden’ toesprak maar vrijwel geen vrienden had. Hij was ruim twintig jaar Kamerlid maar bezocht het parlement zelden. De man bleef me boeien. Ik kwam erachter dat hij in mei 1940 naar de Sovjet-Unie had willen uitwijken maar dat er vanuit Moskou het bevel was gekomen dat hij hier het
verzet moest gaan leiden. Het was een ware onthulling temeer daar hij, De Groot, socialisten als Koos Vorrink, Meyer Sluyser en Loe de Jong hun vlucht naar Londen altijd had verweten. Ik was voor mijn gegevens afhankelijk van dissidente communisten die bij een van de vele conflicten waren uitgestoten. Op den duur wilden ze wel met mij praten, bijna allemaal. Ze konden De Groots bloed wel drinken maar over zijn persoonlijke leven wisten ze vrijwel niets. Ook na zijn dood in 1986 bleven mijn archiefdozen ‘P. de Groot’ met knipsels, brochures en aantekeningen van oude gesprekken me aanstaren. Het werd nog net geen obsessie. Ik besloot een uitgebreide biografische schets van hem te schrijven.
Het zachte maar toch hoorbare triomfantelijke tromgeroffel in Dick En-gelens boek Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst is daarom begrijpelijk. Hij werkt er dertig jaar en kent de dienst dus van binnenuit. Hij legt helder het verschil uit tussen een draai– en een opbouwagent, heeft nog met enkele oude, inmiddels gepensioneerde veteranen kunnen spreken en had onbeperkt toegang tot de honderden meters verzameld materiaal. Dat betekent een enorme voorsprong op onderzoekers van buiten die soms maanden, ja jaren (ik spreek uit eigen ervaring) moeten wachten voor ze toestemming krijgen een bepaald dossier te zien. Of toch géén toestemming krijgen want in december 1995 besliste een afdeling van de Hoge Raad dat het uit is met de toegankelijkheid voor wetenschappelijk onderzoek. Het behoort tot mijn hoofdbezwaar tegen Engelens boek. Hij heeft voor zijn proefschrift niet alleen alle stukken mogen zien maar kent ook de bronnen (de ‘informanten’) en hij kon zo het waarheidsgehalte van een mededeling of registratie toetsen.
Laat ik concreet worden. Engelens boek bevredigt voor een groot deel mijn nieuwsgierigheid naar de ins en outs van de cpn en haar top. Het is een mooie aanvulling op Ger Verrips geschiedenis van de cpn, Dwars, duivels en dromend die eveneens in 1995 verscheen. In Engelens dissertatie wordt ruim gebruik gemaakt van de bvd-rapportages over Paul de Groot, van 1945 tot 1977 de onbetwiste leider van de cpn. Niet alles wordt duidelijk. Wat was bijvoorbeeld de reden dat De Groot in 1963 in het Sino-Sovjetconflict niet voor Moskou wilde kiezen? Waren er (oude) Chinese bindingen, was het de solidariteit met de Partai Kommunis Indonesia die goeddeels op Peking was georiënteerd die De Groot tot een autonome koers deed besluiten of waren er aanvaringen met Moskou geweest? Mijn eigen onderzoek leerde me dat De Groots besluit om tot ‘autonomie’ over
te gaan waardoor recepties van Oosteuropese ambassades gemeden werden en de kameraden de ‘socialistische landen’ niet meer mochten bezoeken, voor een groot deel voortkwam uit zijn woede op Nikita Chroesjtsjov die Stalin in een geheime rede had onteerd. Paul de Groot was en bleef tot op het bot beledigd dat men hem deze vaderfiguur had afgenomen. Het blijft een van de raadsels: hoe kon deze intelligente arbeider van joodse origine tot aan zijn dood weigeren te zien wat de bloeddorstige antisemiet vanuit het Kremlin aanrichtte?
Meer vragen heeft Engelen beantwoord bij zijn beschrijving van het soms bloedstollende en in ieder geval dramatische conflict dat in 1956-1958 de cpn-kamerfractie uiteen deed spatten. Hier blijkt de bvd, geheel buiten haar boekje, actief te hebben ingegrepen door een oppositionele groep binnen de cpn financieel te steunen. De bvd opereerde in het geheim en het is op zich nog wel te verdragen dat deep throat meervoud blijft maar het is irriterend als de schrijver wél weet wie de draai- of opbouwagenten zijn die de bvd eind jaren vijftig aan een touwtje had, maar dat voor de lezer verborgen houdt. Want de bronnen van de bvd moeten tot in de eeuwigheid worden beschermd. Dat is het spel. Het is de voorwaarde waarmee de professoren J.C.H. Blom, J.Th.M. Bank, M.C. Brands en P. de Rooy, de wetenschappelijker begeleiders van Dick Engelen, akkoord zijn gegaan. Dit heeft inmiddels al tot een curieuze situatie geleid.
