In den beginne was de leugen
Linguistische vingeroefeningen
J.A.M. Meerloo
Ezelsoren vindt men gewoonlijk alleen maar aan kinderboeken omdat velerlei ooms en tantes er steeds uit voor willen lezen en omdat de kinderen later de woorden zelf willen spellen. Grote mensen boeken worden vaak niet gebruikt om te lezen. Ze worden meestal sierlijk neergelegd en men bladert ze wat door. Ik heb mensen gekend die kasten vol klassieken hadden, die alleen maar als wandversiering dienden.
Wie begrijpt eigenlijk de zucht van de schrijvende mens om iets buiten zichzelf in tekens te laten beklijven? Ik heb beroemde broodschrijvers gekend die zich dat probleem nooit stelden.
Jarenlang heb ik als arts moeten worstelen met een beroepspornograaf, die uitstekend van zijn pseudo-literair werk kon leven. Hij kwam onder psychotherapeutische behandeling omdat hij een impotent mannetje was, dat cynisch lachte om de Don Juans en Casanova’s die hij in zijn boeken tot leven trachtte te brengen. Hij droomde van beroemdheid en had zelfs literaire prijzen gekregen, maar in de spreekkamer huilde hij jarenlang zijn onvermogen uit. Plotseling verdween hij uit mijn gezichtsveld en maanden later schreef hij mij een briefje dat hij zich bij een van de nieuwe therapeutische groepen had gevoegd, waar een vrouwelijke therapeute zich vermeide in olijke bedoefeningen met haar patienten. Wat ik als formele therapeut in jaren niet had kunnen bereiken, had zij in haar libertijnse overmoed in een paar nachten veroverd; alleen, mijn patient kon nu niet meer schrijven en moest naar andere wegen zoeken om voortaan zijn brood te verdienen. Vaarwel, mijn Don Juan! Al was hij niet impotent meer, de leegte en verveling waren bij hem gebleven.
Ik wil in deze vingeroefeningen niet over mijn eigen leugens schrij-
ven. Natuurlijk ben ik als vakman wat achterdochtig over mijn eigen motiveringen. Die gevoelens van achterdocht komen haast ongemerkt voor de dag; geen sprekend of schrijvend mens kan ze onderdrukken. We hebben nu eenmaal geleerd niet te leven volgens het woord dat we gebruiken. Maar dat pralerige woord, dat onhandige instrument van communicatie, dat soms als leugen vermomd – maar ook als waarheid – zijn diensten verricht, wil ik in zijn diverse functies beschrijven voordat ik mijn lezers onderwerp aan andere vingeroefeningen.
Een zeer geleerde onderzoeker zond mij eens zijn autobiografie, met een speciale opdracht aan mij en vroeg natuurlijk wat ik ervan vond. Al zijn examens, diploma’s en eredoctoraten stonden erin en ook al de ratten die geofferd waren op het altaar van de wetenschap. Inderdaad, hij had heel wat gepresteerd. Hij had proefdieren omgetoverd in verslaafde alcoholisten, maar hun litanieën had hij nooit begrepen. Bovendien had hij de gave om zich helder en klaar uit te drukken, een zeldzame gave voor een man van wetenschap. Ik schreef hem: ‘Ik heb naar je gezocht in dat boek, maar ik heb je niet kunnen vinden. Ben jij die gefrustreerde dronkaard? Laat je de ratten doen wat je zelf niet aandurft?’ Ik had die brief nooit moeten schrijven want nu voelde hij zich dodelijk gewond in zijn zelfadoratie.
Nu vraag ik me af of men in deze vingeroefeningen diezelfde opschepperij terug zal vinden. Dit weerhoudt me niet om door te gaan met mijn pogingen want van kinds af aan leren we reeds om ons zelf te verbergen. De meeste autobiografische fragmenten vormen het hoogtepunt van redekunstige camouflage.
Ik begon op mijn eigen krabbelen te letten, nadat ieder opstel op school verkeerd liep. Ik las weliswaar alles wat los en vast was, maar kon het niet op papier reproduceren. Andere kinderen beschikten over de normale clichees voor een ‘brief naar huis’ of ‘een uur in het museum’. Maar mijn fantasie ging veel te vlug voor wat ik geduldig neer wilde pennen. Om die onkunde te ontkennen werd ik notabene redakteur van de schoolkrant. Nu moest ik wel iets behoorlij ks produceren en gaandeweg kreeg ik iets van het vrije vertellen van wat er in mij omging te pakken. Met komma’s en
punten heb ik nooit de juiste weg gevonden. Niemand kent echter het ongeschrevene tussen de woorden; niemand weet dat ieder schrijven een soort verraad is van wat ik had willen schrijven. Nee, het was niet mijn afschuw van banaliteiten en stereotypieën die het tot de lage cijfers bij de leraar in letteren bracht. Maar wat ik in conversatie nooit deed, op papier begin ik te stotteren: ‘enne toen, enne toen’.
Ik herinner me heel goed de keer dat die stunteligheid plots omsloeg in een vlotte zelfbekentenis. We moesten een opstel maken over een beroemd schilder. Onze taalleraar was de vriend van Boutens en kende vele kunstenaars van zijn tijd. Hij moet wel erg neergekeken hebben op al dat burgerlijke gekriebel van zijn leerlingen. Toevallig had ik die schilder persoonlijk ontmoet en een paar brieven van hem gelezen. Ik wist dat hij verlamd was en dat zelfs de neergeschreven letters in zijn brieven als lamgeslagen waren. Ik legde in dat opstel al mijn eigen gevoelens van apathie en geestelijke verlamming neer en ik keek vol bewondering naar het werk van die schilder: zijn werk leek mij een zich voortdurend onttrekken aan het miasma van de dood.
