Indisch
Het is de trap, waar zij elkaar begroeten;
de galerij, die hen in ‘t tijdverdrijf
van etentjes en dansie-dansie stijft
met griekse zuilen, vol van het heilig moeten.
Het is het marmer aan hun warme voeten;
de vruchtenbowl, wier reuk aan hen beklijft;
de stoelendans, waar zij lijf aan lijf
elkaar in tuberozenbries ontmoeten.
En het is meer: de wellust op haar borsten
en in hun schaam, waarom de beo lacht.
En het is minder, minder dan de korsten
der voeten van de minsten der bedienden,
maar die in ‘t aanvoelen hun naaste vrienden
zijn, want zij masseren héérlijk – zó zacht.
G.J. Resink