J.H.W. Veenstra
Twee brieven van Du Perron aan Marsman
De relatie van Du Perron en Marsman is een afzonderlijke studie waard, waar te zijner tijd de publikatie van al Du Perrons brieven veel verhelderend materiaal voor zal opleveren. Om alvast de nieuwsgierigheid te prikkelen en er met één gerichte schijnwerperflits een enkele facet van te belichten, dienen de onderstaande twee brieven van Du Perron aan zijn toen zo intieme vriend, die hij in beider jonge jaren niet had kunnen luchten en vijf jaar eerder maar nauwelijks in levende lijve had willen zien. Ze handelen over Du Perrons visie op Marsmans werk en werkwijze en ze zijn voor de specialist interessant vanwege de mogelijkheid die ze geven tot vergelijking van een voorstel van Du Perron voor het bijeenbrengen van Marsmans werk in drie verzamelbundels, en de werkelijke inhoud van dat inderdaad een jaar later ook verschenen verzamelde werk. De geserreerde schrijfwijze en de ietwat apodiktische toon van de eerste brief moeten behalve met het temperament van Du Perron ook in verband worden gebracht met de erboven staande datum. Du Perron had toen drie weken eerder definitief besloten weer naar zijn geboorteland Nederlands-Indië terug te gaan; na lang aarzelen en na een voor hem deprimerende periode van ontmoediging. Het ontbreken van vooruitzichten in materieel opzicht en de benauwende druk die de politieke verwikkelingen hem bezorgden, waren er oorzaak van. (Een dag na de datum boven de eerste brief brak de burgeroorlog in Spanje uit.)
Ook Marsman wou vertrekken, maar dan uit Utrecht waar hij toen verbleef. Hij was in datzelfde jaar 1936 een tijdje in Brussel, woonde in het noorden en het zuiden van Zwitserland, reisde in Italië en betrok tenslotte enkele verblijfplaatsen in het oosten van Frankrijk. Hij overwoog vóór zijn vertrek zijn tot dan verschenen werk te bundelen bij wijze van
afsluiting van een periode. Voor hem was het tegelijk een moeizaam procédé van herzien van zijn vroegere werk, vooral van het proza, waarover hij telkens Du Perron raadpleegde. Bereidwillig als altijd waar het zijn vrienden betrof, las Du Perron het werk in kwestie weer door, gaf adviezen als hiernavolgend en ‘bewerkte’ soms een produkt van Marsman op de manier die in 1962 werd onthuld in de Achter het Boek-uitgave van het Letterkundig Museum: H. Marsman, Vijf versies van ‘Vera’. Du Perrons adviezen spreken voor zichzelf. In Marsmans in 1938 verschenen verzameld werk in drie delen zijn ze maar gedeeltelijk opgevolgd. Wat de poëzie betreft zullen beiden het wel ongeveer eens zijn geweest. Met ‘de vuren lach’ doelde Du Perron op Marsmans eens overbekende vers ‘Vlam’ uit de bundel Paradise Regained (‘Schuimende morgen / en mijn vuren lach / drinkt uit ontzaggelijke schalen / van lucht en aarde / den opalen dag!’) Voor het deel proza maakte Marsman nog een herziene tekst van ‘Vera’ klaar, maar liet het verhaal er uiteindelijk buiten. ‘Vreede’ was de werkplaatsnaam voor de roman waar Marsman toen aan werkte, zoals ‘Ducroo’ het was voor Du Perrons Land van herkomst, en waar uiteindelijk het in 1937 voltooide korte verhaal Zelfportret van J.F. uit ontstond. Aan de bundel werd nog toegevoegd het ook in 1937 voltooide korte verhaal Teresa Immaculata, wat volgens Du Perron had moeten zijn ‘het eenige dat nog te schrijven is.’ Ten aanzien van het kritische proza, waar Du Perron al eerder meer gedetailleerde aanwijzingen voor had gegeven, heeft Marsman eveneens Du Perrons adviezen overwegend gevolgd.