Het was de eerste keer dat ik een goed cijfer voor een opstel kreeg. Die eerste lof ontsloot geleidelijk een creatief willen dat langzamerhand mijn eigen lamlendigheid moest gaan bestrijden. Toen wist ik nog niet dat dokters dat zelfbeklag, depressie en melancholie noemen.
Maar de nevels waren aan het optrekken.
Leegte en verveling behoren heel paradoxaal tot onze eerste mogelijkheden tot contact. We groeien allen op in dat defensieve isolement dat privacy heet en dat zijn eigen grenzen niet kan overschrijden. Ik herinner me mijn eerste afspraken met meisjes die vol zwijgende conversatie begonnen maar op de duur in angstige leegte verwaterden. Eros heeft zijn eigen stamel- en gebarentaal die sommigen intuitief ontwikkelen, maar anderen moeten die geheime taal leren.
Pas als mijn meisje verdwenen was vond ik de woorden die het teerste in me konden uitdrukken. Maar er huisde ook verdelgende woede in me die ik niet altijd als zodanig kon herkennen. Waarom probeerde ik toen nooit een tweede afspraak te maken? Schaamde
ik me over mijn verlegenheid en onkunde? Zij had toch iets kunnen zeggen? Mijn eigen frustratie werd op het arme meisje afgewenteld dat niet begrijpen kon waarom die broeiende zwijgende jongen juist haar had uitgekozen. Ik haatte haar en mezelf om de woorden en gebaren die ik niet had kunnen vinden. Mijn verliefdheid loste zich op in allerlei fantasieën van wraak terwijl ik alleen langs de grachten slenterde.
Eén ding hielp me in die dagen. Ik las boeken over psychoanalyse en had een flauw begrip dat ik iets van de onvrede met mijzelf op anderen verhaalde. Vrij jong reeds had ik het cynische woord ontdekt dat iemand kon strelen en dat tegelijk pijn kon doen. De volgende meisjes werden er het slachtoffer van en onze afspraken eindigden bijna steeds met een vernedering voor beiden waarbij het laatste woord aan mij bleef. Tenslotte vond ik het veel oudere vriendinnetje dat het schuwe zwijgen goed begreep en dat ten volle de sluizen van mijn zinnen opende.
Onze biologische bekwaamheid om boodschappen aan andere wezens door te geven begint bij de vermomming. Mimicrie en camouflage zijn in het dierenrijk de eerste verdedigingsmiddelen tegen de bemoeizucht van onze medeschepselen. Weliswaar doet onze menselijke huid het niet meer zo goed als bij de kameleon, toch blozen en verbleken we nog steeds alsof we ons nog steeds onzichtbaar willen maken. Vele dermatologische afwijkingen hebben iets met die onbewuste psychische camouflage te maken. Merkwaardig genoeg vertellen zij, die het concentratiekamp overleefd hebben dat ze daar dagelijks die oeroude mimicrie moesten bestuderen, d.w.z. ze moesten zoveel mogelijk onopvallend blijven om niet door hun verdelgers te worden opgemerkt. Maar de Nazi-inquisiteurs noemden het hooghartige strakke pokergezicht: physiognomische insubordinatie. Zo’n gezicht werd onbarmhartig gestraft.
Maar we ontdekken die vreemde mimische strategie van de leugen reeds in de baby. De baby glimlacht niet alleen omdat hij zich zo zalig voelt, maar ook vaak omdat de ouders voortdurend om die glimlach vragen. Als de glimlach niet helpt om moeder te vertederen, dan wordt door de baby de meer agressieve strategie van het huilen gebruikt om haar te vermurwen. Vaak zijn onze eerste ui-
tingen al ontkenningen voordat we ‘ja’ leren zeggen tegen het leven. Later horen we onszelf dan het onredelijke zeggen omdat we het toch niet kunnen inhouden. Uit kinderlijke trots moeten we dan de leugen en het onredelijke gaan herhalen. We weigeren het lekkere koekje dat ons toelonkt.
Zelfs het kunstwerk dat we creëren is vaak pure negatie en ontkenning. Het zijn niet de woorden die onze diepste gedachten uitdrukken, maar wat ongezegd tussen die woorden in staat. Het zijn de ritmen en leegten van het kunstwerk die ons beroeren. Kunst is de vermomming van het zwijgen.
Al vond ik het later in vele boeken beschreven, de dubbelzinnigheid van het woord en van bijna iedere uiting was een vroege ontdekking van mij zelf, die ik later verder zou onderzoeken in mijn studies over communicatie en conversatie. Ik werd zelfs zo pedant om het als een beginpunt van een nieuwe psychiatrie te zien.
Denk niet dat autobiografen zich precies herinneren wat er in hun leven gebeurd is. Daarvoor hebben de psychologen reeds genoeg de zogenaamde ‘screenmemories’ – wat je op het moment als eerste en prilste herinnering te binnen schiet – onderzocht. We kijken op ons verleden terug door de misvormende lenzen van het actuele. Die allerprilste herinneringen zijn gefingeerde condensaties en symbolisaties van wat er werkelijk gebeurd is. Moeder kan het je verteld hebben, na het eerst uit haar eigen duim te hebben gezogen; het kan werkelijk gebeurd zijn; maar je kunt het ook uit een lang vergeten boek hebben opgediept. Onze creatieve fantasie verandert steeds de feiten rondom ons. Anderen kunnen ons toen we heel jong waren hun denken en peinzen hebben ingegoten; vandaag komt het als een gefantaseerde herinnering van eigen beleven terug.
