In Gods naam
door E.M. Janssen Perio
Maar de betrekkelijke rust, waarmee men hen de laatste tijd had gelaten, had tot gevolg gehad, dat de dieren volkomen tam waren geworden. Ze hadden niets van hun normale schuwheid behouden en trippelden vrolijk-bedrijvig voor de voeten van de langzamerhand steeds meer vertederd en wanhopig wordende jagers.
(Uit: De Groene van 17/11/1956.)
De ingewijden in Nederland weten wel dat in ons tot oorlogspsychose en heksenjacht geneigde landje de Groene Amsterdammer het bolwerk is gebleven van de echte objectiviteit, de echte zeer hoge, waarop een Dijkstra troont. Goede wijn behoeft geen krans, zegt men, en de ware objectiviteit moet een zekere evidentie hebben; niettemin grijpt Dijkstra graag de gelegenheid aan – een jubileum b.v. – om nog eens een hechte krans te vlechten om het eigen voorlichtend hoofd. Zo werd bij het enigszins stille 80-jarig jubileum nog eens bescheiden gewezen op de moed van deze publieke opinie-bestormer om altijd zo ‘per se tegen een gangbare mening in (te) gaan,’ op de ‘eigen onbevangenheid’ en op de nadruk die in ‘ons werk’ – en wij vergeven onze Dijkstra het majesteitsmeervoud zo graag – zo veel meer ligt ‘op het weten dan op het willen, veel meer op het informatieve en daardoor verhelderende dan op het agiterende’.
Neen, agitatie is het woord niet voor deze ideologie van het zachte pitje, noch propaganda, laat staan het ensemble agitprop. Wij zullen integendeel, ons coöp-orgaan lezend, steeds weer verzuchten, lichtelijk jaloers: hoe lapt hij het hem weer! – Meer verwende geesten zouden kunnen denken dat de be-toogtrant soms wel eens eentonig wordt, en dat na tien jaar van steeds maar weer ontspannen, de rek er toch wel wat uit raakt. Nurkser intellecten kunnen er wellicht een pervers behagen in scheppen steeds van te voren te bedenken, hoe
Dijkstra dit keer de zorgelijke rimpels der wereld weer zal gladstrijken. Wij, lezers-coöperatoren, blijven ons laven aan het wekelijks manna uit de hemel van boven de partijen.
Nemen we eens de kwestie Hongarije. Het is uiteraard een nare zaak geweest dat de Russen zo hard hebben moeten ingrijpen doordat de Hongaren zich toch eigenlijk niet geheel tactisch hebben gedragen, en dat wij nu met die 185000 vluchtelingen zitten, waaronder wie weet hoeveel antisemieten en Horthyklanten. In wezen kunnen we dit alles echter toch wel weer als geschiedenis beschouwen, de Russen knappen het verder wel op, ze hebben het steeds gedaan; dat gaat ons verder niet aan. De vluchtelingen verwerken we wel, voorzichtig natuurlijk, want fascisten moeten we niet hebben.
Jammer, die Hongaarse kwestie, en zo zonde van Boedapest. We kennen de stad uit de beschrijvingen van Davids, nog niet zo lang geleden: een soort Parijs, misschien nog wat knusser, met wat meer van die collectivistische gemeenschapszin, van die communistische intimiteit en bolsjewistische gemoedelijkheid. Zo zonde ook van die ontspanning (13/10: ‘een ongedwongener omgang tussen Oost en West’) – het ‘dooide’ juist zo lekker (27/10/56). Natuurlijk waren er ook toen al van het fatale – maar noodzakelijke – Russische optreden wel voortekenen te bespeuren: te veel ‘antisemitische Pijlkruisers’ (3/11/ 56) onder de opstandelingen – ‘contrarevolutionairen’ durft de Groene ze nu al wel weer noemen, dat merkt geen mens (9/2/57) – terwijl de Russen ongetwijfeld toch nog wel ‘toornige heugenis’ moesten hebben ‘aan de wijze waarop Horthy en Szalassy met Hitler hebben samengewerkt’. En zouden de contrarevolutionairen daar niets mee te maken hebben? Gelukkig echter hadden de Russen al aangekondigd te willen gaan confereren ‘over het verdwijnen van die (hun) divisies’ – dus dat zat wel goed. Of toch niet? – ‘De bloedige worsteling in Boedapest’ was al bezig, ‘waar de regering (let wel: de regering:Nagy, of Hegedüs?) Sowjettroepen te hulp riep om de opstand neer te slaan’ (3/11/56).
