J. Bernlef
De storm
Iets fladderde voorbij het raam. Nee, geen vogel maar een wapperend stuk krant. Hierbinnen, in het hotel, achter de dubbele beglazing, merkte je niets van de wind. Ze zette de televisie aan, liep terug naar de gang en pakte de gele emmer met schoonmaakmiddelen en borstels die op het onderstuk van de kar met schone lakens, verpakte stukjes zeep en plastic kussentjes shampo stond. Ze sloot de deur, zette de emmer in de badkamer en ging op de rand van het bed zitten.
What’s new was net begonnen. Francis Baker en Fredrick Johnson verzorgden zoals gewoonlijk de presentatie. De camera switchte tussen hun buro’s heen en weer terwijl ze de programmaonderdelen aankondigden.
Een jongetje was zoek in Central Park. Een dronken man bevond zich op het dak van een pakhuis vlakbij de Williamsburg Bridge en dreigde daar naar beneden te springen. Iemand had opgebeld met de mededeling zich om twee uur vanmiddag op de boardwalk van Coney Island in brand te zullen steken uit protest tegen de behandeling van Vietnam-veteranen. ‘Maar nu eerst het weer’.
Ze stond op. Weer en reclame duurden ongeveer zeven minuten wist ze. Net de tijd die ze nodig had om een badkamer te doen. Ze keek even op haar briefje. Kamer 937 bleef vandaag nog zitten. Geen schone lakens dus. Zo chique was het Mercer-hotel nu ook weer niet.
Ze draaide de badkamerkranen open en boende met een harde borstel de zeepresten onder de badrand vandaan. Een zwarte haar kronkelde in het stromende water naar het afvoerrooster. Schaamhaar, korter en harder dan de lange slappe hoofdharen die je vaak in de wasbakken aantrof.
Daarna nam ze de wastafel onder handen, schroefde de dopjes op diverse tubes, rook even aan een flesje Mitsouko voor ze het op de glasplaat terugzette. Naast de we lag een in elkaar gefrommelde mannenonderbroek. Ze liep er bewust omheen. Er waren kamermeisjes die alles oppakten. Zij niet.
Ze hoefde hier alleen een nieuw shampobuiltje neer te leggen. Ze liep
naar de gang, pakte een builtje en de zwarte stofzuiger die aan twee haken voor aan de kar hing. Ze glimlachte. Net op tijd voor het eerste onderwerp. Ze stopte de stekker in het stopcontact van het halletje en terwijl ze de stofzuiger met automatische bewegingen heen en weer haalde keek ze naar het scherm.
De camera zoomde in op een breed plat dak. Tussen grote schuin opstaande dakkapellen en waterketels op zwarte ijzeren poten liep een jongen in een donker loshangend jasje en een spijkerbroek. Zijn tred was onvast. Hij had geen fles in zijn hand en daarom zei de verslaggeefster buiten beeld dat het dus ook om een drugsverslaafde kon gaan. Hoe de jongen op het dak was gekomen wist niemand. Hij was al een paar keer gevaarlijk dicht bij de rand geweest. De brandweer was met een magyrusladder onderweg.
Terwijl ze al stofzuigend dichterbij het scherm kwam, zag ze dat de jongen de camera in de gaten kreeg. Hij kwam dichterbij, licht wankelend. Ze kneep haar handen hard om het handvat van de stofzuiger. Zijn mond ging open en dicht. De verslaggeefster leek te kunnen verstaan wat hij riep. Zo nu en dan klapte haar microfoon door de stormachtige wind dicht. Hij wil een huis, riep ze met schrille meisjesstem. ‘We’ll be back in a minute’.
Naar de commercials keek ze allang niet meer, zoals ze ook niet meer keek naar de licht abstracte schilderijtjes boven het hoofdeinde van de twee bedden die ze met snelle bewegingen opmaakte. Bedden opmaken deed ze met licht afgewende blik. Ze wilde vlekken in lakens, lipstickafdrukken op kussenslopen niet zien. De hotelgasten moesten voor haar vooral geen gezicht krijgen. Anders kon je je werk niet doen, vond ze, had je het idee dat je aan het inbreken was. Dat had ze in het begin steeds gehad, dat gevoel. Haar hart klopte in haar keel als ze een notitie in een vreemd handschrift op een burootje zag liggen, een boek met de rug naar boven opengeslagen op een nachtkastje. Maar nu, na twee jaar, was dat gevoel verdwenen. Ze vermeed eenvoudig details in zich op te nemen.
Als ze opschoot kon ze het tweede onderwerp in de kamer hiernaast zien. Ze schakelde de televisie uit en rolde de stofzuiger voor zich uit naar de deur.
In kamer 939 waren de bedden opgemaakt. Zouden ze er niet geslapen hebben? Nee, de badkamer was wel gebruikt. Of hadden ze soms zelf hun bed opgemaakt? Je had van die mensen. Laatst nog een echtpaar uit Minnesota, de heer en mevrouw Ericsson, die ze betrapt had bij het afstoffen van de vensterbanken met een van de badhanddoeken. Ze zette de televisie aan.