Bij Engelen komt mr. L. Einthoven, jarenlang hoofd van de bvd er positief van af. Einthoven die voor de oorlog politiecommissaris in Rotterdam was en toen, incidenteel, met de Gestapo samenwerkte, was in de oorlog een van de voormannen van de collaborerende Nederlandsche Unie. In de na Engelens boek verschenen studie door de historici Aalders en Hilbrink van de affaire-Sanders2, wordt dezelfde Einthoven overwegend als een suspecte figuur beschreven die zijn afkeer van ‘linkse figuren’ als Koos Vorrink niet de baas kon. W.E. Sanders was een medewerker van Einthoven en bevriend met Vorrink. Een dergelijk verschil van interpretatie is natuurlijk vruchtbaar voor een debat maar het blijft uiterst vreemd dat de professoren Bank en Blom als bestuurders van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie het aandeel van Aalders dekten. Waarbij, nog dwazer, het door Hilbrink geschreven deel buiten verantwoordelijkheid van Oorlogsdocumentatie verscheen. Inmiddels heeft professor Blom, mede namens de andere leden van de commissie die Engelen begeleidde, op 9 april een protestbrief aan de minister van Binnenlandse Zaken geschreven. Met Dijkstals voorganger was afgesproken dat aanvragers die
het notenapparaat van dr. Engelen wilden controleren ‘ruimhartig’ tegemoet zouden worden getreden. ‘Het is van het allergrootste belang dat aan deze afspraak de hand wordt gehouden. De overheid mag in dezen geen onbetrouwbare partner worden.’ Bloms schriftelijke verzet is juist maar minimaal want herinnert alleen aan afspraken die er gemaakt zijn m.b.t. Engelens onderzoek. Bij mij blijft de vraag bestaan of Bank, Blom c.s. er wel verstandig aan deden het onderzoek van Engelen te begeleiden. Gelijke monniken, gelijke kappen dient zeker in de wetenschap op te gaan. Zij wisten van tevoren dat dit nooit gehonoreerd zou kunnen worden door onderzoekers van buiten de bvd. Blom en Bank behoren tot het slag dat in het historisch veld ongaarne een uitnodiging afslaat. Geen commissie of ze zijn er lid van, geen subsidiërend Fonds of ze zitten in het bestuur.
Toen ik Blom op Dick Engelens promotiefeest tegenkwam vroeg hij mij wat ik van het proefschrift vond. Ik antwoordde wat ontwijkend hetgeen hem de reactie ontlokte: ‘Maar er staat toch wel veel in, hè?’ Ik heb al lang geen kinderhand meer. Dat alles drukte overigens de feestvreugde in dat wonderschone Paleis Lange Voorhout niet waar ik op verzoek van de jonge doctor enkele nummers meespeelde met het ingehuurde orkest. Want natuurlijk had ik mijn trompet meegenomen. Historisch moment! Ex-trotskist, voormalig lid van het partijbestuur van de Nederlandse Sectie van de Vierde Internationale (revolutionair-marxistische tendens), speelt ter ere van de net gepromoveerde veiligheidsman. Of er toen iets door mij heen ging? Nee, toen niet, want het doornemen van de akkoordenschema’s met de pianist en het overleg met de zangeres eiste al mijn aandacht op. Ik kwam laat aan in mijn hotelkamer in Corona waar ooit Paul de Groot logeerde als hij, het gebeurde niet vaak, twee dagen achtereen in het parlement was. Die nacht wenste ik op historische grond te slapen. De rekening viel me zwaar tegen. Het ontbijt was niet eens inbegrepen.
In het boek van Dick Engelen blijven door de verplichte geheimhouding van de bronnen veel vragen openstaan. Wie vertelde bijvoorbeeld de bvd hoe De Groot, en in zijn voetspoor zijn jongere bewonderaars als Marcus Bakker, Henk Hoekstra en de gebroeders Jaap en Joop Wolff, reageerden op nieuwe situaties? Was dit de overbuurman van de neef van de groenteboer die het gezin De Groot tegen kostprijs van vitaminen voorzag of was het – zeker, zeker, véél waarschijnlijker – een mede-partijbestuurder die vanwege een diepe wrok tegen de allesweter De Groot als bvd-informant optrad? Het is duidelijk dat in het laatste geval de bron een zwaarder
gewicht krijgt dan in het eerste geval en ik geloof gaarne dat de bvd die, dit moet er toch even bij, kon opereren dankzij mijn en uw belastingcenten, het oor niet te zeer te luisteren legde bij die overbuurman van de neef van de groenteboer. Maar toch… De voorsprong van de schrijver van de geschiedenis van de bvd blijft irritant. Engelen kreeg bij voorbaat een nooit meer in te halen bonus mee.
Nu is er veel materiaal waarvan Engelen gebruik maakte dat voor onderzoekers wèl is in te zien. En dat laat ruimte voor een andere benadering al lijkt mij Engelens beschrijving van allerhande hoofdmomenten correct.
De Binnenlandse Veiligheidsdienst was zoals de naam al aangeeft allereerst een veiligheidsdienst. De ervaringen van de Tweede Wereldoorlog waren beroerd. De Britten hadden hier in mei 1940 geen apparaat achter gelaten om de bezetter te bestrijden en over de vooroorlogse Nederlandse dienst viel weinig eervols te noteren. Dick Engelen beschrijft de ‘lessen’ van de Tweede Wereldoorlog overtuigend.