Toen ik eens een klas van medische studenten vroeg om ieder op zijn beurt de klas mee te delen welke hun allereerste herinnering was, ontstond er eerst een twijfelend en giechelend opdiepen van iets dat misschien wel in de leerboeken stond en langzamerhand gingen al die ‘screenmemories’ op elkaar lijken. Dat is de reden waarom opiniepeilingen bijna allemaal verkeerd gaan, we communiceren tenslotte ongemerkt wat er van ons verwacht wordt.
Velen zullen nu zeggen, waarom begint die vent niet met zijn leugenverhaal. We hebben al linguisten genoeg die met elkaar vechten over het diepste wezen van woord en taal en communicatie. Inderdaad, Uw schrijver is geen taalkundige maar de psychotherapie die hij met zijn patienten heeft bedreven was als het ware een dagelijks woordlaboratorium. Het is in de conversatie en communicatie met zijn medemensen dat de therapeut contact en rapport opbouwt en daardoor tot wat andere conclusies komt dan de linguisten over de manier waarop de mens zijn communicatief apparaat gebruikt. De Freudiaanse techniek van vrije associatie, d.w.z. van onbeperkte vrijheid in het uitgooien van woorden en andere vormen van communicatie heeft vooral de aandacht gevestigd op het woord als instrument van psychische bevrijding, maar ook hoe voortdurend ‘s mensen lichaam daarbij is ingeschakeld. Als je stottert, stotteren de spieren mee. Omdat de communicatie in de psychotherapie dikwijls een overdreven karikatuur van het normale woordgebruik is en vaak een liegend verdedigen tegen oude leugens, geeft het ons vaak een beter inzicht in de velerlei psychische functies die in woord en taal tot ontlading komen. Taalkundigen hebben gewoonlijk niet zo’n intens contact met de gebruikers van het gesproken woord: zij zijn veel meer gebonden aan de boekentaal.
De techniek van psychotherapie heeft ons geleerd, hoe verschillend de middelen van communicatie zijn die de mens gebruikt. Ieder mens spreekt zijn individueel dialect. Hij kan verschillende vormen van zwijgende stilte gebruiken, of een oneindig gevarieerde gebarentaal. De heesheid of echte muziek van zijn stem kan meer zeggen dan het woord, dat achteloos wordt uitgesproken. Met het fronsen van het voorhoofd of met een verholen oogopslag kan de mens de bedoeling van zijn woorden en zinnen totaal veranderen. De klagende mens kan gezonde of zieke organen gebruiken om hulp aan anderen te vragen. Een uitwisseling van woorden op zuiver intellectuele basis remt dikwijls het gevoel van contact met iemand te hebben. Ik heb zeer emotionele wijsgerige vergaderingen bijgewoond waar de boze woorden om elkaars oren vlogen en niet terwille van de redelijke filosofie werden uitgesproken.
Gewoonlijk bestaat de wijsgerige discussie uit een met vakbroeders tegenover bepaalde doctrines gedeelde houding, een voorin-
genomenheid waarvan men zich niet altijd bewust is. De verscholen waarheid huist in wat ze bij onze communicaties veronderstellen. De vraag is of we van dezelfde evidenties uitgaan. Daarom kunnen wijsgeren in hun onderlinge discussies niet zoals de wiskundigen hun stellingen direct bewijzen, maar ze moeten altijd zoeken of de tegenpartij van dezelfde termen met ongeveer dezelfde betekenis uitgaat. Zijn we genoeg overtuigd van de leugens en tegenspraken die in onze eigen woorden zijn ingebouwd? Hoe kunnen moeilijke woorden simpele gedachten uitdrukken?
Toch leren de mensen elkaar op den duur vrij goed begrijpen en verstaan, niet omdat ze zich met geleerde woorden en redelijke evidenties uitdrukken, maar omdat ze van een grote verscheidenheid van communicatiemiddelen gebruik maken. Als het met het ene aspect niet lukt om de ander te benaderen, lukt het met het andere. Een man kan met zijn mond liegen en ontkennen en tegelijk met de gebaren van zijn voet de waarheid zeggen. Door de totaliteit van verschillende communicatieve functies ontkomt de mens meestal aan de signifische verwarring die het geïsoleerde woord oproept. Daarom probeer ik in dit essay een summier overzicht te geven van de verschillende emotionele doeleinden van de gebaarlijke en verbale communicatie zoals we die vooral in het klinisch contact ervaren, maar die m.i. ook buiten het therapeutische uur geldig is.
Zelfs de eenling die in zichzelf praat vertolkt de taal van de verschillende persoonlijkheden waarmede hij zich op dat moment identificeert. Die anderen blijven ongemerkt in hem wonen. Die interne samenspraken worden vaak in een ander idioom gehouden dan wat als wijsheid de mond uitglipt. Vaak ook is die alleenspraak een onbewuste tegenspraak.
