Ion Creangă
Het beursje met twee stuivers
Er waren eens een oude vrouw en een oude man. De oude vrouw had een hen en de oude man een haan. De hen legde twee keer per dag een ei, zodat het oudje een heleboel eieren te eten had, maar ze gaf er nooit én aan de oude man. Op een dag verloor de oude man zijn geduld en zei:
Zeg eens, ouwetje, je eet dat het niet meer op kan. Geef me dus ook een paar eieren, zodat ik tenminste weet hoe ze smaken.’
‘Geen sprake van,’ zei het oudje, dat erg gierig was. ‘Als je eieren wilt hebben, moet je je haan maar slaan, zodat hij eieren legt, dan kun je die eten. Zo heb ik het met mijn hen gedaan, en zie hoeveel eieren ze legt.’
De oude man was hebzuchtig en harteloos, en luisterde gretig naar de raad van het oudje. Dus greep hij geërgerd zijn haan, gaf hem een flinke aframmeling, en zei:
‘Pak aan! En nu leg je eieren, of je gaat mijn huis uit, zodat je niet langer om niet mijn graan eet.’
De haan ontkwam aan de handen van de oude man, vluchtte het huis uit en begon overal in het rond te zwerven. En kijk, terwijl hij doelloos voor zich uit liep, vond hij op de weg een beursje met twee stuivers. Hij nam het prompt in zijn bek en keerde vol goede moed terug naar het huis van de oude man. Maar onderweg kwam hij een kales tegen, met daarin een bojaar en een paar edele dames. De bojaar keek aandachtig naar de haan, zag dat die een beursje in zijn bek had, en zei tegen de koetsier:
‘Hé daar, stap uit en ga kijken wat die haan in zijn snavel heeft!’
De koetsier sprong gezwind van zijn bok, nam het beursje uit de bek van de haan en gaf het aan de bojaar. De bojaar nam het zonder boe of bah aan, stopte het in zijn vestzak, waarna de kales zijn reis voortzette. De haan werd rood van colère, maar gaf zich niet gewonnen. Hij ging achter de kales aan, waarbij hij onophoudelijk riep…
vertaling Jan Mysjkin