De tweede en als vervolg geschreven brief van Du Perron dateert hoogstwaarschijnlijk van 21 juli en de nog onzekere Marsman heeft dan onmiddellijk op het advies gereageerd. Een hier met […] gemarkeerde passage heb ik weggelaten, omdat er in wordt nagekaart over een al eerder ter sprake gekomen kwestie die niets te maken had met Marsmans werk. Om dezelfde reden liet ik ook een niet hier te zake doend bijvoegsel bij de eerste brief weg waarin alleen de inhoud wordt opgesomd van de Nietzsche-biografie van de Fransman Charles Andler.
Voor wie ze nodig heeft geef ik tenslotte nog enkele toelichtingen op details. Léon Brunschvicg (1869-1944) was de Franse apologeet van de
Duitse idealistische filosofie. Het hier bedoelde boek zal waarschijnlijk het in 1931 verschenen De la Connaissance de Soi zijn geweest. Henri Bergson (1859-1941) was in het interbellum modefilosoof en een graag geciteerd profeet van een irrationalistische wijsbegeerte. Met Henriëtte R.H. is Henriëtte Roland Holst bedoeld. Rudolf Snellen is Marsmans alter ego uit de in 1936 verschenen briefroman Heden ik, morgen gij, die hij samen met Vestdijk schreef. Met ‘de V.Bl.’ is het literaire tijdschrift De Vrije Bladen bedoeld, waar Marsman van 1925-’31 redakteur van was. De toespelingen op de dood uit Du Perrons tweede brief hebben achteraf van de latere gebeurtenissen een navrant nevenaksent meegekregen. Hijzelf overleed, nog maar kort terug in Nederland, aan een hartaanval op 14 mei 1940. Marsman verdronk op 21 juni 1940 aan boord van een naar Engeland varend en getorpedeerd schip.
Du Perron aan Marsman, vóór het afsjezen
Parijs, 16 Juli ’36.
beste henny,
Je plannen vind ik natuurlijk opperbest. Daarover mondeling nader, vooral omdat zooiets al doende toch altijd wordt gewijzigd. Ik hoop van harte dat Europa – de rotkanessen van de politiek, bedoel ik – zich rustig genoeg zal houden om ze niet heelemaal onmogelijk te maken; amen. Ik, lafaard, vlucht.
Van je literaire plannen ‘begrijp’ ik niet veel. Dit komt 1o door het enorme verschil in ons: dat jij wèl allerlei proefnemingen wilt doen, maar verder de techniek in wat achter je ligt (en half gelukt of mislukt is) wilt vergeten, terwijl in het doorzetten, hernemen, herzien, de beste les ligt die een auteur zichzelf geven kan (als Tolstoï en Lawrence je als voorbeelden te kras zijn, denk ik aan Nijhoff, aan Vestdijk); 2o dat jij een soort sympathie schijnt te hebben behouden voor ‘kleine boekjes’, die ik vroe-
ger sterk had en nu heelemaal niet meer. – A.M.B. + De Bezoeker + een nieuw verhaal, is een boekje waar ik het belang niet van inzie: als verhalenbundel apart beschouwd, is het te klein (bijna genre Vijf Vingers), als brok van jouw ‘ontwikkelingsgang’, óók. Ik zou, als ik jou was, het volgende doen: Vera opnemen, mijzelf dat lééren, vooral omdat er veel goeds in steekt; het bekorten, er een verhaal van maken, en dan misschien daaraan toevoegen: alle verhalen die ik geschreven had, y compris de ‘proza-gedichten’, deze als losse hfdstn. onder één titel bv. (Natuurlijk zou ik Bill bv. zorgvuldig vergeten. Maar niet De Vliegende Hollander, en niet 2 of 3 van de goede stukken uit De Vijf Vingers). Ik zou dáár dan ook bij doen: A.M.B. en De Bezoeker, en De Benoeming (als dat goed is), en misschien zelfs Angèle Degroux (bekorte lezing; ook een lang verhaal ervan maken, wat het au fond is). En misschien zelfs Vreede, of hoe die heer heeten zal. Je kreeg dan een boek van 300 blzn., maar een boek voor volwassen menschen, en een belangrijk stuk werk van Marsman. Noem het boek dan zooals je wilt: liever niet naar één verhaal, maar zoo ja, dan naar Angèle D. (A.D. + andere verhalen).