In het alom aanwezige proces der geestelijke besmetting op psychische infectie worden ongemerkt al die communicatieve functies door elkaar gebruikt. We zijn omspoeld met duizenderlei gevoelens die ongemerkt ons denken en handelen richting geven. Maar zonder communicatie zou de mensenmaatschappij niet kunnen bestaan; alleen de onderlinge wisselwerking der gevoelens en gedachten die door velerlei signalen worden overgebracht, leidt tot wederkerigheid der menselijke betrekkingen en misschien op den
duur tot de simpele gouden regel en essentie van alle ethiek: ‘Wat gij niet wilt dat U geschiedt, doe dat ook een ander niet!’
Wie niet liegt en camoufleert zoals de anderen leert de waarheid der menselijke kwetsbaarheid nooit bevroeden!
Het is eigenlijk unfair als ik nu mijn stelling dat de taal geworteld is in de leugen ga verdedigen door botweg enkele rubrieken van woordfuncties te gaan opsommen. Maar mijn lezer doet hetzelfde met zijn vrienden. We proberen allen van tijd tot tijd mensen met woorden te manipuleren. Of we spelen de glossolalist, die op wilde anarchistische wijze zijn innerlijke reservoir van woorden over anderen tracht uit te storten. Hele cultussen zijn gebouwd op die verbale catharsis; op die manier proberen die gemeenten zin in de onzin te ontdekken. Inderdaad, vele vroede voorvaderen hadden hetzelfde gevoel dat woord en taal een opstand tegen de goden uitbeeldden. Het is menselijke namen geven aan wat de goden geschapen hebben en wat in diepste wezen voor de kleine mens onnoembaar is. Zij vonden het uitspreken van het onuitspreekbare een godslastering, de hybris van de redelijkheid, die de mystiek van het onbekende op afstand houdt. Maar toch, die opstandige leugen der menselijke taal, waarin de mens zich in woorden tegenover zichzelf en zijn afgoden stelt, heeft de mens tot een cultuur-wezen gemaakt dat helaas nog steeds in een babylonische spraakverwarring leeft.
Welke communicatieve functies kunnen we nu klinisch in het woord onderscheiden? Ik nummer ze hier, maar die rubrieken overlappen elkaar.
1. Het woord vertolkt uitsluitend de behoefte om uiting te geven aan gevoelens. Deze functie is een overblijfsel van een louter dierlijk seinstelsel. Maar zelfs dieren kunnen hun gehuil en gejank reeds als camouflage gebruiken. Mijn hond werkte altijd op mijn medelijden als iets hem niet zinde. Zijn gejank was reinste toneelspel.
Het woord is in die ontladende functie tot schreeuw geworden, tot roep om hulp, tot waarschuwing. Het vertolkt een uittarten, een uitdaging en een kinderlijke ontlading van affectie. Zoals de baby
met zijn eigen mond speelt om geluiden voort te brengen, zo kan een ieder met zijn eigen geluiden spelen. Het is alleen maar een deuntje op straat gefloten.
Vele kinderen denken dat hun mond en hun praten de ideeën vormen. Met dat oogmerk kocht ik eens een occarino. Maar het instrument heeft voor mij nooit zo gespeeld en gesproken als mijn alledaagse lipgefluit het kon doen.
De emotioneel-communicatieve functie van het geluid dat we òf zelf maken òf van anderen horen kunnen we intuïtief met de dieren meevoelen. We begrijpen direct hun kreten van angst en vreugde. Het zijn de geluiden die we graag nabootsen. In het ritme van onze ademhaling en zelfs in het nachtelijk snurken komt iets van dat onbewuste communicatieve spel met geluiden en verholen woorden weer voor de dag.
Op de geluidsband kunnen we dergelijke geluiden analyseren. Er zijn vele andere lichaamsgeluiden met verholen communicatieve betekenis, zoals het rommelen van de maag en het winden laten. Een klein meisje kon haar knieschijf zowillekeurig bewegen dat het een schurend geluid voorbracht. Het duurde niet lang of het werd tot geheime taal met haar broertje verheven.
2. Het woord vertolkt allen maar de behoefte om geluid en lawaai te maken, om acte de présence te geven op de manier zoals de kikkers kwaken. De Duitsers noemen het ‘Schwatzbedürfnis’, de normale praatbehoefte maar ook het gewauwel dat de leegte tussen de mensen vult. ‘Wat zouden ze beginnen als ze niet praten konden? Misschien weefde een spin hun mond dan wel dicht.’ (Kalman M., De Wonderparaplu). Bij kinderen imiteren vele gestamelde woorden dierengeluiden; hun betekenis doet er niets toe. Ik heb een baby van pas vier weken oud zien bellen blazen met zijn eigen speeksel en dan kraaien van plezier als die bel knapte.
Officieel vinden we die nabootsingen terug in de onomatopeia; zovele van onze woorden zijn begonnen als echte geluidsnabootsingen. We miauwen nog zoals de poes en blaffen met de hond mee of huilen met de wolven in het bos.
Het woord dient vaak om de leegte van het zwijgen op te heffen of als afweer tegen de innerlijke spanning van de angst. ‘Blijf alsje-
blieft doorpraten’ zei mijn vriendin toen we in het donker verdwaald waren geraakt. Soldaten aan het front schoten zo maar hun geweren af omdat het zelf knallen hen tegen hun eigen angst beschermde.
Altijd spreekt het ongesprokene mee. Achter de conversatie huist een menigte van veronderstellingen die we onbewust samen delen. Anders zouden we niet eens met elkaar kunnen praten. Het ontvankelijke gebaar zegt vaak meer dan het woord, dat vaak faalt in zijn betekenis. We geven lucht aan het gemene, al missen we de juiste klanken. We springen van de hak op de tak zoals ik nu ook doe.