Francis Baker met haar los gepermanente krullen kondigde net aan dat er een interview volgde met de moeder van het jongetje dat vanmorgen niet op school was verschenen.
De vrouw was klein en droeg een rond brilletje. Ze leunde zwaar tegen een houten brugleuning.
‘Hier heeft Pete hem achtergelaten. Zijn veter zat los, zei Jonathan. Loop jij alvast maar door Pete, zei hij.’
De camera zwenkte weg van de vrouw naar wat struikgewas en een heuveltje met drie berkebomen iets verderop.
‘Hier ergens moet de dader zijn kans hebben afgewacht,’ zei Francis Baker buiten beeld. Ook buiten beeld begon de moeder nu te huilen. De camera zwenkte ijlings terug naar haar verkrampte gezicht. Nu kwam ook de verslaggeefster in beeld, een meisje met kort bruin haar en een leren openhangend jek. Ze lichtte de kijkers in over het signalement van Jonathan, het verdwenen jongetje.
Een man in een driedelig pak begon over rentepercentages. Ze draaide zich van het scherm af en liep naar de badkamer. Op het kofferrek lag een koffer met de deksel omhoog. Grote mannenonderbroeken en een krulset zag ze nog net voor ze het deksel met een klap dichtsloeg.
In de volgende drie kamers zag ze de aankomst van nog meer brandweerwagens en ambulances bij het pakhuis, opnamen van de verlaten boardwalk op Coney Island met in de verte wat joggende mensen en shots van zwervers die op de rotsblokken van Central Park lagen te slapen.
Om half een voegde ze zich bij de andere kamermeisjes in de personeelsruimte, rechts van de brandtrap. Marilyn, Beryl en Cherry zaten met een kop koffie achter een van de witte formica tafeltjes in de verder kale ruimte naar de televisie te kijken.
‘What’s new,’ vroeg ze toen ze binnenkwam.
‘Er zijn tips binnen,’ zei Beryl en rekte zich behagelijk uit. ‘Jonathan is op de hoek van Broadway en de 112e gezien, samen met een man. Ze sprak de naam van het jongetje uit alsof ze hem al jaren kende.
‘En de man op het dak,’ vroeg ze.
‘Wil er niet afkomen,’ zei Marilyn terwijl ze een sigaret opstak. ‘Kijk maar.’
De jongen stond tegen een van de matglazen dakkapellen geleund, zijn armen slap langs zijn lijf. Op het uiteinde van de magyrusladder, die tegen de dakrand steunde stond een brandweerman met zijn helm op zijn rug en
gesticuleerde tegen de jongen die zich nu langzaam van de dakkapel losmaakte en aarzelend in de richting van de brandweerman liep. Even keek hij met een lege blik omhoog, de hemel met voortstormende wolken in, toen werd hij met wapperende haren de ladder opgesleurd. Er werd onmiddellijk naar de studio teruggeschakeld. Fredrick Johnson vertelde dat de jongeman naar het Bellevue Hospital gebracht zou worden. Meer over de achtergronden van deze zaak vanmiddag na tweeën.
De meisjes konden een licht gevoel van teleurstelling niet onderdrukken.
‘Zou hij echt van plan geweest zijn om te springen,’ vroeg Beryl met haar dikke lippen.
‘Allemaal aanstellerij,’ zei Marilyn.
‘Alleen maar om op de televisie te komen,’ zei Beryl. ‘Daar zijn ze dan mooi ingetrapt. Had je die kop van Fredrick moeten zien toen die brandweer hem pakte.’
Toen ze de personeelsruimte verlieten was Jonathan nog steeds zoek. Ze hadden het klaslokaal gezien, het tafeltje met zijn schriften, het jonge zenuwachtige meisje dat zijn juf was. Op de boardwalk van Coney Island hadden zich al wat mensen verzameld. Over drie kwartier zou zich hier iemand in brand steken als protest tegen de behandeling van Vietnamveteranen.
Francis Baker sprak in de studio met de voorzitter van de vereniging van Vietnamveteranen.
Terwijl ze twee bedden van schone lakens voorzag luisterde ze naar de lage stem van de besnorde man tegenover Francis Baker. Dit was zeker niet de manier om de aandacht op hun problemen te vestigen, zei hij met een bedroefde blik. Francis Baker knikte met een gezicht vol medeleven. Daarna begon Fredrick Johnson over het weer voor de komende namiddag. De wind zou verder toenemen. Het ziet ernaar uit dat dit de eerste echte herfststorm van het jaar wordt, zei hij berustend.
Ze kwam met een zucht overeind en zette haar handen in haar zij om haar pijnlijke rug te rechten. Als er voorlopig niets stond te gebeuren begonnen ze altijd over het weer. Ze keek op haar horloge. Over een half uur zou een man op Coney Island zich in brand steken.
