J.H.W. Veenstra
Literaire monumentenzorg gevraagd
Onder de rake titel ‘De Stille Kracht als kijkvoer’ kritiseerde Leo Ross in Maatstaf van augustusseptember 1974 uit eigen naam en na een ingetwijfeld in adhesie resulterende samenwerking met een werkgroep van studenten aan het Instituut voor Neerlandistiek van de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam, de recente televisiebewerking van Couperus’ roman De stille kracht. Voor dit veelbesproken beeldbuisspektakel tekende als regisseur Walter van der Kamp en het werd in het lopende jaar twee maal de vaderlandse kijkers voor ogen getoverd. Natuurlijk slikte het publiek im groszen Ganzen dit voer, dat met de zo lekker griezelige ‘tovenarij’ was gekruid, maar al te grif. Ook hebben onze doorsnee-televisiekritici meestal te weinig literaire notie om een steekhoudende beoordeling van zo’n produkt te leveren en dus is het des te gelukkiger dat nu langzamerhand binnen het ‘vak’ de waakhonden klaar gaan staan om altans verstaanbaar te blaffen als onbevoegde buitenstaanders er hun buit betrekken. Want dat de in dienst van de AVRO opererende heer Van der Kamp daartoe behoort, moet na lezing van het hem danig de grond inwerkende artikel van Ross toch ook degene beseffen die het niet dadelijk afzag aan de af en toe volslagen ridikule kijkbuisbeelden. Ridikuul dan voor wie het boek van Couperus met begrip heeft gelezen en niet onbekend is met het vroegere Nederlandsch-Indië.
Een dergelijke literaire kritiek, dwz. een kritisch toetsen van alles wat de schrijver in zijn werk via woorden heeft gerealiseerd, aan de voor het televisiemedium aangepaste visualisering ervan, stel ikzelf dan nog dubbel op prijs, omdat ik er in vroeger jaren al eens spontaan en uit ergernis toe was overgegaan, o.a. in dit blad met betrekking tot de ook al zo onbevredigende bewerking van Couperus’ Boeken der kleine zielen;
en inderdaad tegelijk in de stille hoop dat er een meer dan incidentele praktijk op zou volgen. Voor het werk van projektgroepen dat nu zo gretig wordt geëntameerd aan onze neerlandistische en andere literair aangeblazen opleidingsinstituten, bestaan immers nauwelijks voedzamer kluiven.
Voorlopig dus bravo en bis voor Ross c.s., maar zelfs als er uit de eerste aanzetten een praktijk zou ontstaan, zou ik er niet mee tevreden zijn. Wie misstanden sinjaleert denkt aan preventie. En zoals het uit onkunde verknoeien, het onverschillig laten verloederen en het blindweg opruimen van bouwwerken van een historische zowel als een estetische waarde heeft geleid tot een georganiseerde monumentenzorg die waakzaam en werkzaam is waar het maar kan, moet er iets soortgelijks mogelijk zijn voor het meer immateriële kunstwerk.
Hoewel wat volgt ook voor andere sektoren van de kunst van toepassing zou kunnen zijn, houd ik me nu bij de literatuur. Daar bestaat al het een en ander om de maker van een ter markt gekomen produkt te beschermen tegen een onwaardige en schadelijke financiële eksplotatie. Een auteurswet verhindert nu vrijwel overal het gebruikmaken van zijn werk buiten zijn wil en voorkennis om. Voor een termijn van gewoonlijk een halve eeuw hebben hij of zijn erfgenamen er de volstrekte zeggenschap over en binnen die termijn heeft dat behalve op het vermenigvuldigen tegelijk betrekking op het vertalen, sonoriseren, visualiëren en wat voor bewerkingen ook.
Maar als die termijn is verstreken, is het werk vogelvrij en omdat door het grotere aantal kommunikatiemedia tegenwoordig ook het aantal aasgieren is toegenomen, is dit geen aangelegenheid om zich bij neer te leggen. Juist als het gaat om literair werk van gehalte en nivo, om voortbrengselen dus die zijn geschreven om hun toon, hun nuances, hun visie, hun strekking, heeft de maker het recht op enige garantie dat ook na zijn dood en na het verstrijken van een al dan niet bij volmacht verkregen bemoeienis van erfgenamen, dit alles bij bewerkingen en ingrepen zo goed mogelijk overkomt. De televisie is al bezig de onwaardige, afstompende en smaakbedervende praktijk van alle Hollywoods uit de eerste helft van deze eeuw te evenaren. De plundervrije literatuur van
alle tijden is opnieuw grondstof voor een vraatzuchtige machine en ik zie niet in waarom over díe monumenten niet kan worden gewaakt. En dan door de belanghebbenden, de schrijvers zelf.
Naast een alleen op de eksplotatie gericht auteursrecht zou ook zoiets als een gebruiksrecht van onbeperkte duur wettelijk moeten worden vastgelegd. Dit laatste zou moeten gelden voor de in een of ander register ingeschreven literatuur van waarde. Voor elk soort bewerking ervan zou een uit schrijvers en letterkundigen bestaand lichaam vergunningen moeten uitgeven; en eventueel de gewenste bewerkers aanwijzen ook. Er zullen ook dan nog wel ‘s misgrepen en ongelukken voorkomen, maar de ergerlijke beunhazerij, het bewuste knoeien uit baat- en gemakzucht en de dom pretentieuze betweterij van derderangs letterknechten en dito handelaars zouden erdoor worden vermeden. Ook als het gaat om vertalingen, die vrijwel elk auteur alleen al uit onkunde wat het nieuwe medium betreft toestaat met angst en vrees voor het resultaat.