Het woord functioneert hier dus alleen maar als teken van actie, als motorische ontlading, als magische afweer tegen de ‘Unheimlichkeit’ van het onbekende.
Zo heb ik mannen van wetenschap abstracties horen afratelen omdat ze geen belangrijk onderwerp hadden om over te praten.
Sommige ideologieën oefenen diezelfde magische functie uit van lawaai maken. Ze weten het zo goed omdat ze het eigenlijk niet weten.
3. Het woord vertolkt de behoefte aan menselijk contact en gezelligheid. Het is als het ware een elkaar aftasten en strelen met geluiden. Het vertolkt de behoefte om met anderen samen te zijn en gelijk met hen op te delen. Hoe heerlijk is het buiten!
Dat woord kan natuurlijk een sein van slaafs conformisme zijn maar het is veel meer een deel nemen in de gezelligheid. Daarom mompelen we graag mee met wat de anderen zeggen en gissen onderwijl verhoeds hoever de sociale distantie strekt.
We vergeten zo vaak die bijzondere betekenis van het woord dat alleen maar dient om de lege ruimte tussen mensen te overbruggen. Men praat en filosofeert om attentie te geven en aandacht te krijgen. Maar er moet tevens een wil zijn om naar elkaar te luisteren. Woord en dialoog vragen om medegevoel, om een wederzijds aanvoelen, hoe schamel en nederig de semantiek ook mag zijn. We praten dan niet om te denken maar terwille van de muziek van het geluid.
Vaak wordt dan ook het zwijgen een diepe vervulling mits we
elkaar wederzijds ten volle vertrouwen en dit kan alleen weer gebeuren als we een dergelijke interactie met persoonlijkheden reeds vroeg in ons leven hebben geleerd. Quakers en Trappisten zijn zich bewust van de moeilijkheden van het nog niet volleerde zwijgen.
4. Woord en taal vertolken de meer bewuste behoefte om informatie door te geven, om in rationeel contact met anderen te komen en hun onbekende feiten te overhandigen. Het woord heeft nu een zeer bepaalde informatieve en signifische functie gekregen. Vaak noemen we dit de retorische functie van de taal. De woorden moeten preciese betekenis hebben, maar wat ze werkelijk voorstellen wordt gewoonlijk door de groep waaruit het woord voortkwam bepaald. Leermeesters en politici gebruiken soms die scherpe belerende taal maar ook de pedante goochelaars met woorden, die door en met die woorden proberen ons brein binnen te dringen. Hoewel klaarheid geacht wordt de hoffelijkheid van de populaire denker te zijn, verbergen vele denkers hun begrenzingen achter het duistere van hun woorden.
Misschien zijn ze zich een beetje bewust dat ieder woord een Janushoofd heeft en hun intuïtie zegt hun dat ambivalentie en polariteit in ieder woord huizen. Tussen camouflage en waarachtige informatie beweegt zich onze woordwereld en vaak is de mens maar een kunstmatig aanhangsel van zijn eigen woordwereld. Zijn taal en cultuur denken voor hem; hij pleegt alleen maar plagiaat op de tijdgeest. Woord en taal houden ons gevangen in de zeer speciale culturele sfeer waaruit die taal is voortgesproten. Die sfeer en die historische achtergrond der taal zijn bijna ongrijpbaar in de verbale informaties die we elkaar geven. Je moet een echte semanticus zijn om dat door te hebben.
Goed, goed, we willen informatie geven, maar soms kletsen we om minder en minder te zeggen en te denken! Of we houden ons alleen maar aan intellectuele clichees, voorgeschreven door school of partijprogramma.
Woorden proberen vaak alleen maar om mensen nieuwsgierig te maken. Wat houdt die andere mens voor ons verborgen? Welke geheime code heeft hij in zijn brein? Zijn wij daarvan uitgesloten?
5. Het woord wordt tot scheppende daad. Het zoekt naar de magie van nieuwe metaforen. Het formuleert nieuwe denkbeelden. De dichter gebruikt het woord om tot nieuwere en diepere betekenis te komen. Bij hem vervormen ritme en muziek de eenzame woorden tot een nieuwe symfonie van betekenis.
De wijsgeer vraagt zich af hoe moeilijke woorden eenvoudige ideeën kunnen uitdrukken. Hij schept daarbij nieuwe ideeën hoe moeilijk ze ook formuleerbaar zijn. Hij strijdt voortdurend om het waarheidsgehalte van zijn woorden. Hij wil niet zijn kennis vergroten maar zoekt naar een continuiteit in de waarheidswaarde van zijn uitingen, want de taal is een door mensen gemaakte code die steeds van mening en betekenis wisselt. Het gevaar van wijsgerige voorlichting, die gegeven wordt door hen die de functie van het woord niet verstaan, is dat er verstarde abstracties worden gelanceerd in plaats van nieuwe denkbeelden.
Wells voegt hier ironisch aan toe dat velen denken pas iets te weten als ze er een boek of essay over hebben geschreven. Deze ‘boekhouderij’ der woorden is een groot gevaar voor het scheppende denken. Uw schrijver voelt zich vaak schuldig aan die encyclopedische vermommerij der waarheid. Ik had een vriend die dwangmatig al zijn twijfels als zekerheden in boeken opschreef. Hij had succes met zijn boeken maar stierf een vroege dood door een hartverlamming.
