In een uithoek
Renate Rubinstein
In de kranteartikelen die na de dood van Jan Emmens verschenen en dus in haast en opdracht geschreven waren, werd door bijna iedereen de nadruk gelegd op het nuchtere en verstandelijke karakter van zijn poëzie. Het was weliswaar steeds aardig bedoeld, hetzij als een argument voor zijn geringe bekendheid, hetzij om hem te contrasteren met de poëzie van de vijftigers, maar het trof mij toch als onjuist. Hij heeft inderdaad een handvol verstandelijke, bijna studentikoze gedichten geschreven, maar ze waren sterk in de minderheid, verdwenen op de duur geheel en kenmerken zijn werk helemaal niet. Van begin af aan heeft hij gedichten geschreven die mij raakten. Ik vond ze aangrijpend, raadselachtig, konfidentieel. En schokkend, zoals dromen kunnen zijn.
Wat is het dat een gedicht schokkend maakt? Het is de één of andere verborgen waarheid, meestal iets gruwelijks. Het gruwelijke blijkt uit de verberging, zodat je al huivert voordat je weet waarvoor eigenlijk, – precies als in dromen. Neem nu b.v. het gedicht
Geruststellend
In dit gedicht wordt iets gezegd dat door wat erin gebeurt gelogenstraft wordt, en dat zo subtiel dat je aanvankelijk niet meer dan een vage ongerustheid voelt. Wat er gezegd wordt is iets geruststellends: je hoeft niet te schrikken want goed beschouwd is er niets aan de hand. Een geweer in de aanslag lijkt weliswaar zorgwekkend maar het betekent vaak helemaal niets. Geen oorlog, geen totale destruktie, wees niet meteen zo bang. Aad Nuis, die bij een bespreking van de bundel dit gedicht in de NRC (4 mei 1963) citeerde, ging echter verder en wees op de exorbitantie van de angst. Er is tenslotte alleen maar sprake van één geweer, maar de dichter denkt meteen aan oorlog en totale destruktie. ‘In dat licht ziet men achter de beheerste grapjes over wijzende geweren, majoors en diep verontwaardigde eksters de noodzaak om zichzelf zo geruststellend toe te spreken. Achter de opsomming van veel gelukkige mogelijkheden voelt men de onzekerheid of ze voldoende zullen blijken’.
Ja, de angst was overdreven. Dat is wat hij ons zelf zegt. Maar wat gebeurt er in dit gedicht? Er gebeurt iets vreselijks: de eend ging eraan. Er was wel degelijk een totale destruktie, het viel alleen maar niemand op. En Emmens deed alles om de gruwelijke gebeurtenis ook in het gedicht onopvallend te houden, ‘weg te blazen met gepraat’. (Zie het mysterieuze gedicht Sprookje (A.W. p. 20) waarin zoiets weer gebeurt.) Zelfs Nuis merkte niet water werkelijk gebeurd was, al wijst het weglaten van de duikelende eend in zijn opsomming van ‘beheerste grapjes’ erop dat hij nattigheid gevoeld moet hebben.
De ideologie van dit gedicht is in strijd met de werkelijkheid. Dat is de funktie van ideologie. Wij spreken onszelf en men spreekt ons geruststellend toe. Emmens had het daar al over in zijn eerste bundel, Kunst en Vliegwerk (1957), in het gedicht Een kind in de tuin:
Uit de regels die aan deze triomfantelijke verklaring voorafgaan blijkt echter dat ‘ze’ daar geen sympathie voor hadden en alleen maar ophielden met ‘knuffelen en knijpen’ als hij iets over kabouters zei. Pas dan waren ze gerustgesteld en lieten hem begaan. Het is gevaarlijk om te vertellen ‘wat er werkelijk was’ en het gedicht
Geruststellend is maar één voorbeeld van de verschillende manieren waarop Emmens wat er werkelijk was, verborg onder ‘kabouters’. Het werkelijke onderwerp van Geruststellend staat pas onverhuld in de laatste bundel van Emmens (Een hond van Pavlov, 1969), maar ook dan niet rechtstreeks maar via de dichter Auden, wiens Musée des Beaux-Arts daar door Emmens vertaald is.
W.H. Auden: musee des beaux-arts
Dit prachtige gedicht treft door de juistheid van de observatie. Maar, anders dan het gedicht van Emmens, wekt het geen huivering omdat er geen raadsel is. De uitnodiging tot identifikatie is ook anders. Bij Auden word je eraan herinnerd hoe weinig je je aantrekt van het lot van anderen, omdat je gedachten elders zijn. Bij Emmens besef je dat het niet zo zeker is dat je altijd omstander zult blijven. Het gruwelijk lot treft niet alleen de martelaar of de jongen die uit de hemel viel, maar net zo goed de eend die domweg duikelt. Emmens identificeerde zich vaak met dieren: een tor, een hond, een konijn of een haas.
Auden zet uiteen wat er in werkelijkheid gebeurt terwijl er niemand op let. Emmens laat het gebeuren terwijl hij bezig is het tegengestelde uiteen te zetten en brengt daardoor de aard van het drama kompleet over. De twee gedichten horen bij elkaar. Door Auden begrijp je wat Emmens bedoelt en op welke wijze hij het eigenlijk nog beter zegt.