Enkele critici van Engelens boek hebben hem een anti-communistische toon verweten. Wiens brood men eet… Dat stond er nog net niet maar de suggestie werd gewekt. Ik vind het erg meevallen. Engelen verzuimt niet de missers van de dienst te vermelden. De hele opzet om via het groepje dissidente communisten van Wagenaar en Gortzak een Europese contrabeweging op te zetten, mislukte. Belangrijker is dat Engelens critici vergeten dat er werkelijk een Koude Oorlog heerste die in alle opzichten aan die term beantwoordt. De dreiging uit het Oosten was reëel al is het ook waar dat, tot nog toe, geen enkel document boven water is gekomen waaruit blijkt dat Stalin of zijn opvolgers van plan waren het Westen onder de voet te lopen. Ook zonder documenten was duidelijk dat bij een militair conflict tussen West en Oost, Stalin een offensieve strategie zou hebben toegepast. Daarmee moest de Nederlandse regering, en dus de bvd, rekening houden en dat kon alleen door in te spelen op de werkelijkheid. Het was in veel opzichten een ongelijke strijd. De Westerse vertegenwoordigers in de Oostbloklanden, om van China maar helemaal niet te spreken, konden geen stap buiten het hun toegestane, strak afgepaalde territoir zetten. Hier in Nederland konden ze vrij, afgeluisterd voorzover de bvd er via technisch vernuft greep op had maar toch redelijk vrij, spreken met Jan en alleman. Het was de taak van de bvd om uit te zoeken wie Jan was. Of ging het de Russen (Chinezen, Oostduitsers, Hongaren, Tsjechen, Roemenen enz.) wellicht toch om alleman? In ieder geval klopte
er van het vroege beeld dat de hele cpn één grote landverraderlijke, spionagecentrale was niets, concludeert Engelen. Dit dan wel nadat de dienst ‘vrijwel iedere communist van enige importantie’ in kaart had gebracht. (p. 373)
Er viel dus, dag en nacht, heel wat te observeren. Het ging om een mogelijke bezetting en er was weinig fantasie voor nodig om te begrijpen dat dan op zijn minst een deel van de cpn-aanhang het Rode Leger handen spandiensten zou verlenen. Het is een gruwelijk beeld dat nooit werkelijkheid werd maar er waren situaties (Korea-oorlog, blokkade van Berlijn, Cuba-crisis) dat zo’n opmars voelbaar werd.
De vergelijking dringt zich op. Slechts een minderheid van de nsb-aanhang was in mei 1940 geschokt en haakte af. Het is ook waar dat het grootste deel van de nationaal-socialisten met gestrekte arm bleef staan en de bezetter verwelkomde. Het staat voor mij vast dat een aanzienlijk deel van de cpn-aanhang zich vereerd had gevoeld om te mogen helpen de binnenlandse (en Amerikaanse) uitzuigers en klassevijanden buiten werking te stellen. Op die zekerheid wilde de Nederlandse overheid, gesteund door het parlement, voorbereid zijn en daarom werden zowel de diplomatieke vertegenwoordigers van de Oosteuropese ‘arbeidersstaten’ als de cpn-aanhang geobserveerd. Jarenlang lagen de arrestatielijsten klaar. Jacques de Kadt propageerde het oprichten van werkkampen voor enkele duizenden communisten en het verbod van hun partij en pers en Frans Goedhart bezigde dezelfde taal. De Kadt en Goedhart waren ex-communisten. Dat ‘Moskou’ hier spioneerde en mensen bereid wist hen te helpen, stond vast. Wie waren het?
Daarbij deed zich een groot probleem voor. Er viel wat voor te zeggen dat ‘de Russen’ bij voorkeur géén gebruik zouden maken van bekende communisten. Het lag eerder voor de hand dat men vage sympathisanten of ‘ex?’-communisten zou inschakelen. Dat beeld kreeg vastere vormen toen de bvd de vooroorlogse spionage voor Rusland vanuit Nederland in kaart ging brengen. Bij Engelen beslaat dat ‘project-Antiek’ slechts enkele bladzijden, ik schreef er een heel boek over, De gpoe op de Overtoom. De gpoe was een van de vooroorlogse namen van de kgb. Uit de jaren twintig en dertig komt een hoogwaarde Russische geheime dienst naar voren die intelligente en gebildete medewerkers bij voorkeur zette op nogal onbekende sympathisanten (Henri Pieck, de tweelingbroer van Anton) of zelfs op tegenstanders van Jozef Stalin. Vijanden van de bloeddorstige Georgiër, maar niet van de idee van de bolsjewistische wereldrevolutie. Dat beeld
bleef bestaan maar werd in 1945 grondig verstoord, of aangevuld zo men wil, door het overlopen van de in Canada gestationeerde Igor Gouzenko. Hij was de codeklerk van de in Ottawa gestationeerde Sovjetrussische militair attaché. Gouzenko’s mededelingen legden een enorm spionage-apparaat bloot. Wat niet met het bestaande beeld klopte was dat de twee parlementsleden van de Canadese communistische partij zich daadwerkelijk met spionage hadden ingelaten. Kamerleden hadden zich helemaal niet verre gehouden van het ‘vuile werk’. Het leidde in Canada en in de Verenigde Staten tot een verscherping van het antecedentenonderzoek naar personen die bij de overheid of het militair gevoelige bedrijfsleven werkten of daar solliciteerden. Vanuit de Verenigde Staten kwamen suggesties in die zin naar Den Haag die met graagte gevolgd werden.
Het boek van Engelen heeft enige opschudding verwekt vooral onder (ex-)communisten. Het beschrijft de surreptious entry acties die de bvd informatie, verschaften. De duistere term betekent dat de dienst inbrak in ruimtes van de cpn en de Eenheidsvakcentrale om ledenlijsten en andere administratie te ‘lenen’ en snel te fotograferen. Ook werd het als verbijsterend gezien dat cpn-leider Paul de Groot vijfentwintig jaar was afgeluisterd. (Een blaadje van neo-communisten maakte er woedend van dat er in huize De Groot vijfentwintig microfoons verstopt waren).
