[p. 116]
J. Bernlef
Cirkel
Alvorens de cirkel te sluiten
keek hij nog één keer om zich heen
zag hoe de meeuw in de gevel verdween
stof het uitzicht smoorde
met een stormgordijn, de laatste steen
zich opmaakte om te verdrinken.
Onnavolgbaar ogenblik
waarin sterren hem te binnen schoten
en de uitgesleten drempel vonkte onder
zijn allereerste stap: hij was alleen
en de ontsluiting vond plaats. De hand
van de uitgedreven geliefde cirkelde
boven het pasgeboren lijk. Hij was gesloten.
[p. 117]
Leegwater
I
Scheef in de wind hing hij
onverbiddelijk wit
boven de gelinieerde weilanden
Hij vuurde de roeiers aan
zich van de zee af te keren
de steven naar het zenith te richten
Geen respijt voor landkaarten!
routebeschrijvingen!
Leeg maalde hij het water
Leeg
II
Toen hij ‘t wist kwam tijd
rottend in zijn lichaam boven
zo verijdelend al verder denken
Want dat is angst: alleen maar lichaam zijn
waarin verbindingen verbroken worden en
dolgeworden cellen je alle hoeken laten zien
[p. 118]
Er niet meer zijn is alleen maar een gedachte
de pijn bewijst het tegendeel: je bent
zoals je nooit was en nooit zult zijn.
Ik schrijf je tegemoet, armzaliger kan ‘t niet
woorden slaan lek in de rivier die
jou nu voortsleurt naar het einde.
Ook in mij spreken stemmen. Ook ik
denk net als iedere regisseur aan
een voldragen slot en hoor de echo in de verte.
Niemand kan ons uit handen nemen
het vruchtgebruik laat je voortijdig los
in de vaargeul van gedichten.
[p. 119]
Hazepad
Het zijden overhemd zakt door het geraamte
het sjaaltje vat vlam
zijn lach gist na op zijn lippen.
Nu wordt hij geïntoneerd, niet de vleugel.
Wie verliet daar zo schielings de woning
zonder om te kijken naar het kind
dat de man nazwaait die het werd?
Waarom kiest iemand voor vernietiging?
Zonder begeleiding koos hij
voor een andere toestand:
het hazepad der extaze.
[p. 120]
Veer tje
Zo werd hij gevonden, onder de wegen
vergroeid met de wortels van een boom
akkervoren in zijn huid geploegd
En nog drukt hij uit met zijn vingerkootjes
zijn holle schedel beschermend: zo
had ik ‘t musseveertje lief.
[p. 121]
Ziekenzaal
Het wordt nacht. Hij was piloot.
Uit een trechter druppelen woorden.
Schietstoel. Parachute. De naam van een vrouw.
De jongen in het bed ernaast richt zich op en luistert
beantwoordt het ijlen: ‘Ze is er,
blijft bij je, laatje niet gaan.’
De jongen denkt aan zijn vriendin. Hoe zij
temidden van snippers en kadopapier
in snikken uitbarstte: ‘Nu ben ik 21.’
Het hijgen. Iedereen wil leven, tegen
de klippen op waar de piloot zich traag
te pletter vliegt onder het laken.
[p. 122]
o-o-o
Iemand schrijft daarbinnen op het zwarte bord
raakt je zenuwstelsel en
verbindt je met de pijncentrale
T. als een stier in Spanje geveld (ademt nog wel)
S. thuis bezig met het bouwen van een Berlijnse muur
D.’s skelet oplossend in het duister
Wat je zou willen gebeurt niet
(de satelliet die ons allen verbindt)
ieder lot cirkelt losgeslagen in de ruimte.
Je denkt aan het kind dat o-o-o draaide
in de hoop zo haar dode opa….
Iemand daarbinnen drijft het krijtje
piepend en schurend over het bord.
[p. 123]
Yves Tanguy
1
Onderwater, temidden van zwevende formuleringen, transparante
vormen, word je zelf wars van vorm, betreedt het universum
van je op handen zijnde verdwijning.
Bestudeer de elegante dans van de pantoffeldiertjes, het immense
telefoonnet van tastende tentakels en dendrieten. Je bent binnen
je eigen lichaam beland. De elegantie van de ruimte
die zwijgt in alle talen. Het eiland met de boom
van je naam raakt overspoeld. Je zingt rond. Gewiegd word je
in deze branding van organen, springend van golfkop naar golfkop,
tot op het strand (waar je ligt als de versteende verschijning van jezelf).
[p. 124]
2
Het lichaam heeft zich teruggetrokken. Drooggevallen kun je
niet anders dan weer gaan spreken. Over de standbeelden van
wildemanshout, de totempalen van blaaswier, het vergiftigde
spel van zeesterren.
Wat voor je ligt is een witte verlaten vlakte met in de verte,
als een herinnering, het geluid van de golfslag dat je hand in
beweging zet, het woord schrijft dat in twee letters heel je heimwee
en huiver bevat. Een kleine steen rondrollend
in je mond. Een eiland met in de top van de enige boom jij,
turend in de verte, fervent wenkend naar iets.