En wat doen die Russen – mijn God, waarachtig ja, ze sláán – op verzoek dan toch, maar daarover later. – Dat gaat mis, zei Dijkstra in die dagen tegen Davids, de mensen worden opgewonden, ze blijven niet meer objectief. Och kom, riep Davids, zij force majeure, wij ook. We gooien er gewoon eens Gods Naam tegen aan. En dus: ‘Wie om wat uit Hongarije gemeld werd op zondagmorgen 4 november vloekte heeft Gods Naam niet ijdellijk gebruikt’. Flinke kop, naast het Groen! – En nu niet gniffelen, auguren, bij het slachten van de offerkip, het beest moet er aan. O ja, de vlag nog halfstok – die studenten nemen het andere consulaat wel!
‘Uit déze bruutheid blijkt een gebrek aan respect tegenover medemensen…’ – met een accent op deze. En waren die botte Russen nu nog maar gekomen met ‘een, althans in zichzelf gerijmde motivering van eigen daden’, hier doen we niets meer aan, dan moeten ze het zelf maar weten! ‘Juist de omstandigheid dat de interne ontwikkeling in Hongarije bepaalde aspecten vertoonde, die althans een begin van begrip voor zodanige motivering bij de tegenstanders hadden kunnen doen groeien, verzwaart de schuld van de huidige Russische machthebbers in dezen’: je doet iets toch niet ongemotiveerd! Wat geven wij voor de motieven, wij behoeven motiveringen, gezien het ‘principieel verschil (dat) bestaat tussen politiek beschrijven en politiek bedrijven’ (22/12/56). – Verbum en ferrum – Dijkstra is verbaal.
Tant de bruit pour une omelette – waarvoor, zoals bekend, nu eenmaal eieren moet worden gebroken – dat is het ‘bedrijven’. En nu zo snel mogelijk terug tot de ‘rustige kijk’ – ‘rustige kijk’ – ‘rustige kijk’ – het staat er inderdaad drie maal in het volgend frontartikel ‘Groeistuipen’. Tragedie, willekeur, bruutheid? – Groeistuipjes, anders niet. Een bekend dialectisch verschijnsel, het kind moet nog wat groeien. We reduceren alles tot een metafoor of tot een proces ‘an sich’. Zijn wij object, zijn wij subject? Welneep, we zweven erboven – halleluja. ‘De Hongaarse opstand is neergeslagen, maar is er nu een positieve oplossing in zicht, die algemeen aanvaardbaar is…’? Nee natuurlijk – sstt! – Invallend koor der Groenfissen: ‘Wij willen een oplossing, wij zijn positief…’
‘Een toonbeeld van rustige kijk’ was al direct de houding van de PEN, prijst Dijkstra, ‘die stellig beantwoordt aan de wensen van de Petöfi-kring die een beroep op haar deed’. Dat is tenminste een frisser geluid dan dat van die getroebleerde Hongaren in de allerlaatste kreet van de Vrije Radio Kossuth, zondagmorgen 4 november om 7.57: ‘Achtung. Achtung. Sie hören jetzt ein Manifest des Ungarischen Schriftstellerverbandes: “Hier spricht der Ungarische Schriftstellerverband mit einem Appell an jeden Schriftsteller in der Welt, an alle Wissenschaftler, an alle Schriftstellerverbände (!), wissenschaftlichen Akademien und Vereinigungen, an die Intelligenzschicht der Welt! Wir bitten euch sämtlich um Hilfe und Unterstützung. Es bleibt nur wenig Zeit! Ihr kennt die[Zie vervolg]