Veel realistischer is – door Engelen niet aangehaald-dat De Groot begin jaren zestig in een interview met het Algemeen Handelsblad al vertelde dat hij wist dat hij gevolgd werd. Hij kon geen stap zetten of ‘ze’ zaten achter hem aan. Nou ja, wat kon je er aan doen, je hield er rekening mee. Dat betekent dat hij door zijn telefoon geen geheime missives afgaf en dat hij als hij met een van zijn getrouwen iets belangrijks te bespreken had een wandeling langs de Amstel inlaste of een luchtje ging scheppen in het Vondelpark. Maar wat, zou de lezer van dit dikke boek willen weten, wat kwam de bvd door dat volgen en afluisteren toch nog aan de weet wat voor de veiligheid van de staat van belang was? Dat De Groot een afspraak maakte met zijn huisarts omdat hij weer last had van een stijve nek?
Die opwinding lijkt mij misplaatst zolang niet aangetoond is dat de bvd zich overgaf aan wat in het Amerikaanse jargon wet operations genoemd wordt: moord en doodslag. Evenmin ken ik gevallen dat de bvd mensen door chantage of anderszins de dood injoeg. Het afluisteren en kopiëren van ledenlijsten was misschien niet fraai en verlate ethici spraken van een actie tegen een wettelijk erkende politieke partij. Het was Koude Oorlog, beide partijen erkenden het en baseerden er hun propaganda en acties op.
Wie lid van de cpn werd wist, het werd door de partijleiding niet verzwegen, dat hij streed voor een andere maatschappij die lange jaren een spiegelbeeld was van de Oosteuropese volksdemocratie. De Groot, Gortzak en Wagenaar, om de bekendste leiders te noemen, lieten er geen twijfel over bestaan waar zij zouden staan als het veel bejubelde Rode Leger de landsgrenzen zou overschrijden. De Russen zouden als bevrijders worden begroet. Natuurlijk was het mogelijk dat er dan communisten zouden zijn wie de schellen van de ogen viel maar de bvd ging er lang vanuit dat iedere communist een potentiële landverrader was. Omgekeerd hoorde de cpn-aanhang keer op keer dat de klassevijand overal op de loer lag. Men was kortom zeer openhartig over elkaar, de fronten waren jarenlang met scherpte getekend. Daar veranderde in de optiek van de bvd weinig aan, ook niet toen er weer communistische wethouders kwamen (Amsterdam, Zaanstreek en provincie Groningen) en Marcus Bakker door een deel van de pers van bekwaam tot populair volksvertegenwoordiger werd gepromoveerd.
Engelen beschrijft duidelijk de voorgeschiedenis van de bvd en vertelt helder hoe de verschillende opdrachten van de bvd werden geformuleerd. De bvd miste de bevoegdheid tot arrestatie en heeft jarenlang zowel het extremisme gevolgd en in kaart gebracht als de Oosteuropese en Chinese diplomaten gevolgd. Daar was niets verrassends aan: de ‘andere kant’ wist wat ze hier te wachten stond. Diplomaten die naar het kapitalistische westen kwamen, werden erop getraind hun volgers te ontlopen en op een dwaalspoor te brengen.
Het boek van Engelen is wat dat betreft erg eenduidig. Het beschrijft handel en wandel van de bvd die soms succesvol was maar vaak ook tegen een muur op liep. Wat de lezer niet te weten komt is: wat wist de bvd over de opleiding van die Oosteuropese diplomaten die voor een groot deel voor de geheime dienst(en) van hun land werkten? Hoe speelde men daarop in?
Het concrete geval van het Project Antiek is daarvan een boeiend voorbeeld. Kort na de oorlog al kwam de Nederlandse geheime dienst erachter dat Russische agenten hier voor de oorlog een stevig netwerk hadden opgebouwd dat vooral tegen Groot-Brittannië werkte. Nederlandse sympathisanten hielpen daarbij. Na 1945 rees de vraag: werken die vooroorlogse lijnen nog door? Waren er oude medewerkers die na de oorlog opnieuw, of nog steeds, actief waren? Het aantal manuren dat dit werk heeft gekost was enorm. Oude kranten werden doorgevlooid, bevolkings-
registers uitgeplozen en tientallen mensen werden aan de tand gevoeld. Dat onderzoek bij de bvd ging door tot in de jaren zeventig. De slotconclusie was dat er géén oude lijnen meer doorliepen. Het was een weinig spectaculair aspect van de dienst maar degenen die werden benaderd omdat ze in de herfst van 1936 met X bevriend waren, wisten nu dat ze in de gaten werden gehouden. Zoals oud-bvd-medewerker Bill Visser tegen mij zei:‘We hadden het gevoel dat we de spreeuwen uit de boom hadden gejaagd.’ Bill Visser die dit werk vele jaren deed, zei mij ook: ‘Je weet alleen wat je weet.’ Dat werd op een pijnlijke manier duidelijk toen in de jaren zestig Kim Philby, tientallen jaren een sovjetmol binnen de Engelse geheime dienst, naar Moskou vluchtte. Philby wist dat de Nederlandse dienst, die met de Britten samenwerkte, de oude netwerken in kaart probeerde te brengen. Hij had de tijd om (direct of via Moskou?) de Nederlandse sympathisanten die nog altijd aan de kant van de Sovjet-Unie stonden te waarschuwen. Je weet wat je weet en wat je niet weet, is je ontgaan. Wat dat betreft kunnen de Moskouse archieven die nu en dan op een kier staan nog voor verrassingen zorgen. Als het waar is dat de geschiedschrijving ‘een nooit eindigend debat’ is dan geldt dat zeker voor de handel en wandel van een geheime dienst die zich per definitie in het donker afspeelt.