6. Woord en taal worden als wapens gebruikt om tegen de wereld te opponeren.
Het woord kan als louter vraagteken functioneren of tot middel van agressie en geweld worden. De intensiteit van het geluid maakt het woord steeds agressiever. Het woord is nu tot woedende schreeuw uitgegroeid.
Men kan ook de wereld in formules samenpersen. Zó worden illusies, hoop, eufemismen en halve leugens geformuleerd, samengevat in venijnige clichees. Of het woord verwordt tot een middel van distinctie en differentiatie, of tot een vete, of tot een fantasie die zich verder en verder van de realiteit af beweegt.
Kan ik eens mijn leugens zo doen samensmelten dat zij de waarheid onthullen?
Ik wantrouw vaak de sprekers die alles zo klaar en helder weten. Soms praten ze alleen maar om de ander onwetend te laten, ze zorgen ervoor dat het woord niet verder komt dan onze oren en nooit het brein binnendringt. Vaak kunnen we die strategie aan de grimassen van de spreker merken, aan de oogopslag, aan de trek van ontevredenheid rondom zijn pratende lippen. Het gehoor mag hem dan ook nooit verbeteren. Discussie is niet toegestaan. Hij kan praten met een formeel en koud gezicht en wordt tot toonbeeld van beledigde waarheid achter het masker van zijn verbositeit. Met zijn ogen ontwijkt hij het terugstaren van zijn publiek. Gezellig glimlachen doet hij nooit.
Eigenlijk zou je als spreker van zwaarwichtige woorden moeten weten welk gezicht je trekt onder die omstandigheden. Je kunt het masker van uiterste controle opzetten, of een zuur gezicht trekken, of heel onschuldig kijken met een verleidelijke glimlach, die om vriendelijke respons vraagt. Je bereikt je gehoor meestal niet als je van woede verwrongen trekken laat zien, hoewel de agressie goed doorkomt. De jongeren willen je toch niet horen. Voor hen kleeft er een taboe aan het beklijvende woord. Ze generen zich voor hun intellectuele gaven.
Toch heb ik wijze vrienden ontmoet die mij in zwijgen meer konden zeggen dan in woorden.
Wij allen investeren gevoelens in de manier waarop onze gelaatsuitdrukking tot anderen spreekt. Een nietszeggend gelaat ondergaan we vaak als de grootste belediging. Sommigen vertrouwen nooit hun eigen aangezicht; ze moeten er altijd aan werken. We kunnen er jong of oud uitzien, slaperig of helder, gemeen of liefelijk maar we hechten vaak te veel waarde aan de manier waarop we indruk op anderen maken.
Het ware woord blijft natrillen, onafhankelijk van de oppervlakkige indruk.
Heel vroeg in ons leven worden we ons al bewust van het masker van ons gelaat, waarmede we ons innerlijk leven kunnen verbergen of schijnbelevenissen tot uitdrukking kunnen brengen. We kunnen de afschuwelijkste dingen achter een cultureel vernisje verbergen. Daarom zijn onze latere woorden zo vaak in tegenspraak met de woorden die we van huis uit mee hebben gekregen.
7. Het woord vertolkt de behoefte aan individualisering; het bevordert de zelfhandhaving van de spreker en het bewustzijn van zijn individuele bestaan. Zolang hij spreekt is hij iemand. Daarom schept het woord altijd een beetje op. ‘Ik spreek, dus ben ik.’ De spreker vergeet dat hij misschien de ochtendspeech van de radio herhaalt.
Maar het woord symboliseert ook de menselijke verscheidenheid en de behoefte aan distantie. Nieuwe woorden worden door ons gevormd. Soms wordt dat eigengereide woord een middel om zich makkelijker met de realiteit te confronteren. In het wilde weg worden nieuwe namen gegeven om het raadsel der werkelijkheid achter dat nieuwe etiket te verbergen. Eigenlijk gaat het zo met ieder woord: zij vormen de overgang van onwetendheid tot kennis.
Hoe komen de dingen aan hun juiste namen? ‘Ik ga maar en ben’ zei de dichter ‘Ik geef geen namen’. Later worden woorden en namen gebruikt om categorieën te leren onderscheiden. Het woord wordt een overgang van dwaling naar waarheid, mits we de goede waardige namen vinden.
8. Woord en taal worden gebruikt om verwarrende innerlijke gevoelens onder controle te brengen. Geef acht! Zolang ik praat ben ik me niet van mijn innerlijke hel bewust. Wie kan fanatieke woorden weerstaan? Ze slaan ons omver.
Een dergelijk magisch uitzenden van belerende woorden wordt vaak toegepast om eigen schuld en schaamte te verbergen. ‘Blijf praten, dan geef je jezelf niet bloot!’ Vooral bij lijders aan dwangneurose is het woord tot werktuig geworden van deze magische strategie. Ze blijven jaren doorpraten om niets te zeggen. Ze brengen anderen tot zwijgen zonder zelf iets van het zwijgen te begrijpen. Dikwijls gebruiken ze daarbij dezelfde magische gebaren en grootspraak waarvan kinderen en primitieven zo graag gebruik maken.
Dit is een van de redenen waarom we namen geven aan de dingen; het geeft ons het gevoel van magische macht over het ding te hebben en we denken dat we het van nu af aan beter begrijpen.