Met minder moeite dan waardevolle gebouwen onder een monumentenwet kunnen worden gebracht, kan dit met literair werk gebeuren in de hierbedoelde overeenkomstige zin. Schrijvers zouden zoveel reverentie voor hun vak en wat hun persoon betreft zoveel gevoel van eigenwaarde moeten hebben, dat ze het werk van hun voorgangers, en daarmee te zijner tijd dat van henzelf, wíllen beschermen tegen de knoeierij en de beunhazerij waar het assortiment van media dat de techniek ons ter beschikking heeft gesteld, meer en meer aanleiding toe geeft. Het is een onderwerp waar alvast maar ‘s op nationale en internationale schrijverskonferenties de tanden in moet worden gezet. En ook om in het Monumentenjaar, zoals ietwat overtrokken het jaar 1975 zal gaan heten, met ijver over te gaan diskussiëren.
Inmiddels zal het te laat zijn om onze grootste roman, de Max Havelaar, nog te beschermen. Uitgerekend de heer Fons Rademakers, die door niets in zijn verleden zich heeft laten kennen als bij uitstek kapabel om een werk met een zo verfijnd weefsel en een zo simbolische figuratie om te beelden, heeft zich als regisseur van een Havelaar-film opgeworpen. Zomaar. Bij de gratie van een Indonesische ‘mondiale’ produktiemaatschappij. Ik gun de ondernemers alle benefits van elke denkbare twijfel,
maar als ik lees dat de heer die het scenario maakt zijn ervaring heeft ontleend aan de immers suksesvolle bewerking van Turks fruit en dat als een speciaal voor de Indonesiërs hoogstpakkende scène wordt ingelast een gevecht van een buffel met een tijger (met 10% van de opbrengst waarschijnlijk voor het World Wildlifefund), dan kan ik de rillingen niet onderdrukken. En ze gaan in buikpijn over als ik de onvervaarde ombeelder via een Parool-interviewster hoor debiteren dat hij nu eenmaal veel Multatuli-liefhebbers tegen de schenen zal moeten gaan schoppen, dat er bij hem ‘allerlei lieve literaire dingen’ overboord gaan en dat de teneur van de film ‘heel realistisch’ wordt. Ik zie Saïdjah en Adinda er al even funktioneel naakt in opdoemen als Leonie van Oudyck in het aan De stille kracht onttrokken plattebuiswerk. Bewaar ons, maar wat doe je er tegen?
En moest Vestdijks Koperen tuin nu bij uitstek bewerkt worden, nog wel voor radio en televisie allebei, door mevrouw Yvonne Keuls, een van degenen die destijds verantwoordelijk waren voor het maltraiteren van Couperus’ Boeken der kleine zielen? Van deze bewerkster wordt volgens een verslaggever van de Volkskrant ‘gezegd’ dat Vestdijk zelf graag had gezien dat juist zij zijn boek tot hoor- en televisiespel zou omwerken. Zonder de bewijzen op tafel geloof ik er geen spat van en evenmin als ze aankomen met berichten van Vestdijks schim, waar die spiritistische mevrouw uit Breukelen het zo druk mee heeft. Voor hem plaatsvervangend gruw ik als ik lees dat mevrouw Keuls ervan overtuigd is dat kenners van Vestdijks roman ‘essentiële dingen’ zullen missen in haar hoorspelbewerking. Zijzelf mist die ook, maar zij, en nu citeer ik letterlijk de Volkskrant-verslaggever die zij dan maar de schuld moet geven als haar tekst onjuist mocht zijn afgedrukt, ‘vergelijkt haar bewerking met het interpreteren van de bijbel door verschillende predikanten. ‘Ook die laten voor je gevoel wel eens essentiële zaken weg die je zelf in de bijbel vond, maar je vindt het dan toch prettig om naar ze te luisteren in de kerk. Hopelijk ervaren de luisteraars het ook prettig om naar het hoorspel te luisteren en komen ze via het hoorspel tot het lezen van de roman en van andere boeken van Vestdijk’.’
Jawel, en om dat lezen van Vestdijk te bevorderen komt er een zoge-
naamd bulkboek uit, een op papier en formaat van kranten gedrukt wegwerpprodukt, met de titel De koperen tuin. Wie nú bravo roept moet wel weten dat het de hoorspelbewerking is van Yvonne Keuls. Anton Wachter wordt nog steeds bemoederd en wat moeten ongevormde lezers met die ‘essentiële dingen’ aan!
Enfin, de bewuste hoorspelserie loopt via de AVRO-radio elke donderdagmiddag tot en met 5 december en de televisie-bewerking wordt waarschijnlijk eerst volgend seizoen door de NCRV op de buis gebracht. Werkgroepen vóór, er wachten naastbijliggende plichtjes.