Ik sprak ook met een gepensioneerde bvd-ambtenaar die zich vele jaren bezighield met het bestuderen van de cpn en de levens van haar voormannen. ‘Paul de Groot kon als het ware het gras horen groeien in Moskou. Hij kende de verhoudingen daar. Dat wilden wij ook. Wij wilden ook het gras horen groeien.’ Dat betekende dat deze functionaris zich veel meer ging toeleggen op het lezen van de internationale communistische pers. De dienst wilde weten hoe het zat met het ontstaan en verloop van het sino-sovjetconflict. De Groot en de cpn veroorzaakten dat conflict niet, ze reageerden erop. Die voormalige ambtenaar van de bvd opperde nog een interessante gedachtegang. Dat de cpn een infiltrant binnen de bvd had, achtte hij onwaarschijnlijk zoal niet onmogelijk. Maar hoe zat het met de Russen? Die hadden, bleek uit de na-oorlogse geschiedenis zowel de Britse als de Franse, Amerikaanse als de Westduitse geheime diensten zwaar gepenetreerd ‘en dan zou het dus wel heel toevallig zijn als ze ook niet onze eigen bvd zijn binnengeslopen’. Een veronderstelling, meer niet, en hoewel begrijpelijk is het toch jammer dat Dick Engelen zich niet met zo’n suppositie heeft ingelaten. De vraagstelling op zichzelf had niet misstaan. Je weet alleen wat je weet. Ach, als die Moskouse dossiers nu eindelijk eens echt opengingen…
Ik heb een tijdlang vriendschappelijke contacten onderhouden met Boris Makarov die als Tass-correspondent in Den Haag werkte. We spraken elkaar in Die Poort van Cleve in Amsterdam en hij was vlot met het aanbieden van glaasjes en zalmschotels. Ik was journalist en wilde wel eens horen wat hij van de zaken dacht. Aardige kerel en hij kwam nog eens met zijn vrouw en nog een collega naar de boerderij annex hondenkennel die ik korte tijd in het gehucht Overleek bij Monnikendam met zwangere vrouw en hond bewoonde. Veel weiland was er rondom en een helder meertje. Boris en ik hebben er hartstochtelijk gevist maar niks gevangen. Ik hield van het Noordhollandse polderland, Boris ook. We rukten onbekommerd flessen open en ik had in een naburige rokerij paling gekocht. Ik mocht Boris wel. Natuurlijk was hij van de kgb maar ik was mijn eigen baas. ‘Jij bent toch trotskist,’ zei hij want het was geen vraag. Dat had-ie gehoord op een receptie van de ambassade. Dat was ik en ik dacht waarlijk dat men in Moskou spoedig zou inzien dat het programma van Lenin en Trotski (wereldrevolutie, nix vreedzame coëxistentie) uitgevoerd moest worden. Die Boris wist heel wat van de eigen geschiedenis, al was hij dan een ambtenaar van Breznjev. Hij had gevoel voor humor. Zijn Nederlands was goed al zei hij een keer: Mijn vrouw is zwager terwijl hij bedoelde dat zij zou gaan baren. Als alles goed is gegaan heeft Boris nu een kind van dertig jaar. Toch ging het mis tussen ons. Hij bleef vissen, vooral naar nieuwtjes die ik in Den Haag had opgedaan. Den Haag! waar ik toen al zelden kwam. Het ging mis omdat ik Boris moest uitleggen dat er een Nederlands gezegde is dat leert dat de liefde niet van één kant kan komen. Nooit vertelde hij mij eens wat en ik moest immers als journalist aan de kost komen. Wist ik, wilde hij ook weten, hoe die groepjes pro-Chinese communisten gefinancierd werden? Boris’ belangstelling liep deels parallel met die van de bvd. Door de Chinese ambassade natuurlijk, antwoordde ik, net zoals jullie de pro-Moskovieten geld geven. Boris lachte maar wat. Aan mij had hij natuurlijk ook niks want over mijn gepassioneerde politieke betogen en confidenties over scheuringen in de linkse beweging in de herfst van 1936 kon hij geen rapportages voor Moskou samenstellen. Boris Makarov wilde ook graag geïnformeerd worden naar het wel en wee op het ministerie van Buitenlandse Zaken of, beter nog, dat van defensie. Ik kon hem niet helpen en ik wilde het ook niet.
Ik vertelde dit verhaaltje onlangs aan een ambtenaar die lang bij de bvd werkte. ‘Agent of influence!’ riep hij uit. ‘Hij heeft geprobeerd of hij je kon ombouwen tot een agent of influence!’
