[p. 505]
J. Bernlef
Drempel
Dingen verdwijnen zonder dat wij het merken
zij vertrekken en laten alleen geheugensporen na
in onze dromen en neerslachtige momenten
Houten kleppers in de autoloze straat
knisperende lavendelzakjes in de linnenkast
het zoeven van steentjes uit een katapult
Midden in het toenemende geraas
wordt het steeds stiller (als onder een stolp)
daar voltrekken zich de proeven
Plotseling beginnen daarbinnen alle
huiskamerklokken te tikken, zoemen
gloeiende radiobuizen aan tot
Op de drempel van dit moment
zij zich terugtrekken in de stomme films
van onze dromen en neerslachtige momenten.
[p. 506]
Het aambeeld
I
Voor mij de besneeuwde akker, achter mij
in dat zelfgetimmerde bed zijn verwilderde blik
Ik richt mij op de net bevroren rivier, verpand mij
aan het stromende water daaronder
Langzaam zakken om mij heen de huizen
trekt het landschap zich in een wieldop terug.
Hij kon op het laatst geen kopje meer tillen.
Steeds zwaarder de hamer
maar het aambeeld vliegt!
Ergens is een plek voor hem vrijgemaakt
in het oog dat dit alles begrijpend omvat.
[p. 507]
II
Zijn blik wilde weg uit zijn gezicht
om maar te kunnen blijven bestaan
Trillend als een stemvork waarin alle muziek
en waaruit zij nu wegliep in de rivier.
Hij was nog hier, zwaar en ziek, maar zijn blik
verhief zich van het bed, begon te vliegen
Maar bleef in de gesloten ruimte en
wiekte dwars door mij heen.
Pas in het laatste ogenblik
krijg je de onzichtbare grens te zien
De roerloze bliksemsnelle passage
de hartstilstand van de herinnering.
[p. 508]
De eilanden
Hij sprak over zijn archipel
alsof die al gezonken was
verdronken in herinnering
En hij daar zonder spiegeling
van eiland tot eiland voer
‘eens heb ik ze stuk voor stuk gekend.’
Tot hij de steven wendt, de diepte in
en daar vindt wat hij altijd zocht
‘eilanden zijn verbonden, net als mensen,
Hebben elkaar in afzondering gevonden,
in wat zij voor elkaar verzwegen
hun gezamenlijke ondergrond
Waaruit zij eens stegen en nu
opnieuw naar een oppervlak waar zij
in mijn geschreven samenhang bewegen.’
[p. 509]
Paternoster
Rechtstandig in schachten
dalen en stijgen zwijgende
mannen van negen tot vijf
Zij ontgaan ons, laten
niets na, worden verspiegeld
in glas en beton
Hoe anders de man op het blauwe balcon!
Hij staat met opgestroopte mouwen
verblind door de zon
hij kijkt naar de kantoren
aan de overkant, lang en roerloos
Hoor hoe achter wapperend wasgoed
de merel luidkeels zingt!
Rechtstandig in schachten
dalen en stijgen zwijgende
mannen van negen tot vijf.
[p. 510]
Voor de duur van een seconde (Joseph Cornell)
Verbindingen – duizendvoudig opgevouwen
in ieder hem ontglippend ogenblik zodat
hij weigert te kiezen uit wat hij ziet
Schittering van flessenscherven op een muur
en voor de duur van een seconde daaronder een meisje
met een plastic zak waaruit bloesemtakken steken
tederroze appelbloesems zacht bewegen
Voor de duur van een seconde zien
hoe iemand in het stof op een vensterbank
de aanzet tot zijn naam geschreven heeft
en toen is doorgelopen
Hoe voor de duur van die seconde
het kind zijn klap krijgt, de moeder
haar cassette wisselt en haar billen
tegen het glimmend klimrek wrijft
Nog steeds in die ene doodstille seconde
een meerpaal mikpunt voor een kopmeeuw wordt
zijn vleugels even flikkerend in het licht.
Dit is zijn wanhoop: hij kiest doordat hij ziet
zijn epifanie een wajangspel tegen een achtergrond
van doodvermoeide ogen, hij doet ze dicht
herinnert zich wat hem ontging in dromen
[p. 511]
In die ene brandschone, sterheldere seconde
komen alle samenlopen samen maar maken
geen verbinding: losse gebaren op een leeg toneel
dat hij vult met gewatteerde kindersterren
Overspoeld door het wrakhout van de stad
jaagt hij dagelijks met de wapens van de verzamelaar
– systeemdoos, ordner, opbergmap –
achter steeds nieuwe onverenigbare feiten aan.