[p. 101]
Ineke Holzhaus
Hond in Pompei
Poort
Zijn kop kan de stekende hitte niet dragen,
vloermat op de drempel, strekt harig zijn poten,
kadaver, de buik klopt, fontanel tussen stoffige
voeten, leer, zolen, canvas, blote nagels.
Gidsen lopen te huur, knakken blauwe
waterflessen met drinktuit.
Had hij nog reuk, hij kon haar snuiven
zijn kop vuil neerleggen in haar schoot,
wachten ‘s nachts bij getrapte muren, zuilen,
ontsloten tuinen, sinaasappels, vijgenbomen,
altaren, olijfgaarden, zwarte wijn.
Hij roept de maan, de slierende wolken.
[p. 102]
Groene kamer
Ik wacht op haar waar zij niet is
balsem in kussens gebleven
neuriënd las ze mij voor, nee niet mij
ze krabbelde losse woorden in was
wij waren in de groene kamer samen
ze kamde haar haren, zijn ze bedolven
het lint, de ingestoken valse krullen,
ze ging in bad, ze droegen haar, vrouwen
schraapten haar vel tot ze vroeg
om rozenolie
waterkan, beddensprei
‘s ochtends dwarrelde stof in het licht
kroop ik erbij
rolde mijn nekvel in haar hand.
[p. 103]
Hof
Geordend puin, geschilderde tuinen,
kan haar frêle geur niet vangen
stukgelopen schoenen, vluchten, geblaf,
een dier kent andere tekens, weet dat
wegrennen behoud is, ingeboren, haar
redden is blijven, zij bleef, bezweek,
beefde met de aarde, dacht dat ze zelf
wolk was, brak, as, zwarte sneeuw,
kalon kakon, schoonheid in het lelijke
was zij, smekeling, greep om zich heen
zwemmer zonder water, stank
van de parasolpijnboom, het goede
in het slechte, gestuwde rode gal
ze zou volgen naar zee had ze beloofd
me volgen, struikelen, kalon kakon
waarheid in leugen loog ze.
[p. 104]
Gang
Wachten is je borstkas slijten op gepolijste
tegels, staart schuren aan ingelegde kiezels,
lip optrekken, adders verjagen, serpenten,
tanden scherpen aan weggeworpen botten,
staren naar de kier onder haar deur, ruiken,
de lamp valt, olie kan lekken, het huis branden,
ze riep het af, schreef aan de goden, legde
cupido’s in natte klei, omhelsde doodsbang haar
genode gasten, verdwaalde bij tempels, ik volgde
mijn oren tot kraakbeen verstijfd, machteloos,
waken betekent zonder ketting geketend zijn.
[p. 105]
Impluvium
Hoe zij regen binnenhaalde met dorstige
armen, zout in de mond, goden moest aanraken,
wolken lostrekken, vuur aanmaken, dronken
verleidde ze de slaven, krabde op muren
bloemen stuk die ze zelf had besteld, sloeg naar
maskers, cameeën met haar gesneden portret,
ze stal het mes, poseerde in knisperende voile,
smeekte om ontlading van de bliksems die haar
doorstaken, de aarde moest barsten beval ze,
zij wilde wat ouder is dan sterren, lucht, water.
[p. 106]
Straten
De gidsen verspreiden zich,
gaan voor onder baseballpetten
in uitgegraven straten,
wijzen Japanse parasols naar
verdwenen daken, men luistert zoet,
kinderen spelen Babylon, zoeken
een kraan om water te halen,
willen American Pizza eten,
de hond heeft zich verheven,
moet op terracotta poten de zee
inlopen, tot beeld verstenen.