Zou mijn Boris in Nederland bij anderen iets hebben klaargestoomd? Ik kom zijn naam niet eens tegen in het boek van Engelen. Er worden enkele andere Russen genoemd die wegens spionage werden uitgewezen. Blijkbaar vond Engelen niet iedere uitgewezen diplomaat belangrijk genoeg om te vermelden. Ik herinner me de zaak-Netrebsky uit 1970, hij was een ussr-diplomaat die met zijn auto in een sloot belandde. In zijn auto werd een kaart van Nederland gevonden met daarop duidelijk omcirkeld de luchthaven Schiphol en ook nog andere militaire objecten. Zo kwam het in de kranten en het was voldoende om de heer Netrebsky als ongewenst persoon uit te wijzen. Overigens pas tweeëneenhalve maand nadat die landkaart was gevonden. Netrebsky ontbreekt al evenzeer in deze geschiedenis van de bvd. Engelen heeft duidelijk een keuze gemaakt uit een aantal gevallen en dat levert toch een inzichtelijk antwoord op de hoofdvraag die Engelen zich heeft gesteld: wat deed de bvd en hoe lag de verhouding tussen de top van die dienst en de regering? Dat de later ingestelde vaste kamercommissie die moest toezien op de veiligheidsdiensten nauwelijks iets te horen kreeg, spreekt vanzelf. De critici van de bvd hebben dat zonder een spoor van bewijs al in de jaren zestig neergeschreven. Ook dat behoorde bij het spel. Wij zijn zo democratisch, wij controleren onze eigen geheime dienst. Een dienst die op de vingers wordt gekeken met de kans in het openbaar gecorrigeerd te worden, kan natuurlijk niet werken. Het zou leuk zijn geweest als Engelen alle kluitjes in het riet had geregistreerd en beschreven. Ook dat hoort bij de geschiedenis van de bvd.
Heeft onze geheime dienst door de bank genomen fatsoenlijk en redelijk correct gehandeld? Mijn indruk is van wel. Verder kan en wil ik niet gaan. Doctors van Leeuwen was realistisch toen hij zei: ‘Door de voordeur komen hier mensen binnen en die maken per definitie fouten.’ Waar gehakt wordt, vallen spaanders, had hij ook kunnen zeggen, een uitspraak die overigens nu nog gebruikt wordt door late verdedigers van het Stalin-regiem.
Maar het gaat bij de bvd niet alleen om de mensen die in de verschillende panden achter bureaus zitten. Voor een groot deel was de dienst afhankelijk van medewerkers bij de politie die verslag uitbrachten van openbare (en besloten) vergaderingen van de cpn en aanverwante organisaties. Waar hield de bemoeienis van de koddebeiers op en begon het fijnmaziger werk van de bvd-er die zich als communist had vermomd en na jarenlang colporteren met De Waarheid en het ophalen van de contributie in het districtsbestuur of nog hoger werd verkozen en op die plek dus ‘veel meer’ hoorde?
De dienst nam geen besluiten maar verschafte gegevens, adviseerde hooguit. Dat is de teneur die in Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst naar voren komt. Curieuze titel trouwens. Niet de geschiedenis, niet een geschiedenis maar gewoon geschiedenis. Ik denk dat ook dat klopt. De bvd had geen bevoegdheid om mensen te arresteren of te (doen) ontslaan maar men kan zich indenken dat in die jaren van Koude Oorlog het woord van de bvd zoal niet heilig was dan toch als doorslaggevend werd beschouwd.
Werden er op die manier geen mensen geslachtofferd omdat ze ooit de communistische krant vroeger lazen of lid waren? Jawel, hoor ik retrospectief zo’n case-officer op de burelen mompelen, niks vroeger gelezen, hij krijgt hem nu vast door de brievenbus gepropt door de buurman; en trouwens zijn vrouw, het staat toch vast dat die vrouw nog onlangs bij de kruidenier is gesignaleerd samen met mevrouw De Groot. Onsje dit, onsje dat en heel genoeglijk samen aan de praat. Natuurlijk, ik fantaseer maar een eind weg maar als het waar is, en het is waar, dat de voorman van de cpn zo op de hielen werd gezeten mag ik veronderstellen dat ook zijn vrouw in het vizier werd gehouden. Moest de dienst niet veronderstellen dat De Groot zijn vrouw gebruikte voor het doorgeven van een geheime boodschap of een portie dollars, afzender Moskou, incasseerde?
Het lijdt geen twijfel dat communisten en ex-communisten slachtoffer zijn geworden van overijverigheid en misplaatst wantrouwen. Er waren tienduizenden Nederlanders die ooit door de verrichtingen van het Rode Leger een bewondering voor de Sovjet-Unie aan de dag legden. Men zou eens moeten praten met het snel slinkende handjevol joden dat in Auschwitz werd bevrijd door de Russen. Velen haakten in 1948 af met de machtsovername in Praag. Men was genezen. De onthullingen over Stalins misdaden en het neerslaan van de Hongaarse opstand volgden in 1956. Maar wie bedankte uit overtuiging en wie leverde zijn partijboekje als schijnmanoeuvre in? Met die vragen bleef de bvd opgezadeld zitten en het kan niet anders of er werden fouten gemaakt. Nu is het waar dat er hier geen concentratiekampen waren en evenmin schijnprocessen zijn gevoerd. Er werden wel mensen in hun carrière gefnuikt.
Het spectrum is rijk want er zijn minstens evenzovele gevallen bekend van teleurgestelden die na hun breuk met de cpn als een vuurpijl in de burgerlijke maatschappij omhoog schoten. Er zijn professors onder en ook miljonairs. Ik denk aan de posterkoning Engel Verkerke, ooit Waarheidredacteur in Rotterdam. Verkerke werd na Chroesjtsjovs ‘geheime’ rede
over Stalin kritisch. De Waarheid berichtte nauwelijks over die rede die eerst als een vervalsing was afgedaan. ‘Onze redactie moet wel op Marswonen,’ riep een woedende Verkerke uit op een ledenvergadering. Ik kwam zijn uitspraak tegen tijdens mijn onderzoek voor mijn biografische schets van Paul de Groot. De gruwelijkheden die in Amerika plaatsvonden, waar tijdens de McCarthy-hetze mensen verplicht werden om tegen vroegere vrienden te getuigen, zijn ons bespaard gebleven.