Met een half oog op de televisie werkte ze gestaag van kamer naar kamer. Om vijf voor drie ging ze met haar stofzuiger kamer 922 binnen en deed de deur aan de binnenkant op slot. Ze liep naar de televisie, zette hem aan en ging in de lage bordeauxrode kuipfauteuil zitten.
Een zilverkleurige Ford schoot door een woestijn. Huishoudbacterieën krioelden driftig in een gootsteen rond. Een jong paar ging stralend een zonsondergang tegemoet. Toen was het zover. Ze sloeg haar benen over elkaar.
Een beeld van de boardwalk met op de achtergrond de parachute toren, overblijfsel uit een tijd toen Coney Island, zoals de verslaggever buiten beeld meldde, het grootste pretpark van de wereld was, vol droompaleizen, echte olifanten en een nagebouwd Venetiaans Gran Canal, compleet met gondels.
De camera zwabberde een paar keer onhandig heen en weer. Een ogenblik zag ze de verroeste ingezakte resten van een achtbaan waarvoor twee ponies stonden te grazen. ‘Er lijkt iets te gebeuren,’ riep de verslaggever. ‘Daar verderop,’ riep een stem. De camera hotste op de schouder van de rennende cameraman. Een meeuw zweefde schuin door het beeld en verdween achter het uitgebrande venster van een verlaten badhuis. Ze boog zich voorover.
Op honderd meter afstand brandde iets. De camera kwam nog steeds dichterbij, hield toen stil. De cameraman stelde zijn lens scherp.
Daar, midden in een krans van door de wind wild opflakkerende kerosinevlammen, zat een man in kleermakerszit op de grond. Hij leek op de foto’s van brandende Vietnamezen die ze zich uit de tijd van de oorlog herinnerde. Het kommentaar was uitgevallen. Of de kommentator wist even niets te zeggen. De man bewoog niet, werd alleen steeds donkerder in een brede krans van uitwaaierende vlammen. Op de achtergrond schreeuwden mensen iets onverstaanbaars. De man leek op een zwart geblakerd beeld. De vlammen werden kleiner nu. Toen viel de gestalte plotseling om. Ze deinsde onwillekeurig in de kuipfauteuil achteruit. Op de achtergrond hoorde ze politiesirenes naderbij komen. De uitzending werd abrupt afgebroken.
Fredrick Johnson verontschuldigde zich voor de beelden die misschien minder geschikt waren geweest voor jongere kijkers. Maar, besloot hij, ‘dit programma is live en het leven is nu eenmaal niet alleen rozengeur en maneschijn. We will be back in a minute.’
Ze stond op.
Er gebeurde verder die middag niet veel. De man op de boardwalk was al dood voordat de politie en de ambulance arriveerden, de jongen op het dak was verslaafd aan heroïne en zou voor onbepaalde tijd in het Bellevue Hospital blijven en van Jonathan was nog steeds geen spoor.
Om vier uur klokte ze af. Het zat erop voor vandaag.
Ze nam de subway en stapte bij Astor Place uit. Ze liep langs Cooper Union naar Second Avenue op weg naar haar verdieping in de Vijfde Straat.
In de deuropening van het café naast de launderette stond Suzan met een fles bier in haar hand. Vanuit het donkere café klonk de vertrouwde stem van Francis Baker. Suzan wenkte.
‘Al nieuws over Jonathan,’ vroeg ze terwijl ze achter Suzan de donkere pijpela inliep.
Robert de barman gaf antwoord zonder van het inschenken van twee glazen whisky op te kijken.
‘Er verdwijnen dagelijks honderden van die kinderen.’
Hij bukte zich, deed de ijskast open en pakte een rood pak melk.
‘Hier,’ zei hij. ‘Elke dag staan er nieuwe portretjes van vermiste kinderen op.’
Suzan was alweer dronken. ‘Maar waar blijven die dan,’ zei ze langzaam en iets te nadrukkelijk articulerend. Robert haalde zijn schouders op. ‘Ze moeten toch ergens blijven,’ mompelde Suzan voor zich uit.
Ze keek naar het scherm. Fredrick Johnson sprak van een schandaal. De politie had een aanklacht ingediend tegen de redactie van What’s new wegens verregaande nalatigheid en het achterhouden van informatie over een op handen zijnd ongeluk.
Fredrick Johnson woelde met een hand door zijn blonde haar en kondigde een discussie met deskundigen aan over de grenzen van de persvrijheid. ‘Over een kwartier,’ zei hij en keek daarbij dreigend in de camera.
Ze keek opzij. Suzan sliep op de bar, haar hoofd op haar armen steunend.
‘Niks drinken,’ vroeg Robert. Hij had vochtplekken onder de oksels van zijn witte t-shirt.
Ze schudde haar hoofd.
Hij greep het pak melk en tikte op het portretje van een negermeisje met stijf uitstaande vlechtjes.
‘Honderden per week,’ zei hij, zette het pak melk in de ijskast terug en sloeg de deur met een klap dicht.
Ze stond op, hief haar hand bij wijze van groet en liep de lichtende uitgang van het café tegemoet.
De stormachtige wind nam onmiddellijk bezit van haar rode haar.