Het oude aforisme zegt: ‘Een mens is als een konijn, je vangt hem bij de oren’. Zo’n konijnenvatter heb ik eens een jaar lang in zwijgen moeten aanhoren voordat hij iets over zichzelf begon te zeggen.
9. Het woord voorziet in een meer directe behoefte om anderen te controleren of om door hen gecontroleerd te worden. In beide gevallen worden we het middelpunt van de aandacht. Deze dominantie of attentie zoekende strategie kan in de volgende spreekwijzen naar voren komen:
a. | Er worden pogingen gedaan om woorden of daden of bepaalde houdingen in de luisteraar op te roepen. Het woord vertolkt de behoefte aan redelijke samenwerking. Onze conversaties maken ons in het algemeen voor dergelijke onderlinge overeenkomsten klaar. Maar ik hoor nog een kind klagen: ‘Waarom moet ik altijd wat zeggen als ik wat zeggen moet?’ Voor zijn moeder klonken zijn woorden nooit beleefd genoeg en ze wilde er altijd meer betekenis in leggen dan erin zat. Vele moeders houden niet van de ‘Schwatzbedürfnis’ van hun kinderen, hoewel de telefoon hen zelf er dagelijks toe verleidt. |
b. | Het woord kan een direct commando zijn, waarbij de medemens in een horige positie wordt geplaats. ‘Ge – ee – eef acht!’ ‘Zwijg!’, ‘Stik in koffie en verdwijn!’
Er zijn mensen die steeds een speciale commandotaal moeten spreken om anderen onder controle te houden. |
c. | Het kan alleen maar een handhaving van eigen mening vertegenwoordigen. Ik sta op mijn woorden. ‘Don’t argue, only assert yourself!’ |
d. | De woorden vertolken een verdedigend scherm waarachter een besloten gereserveerdheid ligt en een terughouden van de eigen opinie. Dit is niet de nietszeggendheid van een diplomaat, die niets zeggen mag omdat hij ambtelijk de privacy van het eigene en beslotene achter clichees moet verbergen.
Vooral in het verre oosten mag men zijn innerlijk niet zo maar ten toon spreiden. Men zou er zijn gezicht door verliezen. Een schrijver pleegde Harakiri omdat hij zich schaamde dat hij zich in zijn boeken te veel had bloot gegeven. |
e. | Het controlerende woord kan ook direct magische strategie vertolken; het oefent hypnotische invloed uit. Soms echter worden aan dingen en personen namen gegeven om ze te rubriceren en te catalogiseren teneinde het magische en dreigende ervan weg te nemen. Het naamgevende etiket ontneemt het mysterie aan de din- |
gen. Die magische ontluistering wordt soms met zeer agressieve overreding bedreven. |
‘Hij is vast een commie of een fascist’ of ‘Hij is een bureaucratische snob’.
Het woord vertolkt ook denunciatie en ex-communicatie. ‘We moeten hem niet’. We gebruiken de zwarte magie van vloeken, lasteren en honen. Een Arabier buigt voor elke vloek en laat hem daardoor over zich heen gaan. Gewoonlijk houden we er niet van om erbij te zijn als iemand beledigd en gekleineerd wordt. Iets van de modder spat op ons af.
Ik heb schoolkinderen meegemaakt die medescholieren uit hun gemeenschappelijke wereld van woorden verbanden, òf door niets tegen hen te zeggen, òf door een excommunicatief krom taaltje te gebruiken; de hele klas praatte krom en scheef tegen de zondebok. Vergeet niet dat iedereen een beetje van de taal van de in-groep moet kennen om zich daar goed thuis te voelen. Vooral in de studentenwereld kent men het ritueel van de in-groep-taal. In menige groep spreekt men tot elkaar in beperkte codes waar de vreemdeling niet in komt.
10. Sommige woorden hebben alleen maar tot doelde vibratie van het sexuele verlangen uit te drukken. Het is zoeken naar een erotische partner met behulp van de schuldeloze promiscuiteit der woorden. Het woord wordt als sexuele tastspriet gebruikt die sondeert naar een gelijk gestemde reactie van de ander. Daarom zijn vele woorden vol flirtatie en amoureuze verwachting. Maar iedere cultuur heeft hierin zijn eigen ritueel. Soms moet je al flirtende doen alsof je persé niet geïnteresseerd bent om daardoor des te aantrekkelijker te zijn.
Het amoureuse gesprek wordt gauw tot verleidelijk gesprek maar obscene woorden bederven meestal de dialoog der erotische toenadering. Het vanzelf sprekende mag bij de eerste ontmoeting niet meespreken.
Vele woorden hebben de functie van eerst verleidelijk te moeten zijn voordat ze kunnen overtuigen. Ik heb sprekers gekend die alleen maar met woorden flirtten in plaats van redelijk te argumenteren. Je weet wel: ‘Das Ding an sich’ en ‘Amor fati’. Maar wij allen
lenen clichees of gebruiken nietszeggende woorden om door onze tijdgenoten beter geaccepteerd te worden.
11. Het woord kan als scherpe psychische afweer functioneren, bij voorbeeld om realiteiten te ontkennen. De wereld der woorden kan de realiteit zelfs volkomen vervangen. Daarom praten we zo dikwijls om de dingen niet te weten te komen en onszelf en anderen te verwarren. Wie onzer proefde niet de haat der liefelijkheid?
Op een grovere manier kunnen woorden bewuste leugens en valsheden uitdrukken, of de Aesopische dubbelzinnigheden waar de koude oorlog zoveel gebruik van maakt. Vooral in de taal der propaganda wordt de ware gedachte meestal verdoezeld of wordt het ontbreken van iedere inhoud verborgen gehouden.
