[p. 694]
J.C. van Schagen
Drie gedichten
Sint Jan
Hier niet en daar niet
en overal niet en waar niet?
zo zingen de kindertjes met Sint Jan
Sint Jan – die neemt het die avonden ook zo zwaar niet
alleen Sint Paulus die houdt er niet van
maar dat is dan ook een geleerde man
Sjoe zegt, och, die heeft veel te veel moeten lezen
dat is ook wel moeilijk om van te genezen
Sjoe is maar blij dat hij meestal niet lezen kan
wanneer dat zo bij het lavéren te pas komt
en de Inspecteur van het Onderwijs in de klas komt
of ook wel wanneer Yuki San om de was komt
en Sjoe zijn hobbelpaard is in de ban –
of een vurige draak het had uitverkoren
zo plotseling was Sjoe zijn beestje verloren
och nee, hij heeft maar alleen met de kinders gewandeld
en daar is dat speelgoedje toen bij verhandeld
wat wil je? vanhier en vandaar en van ook overal niet?
per slot was dat handeltje heus nog zo mal niet
de kindertjes armpje in armpje de Gortstraat in
de Langestraat door en de Kortstraat weer uit
en toen, op de Vismarkt, daar stond Kwan Yin
daar gaan al die kindertjes heen met hun duit
[p. 695]
ze vraagt voor haar vaasje – och doet er wat in
een koperen duit is Kwan Yin niet te min
Sjoe deed er drie witte bloemetjes in
drie duiten en heel ‘t rijtje kinders erbij
zo heeft dat verdrietige lachje eens zin
maar kindertjes horen met Mei in de wei
en Kwan Yin staat te schreien en kan er niet bij
[p. 696]
Kwan Yin
Kwan Yin, die ernstig, lief
gewoon maar voortgaat, met een vingerhoed
de zeeën leeg te scheppen
zonder bitterheid of ironie
komt zó de zee eens leeg?
komt ééns de zee zo leeg?
is dit misschien het enkel mogelijke enkel lieve antwoord
op het stompzinnig tarten van een cynisch demiurg
omdat geen ander antwoord rest
voor wie zo zuiver zonder boosheid is
zo zuiver weerloos en zo zuiver lief
als zij?
of heeft ze hoop, of wéét ze soms, dat ééns een ècht God wordt geboren
uit haar vergeefse trachten?
heeft zó haar eindeloos lijden dan toch zin
heeft haar verwachten grond, is het geen radeloosheid dan
niet enkel adel, dat ze zich bestendig offert, altijd weer?
[p. 697]
wordt ééns misschien dan toch het goddelijk kind geboren
dat verlost
wanneer zij ongebroken gelovend alle oceanen
geduldig duldend eindelijk zal hebben leeggeschept
met haar vingerhoed?
hoe ze dit kan?
is zij dan zelf misschien dit allereerste kinderlijk beginnen?
[p. 698]
Vogel
Soms droom ik dat ik met een vogel woon
hij is mijn vriend, hij heeft bij mij een huis
soms zie ik hem in dagen niet, hij heeft zijn eigen wegen
waar ik niet komen kan
soms komt hij even met een boodschap in het venster –
of misschien een groet, een vraag ook wel – een enkel even samen zijn?
verdwijnt dan haastig weer
soms blijft hij langer – als hij moe is, of wordt opgejaagd misschien?
we zijn elkander goed, we kunnen samen zwijgen
en dat is even goed
soms ook herzegt hij aldoor wéér dat één – dat éne zegje
dat alles zegt
dat zo volkomen gaaf zijn geven uitbrengt aan mijn oor
hartstochtelijk – of hij me iets herinneren moet, iets dóórgeven
en dat zó zuiver dan, dat het me overloopt van diepe dank
en ik niet zeggen kan, hoe goed we dan elkander zijn
hij heeft geduld met mijn beschamende verbrokkeling, mijn machteloos
tentakelen met stukjes weten, dat niet reikt
dat enkel maar wat stuntelig schampen kan
langs wat toch zo eenvoudig is
voor vogels
ik ben de mindere zéér en wéét dat wel
ik schaam me nu niet meer – het is zo even goed
[p. 699]
omdat er altijd toch weer overkomt die vreemde vreugde waar ook
hij soms overvol van wezen kan
het is dezelfde zwarte vogel, die me vóórgaat op het bospad soms
of die wel roerig zijn kan ergens boven in een boom, je ziet hem niet
alleen dat even schudden van het lover en dan weet ik dat hij daar toch is
en als ik thuis kom dan, is hij ook daar
bescheiden, stil, verborgen achter struiken
het is de vogel, die me opwacht, altijd als dat nodig is
om te herinneren, of omdat ik anders te alleen zou zijn
hij gaat me ook wel op het tuinpad vóór en staat dan telkens even stil
om me de weg naar huis te wijzen
en onlangs, toen ik wat verloren liep in ver, vreemd land
was hij daar méé opeens en blijkbaar vond hij dat zo heel gewoon
ik denk wel eens – neen, weten doe ik niets –
maar zou hij soms van iemand komen
die veel te ver is weg om iets nog van te weten en die toch
soms, me bereiken wil?
komt hij om iets
dat hij misschien ook zelf niet kent of weet
maar dat hem zendt in een onuitgesproken moeten
of kan het wederzijds zo zijn en worden wij elkaar gezonden?
en zijn we dáárom dan zo rustig samen
als hij daar bij me zit en wacht
tot ik ‘dag vogel’ zeg
en dan zijn hart uitstort in één zo’n kleine golf hartstochtelijk geluk
terwijl de grote regens buiten ruisen –