Het is die andere kant van het verhaal die ik mis in Engelens boek.
Ik had onlangs een gesprek met Jaap Wolff, enkele jaren secretaris van Paul de Groot en nog veel langer lid van het dagelijks bestuur van de cpn. ‘Ik kreeg ze wel eens op het partijbureau, kameraden die bezoek hadden gehad van de bvd. Wat ze moesten doen. Gooi ze van de trap af, zei ik, wat een misplaatst heldendom was want zelf ben ik niet zo moedig.’
Oud bvd-man Bill Visser bevestigde dat: ‘Het ging niet altijd zo makkelijk,’ zei Bill, ‘wij zijn bij ons onderzoek wel eens van de trap gelazerd. Mensen die niet wilden praten, konden we niet dwingen.’ Zelden schoven twee verhalen zo glanzend in elkaar over.
Voor de insiders biedt de dissertatie van Engelen alle kenmerken van een uitdijende vragenlijst. In de jaren vijftig lagen de arrestatielijsten klaar. Met volle instemming van de verantwoordelijke minister. Daar draait hij niet omheen. Eerst heel uitgebreide lijsten die later wat worden ingekrompen. Wie stonden daarop? Natuurlijk het partijbestuur en de kamerleden van de cpn maar wie nog meer? Die namen kan de schrijver niet noemen want dan zou hij belangrijke Nederlanders moeten opsommen (wellicht leven ze nog) waarvan de bvd aannam dat ze tot het geheime ledenbestand van de cpn behoorden. Het ging natuurlijk niet alleen om belangrijke Nederlanders, want dat is een rekbaar begrip, maar om medeburgers die in geval van een Russische bezetting de vijand een handreiking zouden willen geven. De Koude Oorlog vertoonde vooral hete kanten. Stond jonkheer Sandberg (van het Stedelijk Museum) op zo’n lijst? Al komt hij in het boek van Engelen niet voor, toch weet ik dat ‘de dienst’ hem als geheim lid van de cpn beschouwde. En de oude Van het Reve, de vader van de jongens. Ik weet dat hij, al lang geen aanhanger van Moskou meer, tot bijna op zijn sterfbed door de bvd werd geobserveerd. Hij was ooit, in de jaren twintig, redacteur van de communistische De Tribune geweest en had daarna, niet zonder succes, de Vereniging van Vrienden van de Sovjet-Unie geleid. Dat was voor de oorlog en tijdens de bezetting was hij medewerker van Het
Parool geworden. De bvd was blijkbaar toch niet geheel overtuigd van’s mans betrouwbaarheid. Zo zou ik door kunnen gaan want ik heb in de loop der jaren heel wat interessante dwarsliggers ontmoet en hun Werdegang blijft me boeien. De archieven van de bvd zullen mij sinds die vreemde uitspraak van de Raad van State in december 1995 vooralsnog niet meer behulpzaam zijn.
Wie de voetnoten in Engelens boek goed leest en erin slaagt ze enigszins te ontcijferen, merkt dat pas eind jaren vijftig de bvd goed zicht kreeg op de discussies in de top van de cpn. Dat was een gevolg van een conflict dat in de cpn uitbrak na Chroesjtsjovs rede over moordenaar Stalin die in zijn laatste periode aan achtervolgingswaanzin leed. Enkele vooraanstaande cpn‘ers (Bertus Brandsen, Frits Reuter, Henk Gortzak en later lijsttrekker Gerben Wagenaar) wilden intern enige democratie doorvoeren. Ze hadden genoeg van albedil Paul de Groot. Het draaide uit op hun royement en, zoals te doen gebruikelijk in die kringen, een verwijzing naar de mestvaalt der arbeidersbeweging. En dat terwijl zij niet minder Moskou-gezind waren. Het oppositionele groepje richtte een partij op, de Socialistische Werkerspartij (swp), die niet genoeg stemmen kreeg voor een kamerzetel. Uit Engelens boek blijkt dat de bvd die oppositie ‘meestuurde’ met geld en richtlijnen. Maar om wie en hoe dat precies ging, wordt ook al weer niet exact beschreven. Het is als met de kok wiens produkt je mag proeven zonder dat je aan de weet komt welke kruiden hij gebruikt. Keukengeheimen!
Hier voel ik mij zelf een weinig in mijn zak gegrepen. Ik werkte in de tijd met enkele van die swp-kameraden samen. Het waren in mijn ogen prachtkerels. Ze hadden hun sporen in het verzet en de klassestrijd verdiend en dat ze nu, aarzelend dat wel, opkwamen voor een democratische communistische beweging had mijn warme instemming. Ik heb onder schuilnaam nog in hun blad De Brug geschreven. Over de ‘Surinaamse revolutie’ bijvoorbeeld waarvan ik toen veel meende te weten. Wie van die kameraden verleende hand- en spandiensten aan de bvd? Ik mag het niet weten. Niet weinigen van die geheime bvd-medewerkers werden gedreven, schrijft Engelen met nadruk, door hun afkeer van partijleider Paul de Groot. In die jaren 1958-1961 komen ook pas de interessante informaties los over het interne leven van de cpn in de jaren die ervoor liggen. Het gaat over de jaren van het Korea-conflict toen een Derde Wereldoorlog in het verschiet lag en de cpn er zelf rekening mee hield ‘in
de illegaliteit’ te moeten gaan. Ledenlijsten werden achter het behang verborgen. De cynicus Paul de Groot kon inderdaad echte en vermeende tegenstanders op een ongehoorde manier beledigen. Maar er moet toch meer voor nodig zijn geweest om een communist in de rijen van de ‘klassevijand’ te trekken. Was hier inderdaad sprake van ‘spontane’ medewerking of werd er ook een beetje ‘druk’ uitgeoefend? Ik vraag maar.