Voor hem die alleen de theorie bemint zijn woorden de vervangers van de realiteit geworden, d.w.z. componenten van een filosofie of een ideologie, die geen contact meer heeft met wat er werkelijk reilt en zeilt in de wereld.
Dit alles wordt veroorzaakt door de dubbele functie van alle communicatie. Aan de ene kant is het expressie en informatie, aan de andere kant camouflage en verborgenheid. Zo maar voor de vuist weg praten kan de bedoeling hebben om het denken van anderen te verwarren. Het weeklagen met treurige woorden kan trachten medelijden in de medemens op te wekken. Maar je weet nooit precies wat de bedoeling is als je niet door het masker heen kan zien. Taal dient in de eerste plaats om te verbergen.
Een oneindige variatie van spreekwijzen is deel geworden van onze defensieve praatgewoonten. We stotteren en stamelen of kramen nonsens uit om het diepere verborgen te houden. De taal maakt vaak een zeer kunstmatig wezen van ons dat haspelt en strompelt met woorden in een wereld die steeds onmenselijker wordt omdat we bijna niets meer zelf moeten doen. We laten anderen voor ons spreken, denken en werken.
12. Soms worden woord en taal gebruikt om haast ongemerkt verborgen onbewuste gevoelens en gedachten naar voren te brengen. De dichter zegt het in zijn symbolische woorden, zijn stilten en zijn ritmen. Hij heeft gewoonlijk maar weinig verstaanders. Maar in de alledaagse
conversatie gebruiken we kleine fouten, onbewaakte gezegden, versprekingen, vergissingen, al ons ratelen en kletsen, vergeetachtigheden, afdwalingen, schrijffouten, geheugenfouten, tics en riten, gewaagde grapjes en obscure termen, die een klein beetje verraden wat zich onder de oppervlakte van het bewuste denken beweegt. De psychoanalyse maakt gebruik van die secundaire taal der versprekingen en frustraties om de verborgen onbewuste motieven te leren kennen. Hier merken we vooral hoe woord en taal dienen kunnen als een weerstand tegen de waarheid. Betekenisloze neologismen worden misbruikt als een aanval op de redelijkheid, of de sprekers zoeken alleen maar naar niet ter zake dienende aspecten der werkelijkheid. Zo kan het woord afslijten tot een steeds herhaald clichee, dat de gefrustreerde aandriften in bedwang moet houden. De moeilijkheid bij de analyse van al deze verborgenheden is dat onze taal geworteld is in voortdurend wisselende afspraken over de betekenis der woorden.
De symbolen en formules der wiskunde zoeken naar het permanente in betekenis, de semantiek naar de voortdurende verschuiving in de betekenis der menselijke uitingen!
13. Het woord kan tenslotte ook gebruikt worden om contact te weigeren. Het hooghartige woord verwerpt dialoog. In psychosen, bijvoorbeeld, wordt het ontkennende negativistische woord alleen maar gebruikt om de woorden van anderen terug te kaatsen. ‘Brandaro’ zei een patient voordurend tegen mij als enige verbale uiting. Later bleek dat ze hiermee bedoeld had: Ga in vlammen op en brand eeuwigdurend in de hel.
Sommige neurotische spraakinhibities – zelfs hysterische stomheid – hebben dezelfde intentie om ieder contact en iedere communicatie uit te sluiten, maar wij allen kunnen spreken in een gereserveerd isolement dat de ander nauwelijks raakt.
Wie onzer heeft niet af en toe als maar doorgepraat omdat hij niet wilde luisteren? In sommige parlementen is het zelfs een gewoonte geworden om al het geparlementeer in de war te gooien. Deze zogenaamde filibuster (afkomstig van het oude Hollandse woord vrijbuiter) praat om alle ander gepraat en tegenspraak te voorkomen. Ik heb geprobeerd in dit vertoog een analyse van verschillende
woordfuncties en conversatiepatronen te geven, omdat menselijk contact en begrip voor elkaar alleen maar plaats vinden als we een veelvoud van dergelijke patronen gebruiken. Via liegen en verbergen, via horig zwijgen en van ons afpraten, via reuk, klank en gebaar, die altijd de woorden vergezellen, maken we contact. Zelfs het gedrukte woord toont leegten die verschillende ritmische betekenissen hebben.
Het is ook van belang te beseffen dat al die woordfuncties en conversatiepatronen makkelijk van elkaar kunnen worden overgenomen. Conversatie en communicatie zijn vol psychische besmetting. Ik hoef U niet het verhaaltje te vertellen van het dominerende jongetje dat altijd met zijn handen sprak; de kinderen van zijn klas konden tenslotte alleen nog maar gesticuleren.
Denk aan de vele besmettelijke kankeraars die U hun stemming van ontevredenheid willen aansmeren. De man die anderen belazert door met alles de gek te steken infecteert tenslotte iedereen met dezelfde cynische houding.
In den beginne was de leugen! Als we teveel de nadruk op preciese, klare communicatie leggen, waarvan de betekenis voor eeuwen moet vaststaan, verliezen we alle emotioneel contact. De ambtelijke taal wordt tot onverstaanbaarheid en het juridische jargon laat ons meestal koud.
Slechts de integratie en harmonie van een veelvuldigheid van communicatieve functies maakt het ons mogelijk om elkaar werkelijk te verstaan.