[p. 12]
Iris Brunia
Een tegenwoord
Op deze maandagmorgen, een roerloos interval tussen hoop
en geloof, trekt een cycloon ons terug –
want wat het betekent met de moed der wanhoop
te leven hebben we pas goed begrepen toen
alles over en nooit begonnen bleek
(lepel je mijn kiwi mee uit, dan zijn we nog even samen)
Er was een moment – ik herinner het me – het duurde
zeker een seconde, dat ik ons kende. Je blies je adem uit
door mijn bellenblaas en toen de zeep een huid vormde
om de lucht was ik gerust
Ik geloofde dat er een tijd zou komen dat ik jouw woorden aan je terug
kon geven, gewoon omdat ik ze niet meer nodig had, maar je zei ‘Was je,
want nu het rookverbod intreedt nemen lichaamsgeuren de overhand’ en je was
zoals ik niet wegbleef, maar te vroeg kwam. De deur nog op slot,
te roestig om met mijn pinpas te openen, toch rook je naar
thermoskankoffie en tapijt voor ik goed en wel binnen was
Daar waar het gebeurt vindt zelden iets plaats, zou het daarom zijn dat
een non een non heet alsof ze niet bestaat? Zo eenzaam als mijn lichaam zijn
wij nooit geweest en om halverwege ons af te spreken veranderde daar niets aan
maar ik weet nog goed hoe de ogen van moeder overste twinkelden toen
we een sprintje trokken naar de wc om wie er het eerst was en dat zij won en
in de lucht sprong. Ze zei ‘een teveel aan schaamte is een gebrek aan zelfspot’
en iemand als ik kan zich dan alleen afvragen waarom
[p. 13]
– in godsnaam – ik de dingen niet beter wist. Jij moest lachen en sprak over
de mus die zo lang in het midden op mijn kussen in de kast lag tot
al het linnen naar de dood rook omdat ik hem vergeten was.
Je zei ‘het vergt slechts tegenwoordigheid van geest’
– alsof dat niks is