‘Eind 1961 beschikte de bvd, tezamen met de politiediensten, over een totaal van 179 draai- en opbouwagenten in de cpn zelf; in de mantelorganisaties (inclusief de Eenheids Vakcentrale) waren dat er 99, waarvan 70 gewone leden en 29 bestuursleden, verdeeld over de verschillende organisaties als anjv, Nederlandse Vrouwenbeweging etc.’ (p. 116). Op diezelfde pagina de mededeling dat de bvd er pas in de late jaren vijftig in slaagde ook tot het partijbestuur door te dringen ‘in het begin van de jaren zestig zelfs met enkele agenten’.
Het zou een film kunnen worden, die voor een belangrijk deel speelt in de Eerste Helmerstraat, de Esmoreitstraat, de Westlandgracht en al die eertijds proletarische straten waar de aanhang van de cpn woonde. Hoofdkwartier Felix Meritis op de Keizersgracht bestaat als gebouw ook nog. ‘Inderdaad een fraai patriciërsboeltje,’ typeerde Paul de Groot het toen hij begin jaren zestig een verslaggever van het Algemeen Handelsblad ontving.
Het zou een spannende film kunnen worden, een indringend tijdsbeeld, zoals het boek van Engelen, maar ook waarheidsgetrouw en vol van ontroerende momenten wanneer in het beeld het doorgroefde gezicht van die klassestrijder verschijnt, de Februaristaker, de man die de gehate sd te slim af was of tijdens onmenselijke verhoren zijn tanden op elkaar hield, die in 1944 nog, dwars door de linies heen, het contact herstelde tussen de communisten in het bevrijde gebied en de partijgenoten die in het Noorden aanslagen pleegden op Duitse munitiedepots. Dat is allemaal gebeurd. Maar zoals die legendarische sportjournalist bij een ramp tijdens de Tour de France riep ‘rugnummers moet ik hebben’, zeg ik: koppen wil ik zien.
Het is een ander bezwaar dat ik tegen het boek van Engelen heb. De tekst klopt wel, met de intenties heb ik langzamerhand leren leven, en sinds ik een aantal (ex-)bvd‘ers heb leren kennen weet ik dat zij het vaderland dienden op respectabele manier, niet weinigen ook in de jaren 1940-1945, maar de smoelen ontbreken, de gezichten en hun diepste drijfveren.
Daar schuilt ook de dramatiek. Want enkele veteranen van de bvd stonden tijdens de bezetting tijdelijk aan dezelfde kant als de later bestreden communisten, zaten ermee in dezelfde cel en belandden in hetzelfde con-
centratiekamp. Na 1945 stonden ze tegenover elkaar. Het kon niet anders, maar het blijft een tragedie.
En nu? Nostalgie dus. De oude netwerken liepen toch al niet meer door. De grote tijd van de communistische idealisten is voorbij. Hopeloos voorbij. Ik ben niet de enige met een forse portie heimwee in de ransel. Natuurlijk moeten er nog steeds ambassades bewaakt worden en vanzelfsprekend worden enge diplomaten gevolgd.
Mijn nostalgie heeft grenzen. Het kreeg dit voorjaar een knauw. Het was april in Paris en daar kreeg ik van een oude makker die er al dertig jaar woont een boek. Ken je Genoud? vroeg hij eerst. Alleen François Genoud, zei ik, een nazi in Zwitserland. Die was het en daar had Pierre Péan (dezelfde die de bijna dode Mitterand over Vichy aan zijn oor had getrokken) een dik boek over geschreven. Ik worstelde me door de vierhonderd bladzijden van L’extrémiste. François Genoud, de Hitler à Carlos (Fayard, Parijs 1996) heen en schrok. Dat Genoud dik geld had gemaakt door zich te verzekeren, van de publicatierechten van Goebbels, Bormann en Hitler, wist ik. Niet dat hij met dat geld extreme Arabische groepen had gesteund en nog minder dat Raptis/Pablo en hij bevriend waren geraakt. Gemeenschappelijke vijand: de staat Israël. De joodse grootmoeder had geen stempel op Raptis’ leven gezet. Begin dit jaar overleed Raptis. De in memoriams in Le Monde en Libération maakten melding van zijn latere bewondering voor Khadaffi en Saddam Hussein. François Genoud dronk een paar maanden later letterlijk een gifbeker leeg.
De Koude Oorlog is over. Er is een nieuwe strijd aan de gang. De vijanden van de rechtstaat offreren geen zalmschotels meer maar pakjes heroïne. Daar is veel meer mee te verdienen. Maar, bedenk ik me ineens, misschien maken die Russische, Georgische en Oekrainse maffia’s wel gebruik van de oude, beproefde netwerken. Als dàt zo is, zijn de oude bvd-archieven niet verouderd. Een reden te meer om niets te vernietigen. Misschien moet ik toch nog eens mijn eigen dossier opvragen. Kijken wat zij wisten en vooral wat ik vergeten ben.
Hadden ze ook een verspieder aan dat meertje in Overleek?