Al dat verdere geschipper en geflutter vind ik jou onwaardig en verlaat je ontwikkelingsgang. Als je één groot boek met proza achter je hebt – verhalend, dit, – en één groote bundel essays, à la Tweede Gezicht en Smalle Mens, den bundel die ik aangaf, – en één groote bundel gedichten, àlles wat je geschreven hebt bijeen, – dan wasje een vent, met 3 stevige, belangrijke getuigenissen van zijn literaire activiteit achter zich; en dàn zou je wschl. opschieten naar een nieuw groot boek, dat dit werk waardig zou zijn. of overtreffen zal. Inplaats daarvan, vermors je al je gaven, omdat je, onbewust misschien, het beeld van je activiteit versnipperd en ‘voorloopig’ houdt.
Dat is precies mijn ‘diagnose’ en mijn opinie; maar je hebt er wschl. niets aan. Je begrijpt misschien niet dat je (volgens mij) door op deze manier aan je ‘verleden’ te werken, het allerbest aan je ‘toekomst’ bouwt; je maakt de basis daarvoor steviger, je zelfvertrouwen en alles. En laat al die idiootjes lullen die dan spreken van: ‘hij knoeit aan oude dingen omdat hij geen nieuwe heeft’. Wat zij maken is iets anders dan wat jij maakt; jouw werk behoort, bewust, tot de literatuur. Dat Helman de
eene roman na de andere schijt en niets meer herziet, is volkomen logisch, in het beeld van zijn activiteit. Als hij zijn eerste dingen terugziet, kan hij zich alleen maar schamen, omdat deze zwakke ‘probeersels’ in wezen op een zoveel hooger peil staan dan de ‘bereikingen’ die hij nu dan op zijn actief heeft.
Ik wou dat je voor ééns zoowat absoluut naar mij wilde luisteren, en je – zeg 3 maanden maximum – aan deze opgave wilde wijden. Vreede komt er dan niet bij, maar dat hoèft dan ook niet; misschien wordt dàt dan je volgende groote boek. Maak wat ik je zeg nu in orde in 3 maanden tijd, waarin je dan ook nog hoopen lezen kunt; maar dwing je tot het schrijven, tot de literatuurlessen, van dìt.
Het is èn als werk, èn als resultaat, het beste Wat je doen kunt. Iemand die 3 goede verhalen van jou bijeen krijgt, ondergaat het als een nieuw staaltje van Marsman’s fraaie proza; iemand die de 3 boeken krijgt die ik voor je ‘bedenk’, is 3 × in een bad van Marsman geweest; heeft 3 × te maken gehad met een niet weg te denken stuk Marsman, of hij er verder in opgaat of het versmaadt. Laat alle kleinzielige bedenkingen van ‘des esprits à moitié chemin’ opzij en geef jezelf en de hollandsche literatuur deze 3 brokken werk – deze 3 resultaten van al wat je geprobeerd, gevoeld en gevonden hebt tot je ± 36e jaar. Van 37 tot 47 heb je dan 10 jaar om iets totaal anders te probeeren.
Voor den bundel verhalend proza kan ik je nòg iets voorstellen, dat heel aardig is; vgl. Hemingway’s bundel In our time; nl. groote stukken af te wisselen met kleine; echte verhalen af te wisselen met verhalende fragmenten. (Jouw werk lijkt niets op dat van Hemingway. Dus aan ‘plagiaat’ hoef je niet te denken). De bundel wordt dan bv. zoo:
1. Vliegende Hollander. 2. Vera. 3. Scheerwinkel. 4. Angèle. 5. Penthesileia. 6. A.M.B. 7. Nog een kort stuk uit 5 Vingers (Matrozen?). 8. De Bezoeker. 9. Virginia’s dood. 10. Het verhaal dat je schrijven wilt. 11. De Benoeming. – Natuurlijk zal deze volgorde wel naar niets lijken; het is alleen het idee. Aan jou om te maken dat iedereen, die gevoel heeft voor literatuur, begrijpt hoe dit boek één compositie is, hoe de muziek ervan moet worden gehoord, omdat het eene stuk het andere voortzet: Virginia een prelude is tot A.M.B. bv., of wat dan ook, Angèle echo is van Penthesileia, etc.
Misschien heb je niets aan dit alles, omdat het patagonisch voor je blijft, maar ik heb een prettig gevoel dat ik je dit nog gestuurd heb voor ik afsjees. – En toch, heelemaal patagonisch kan het niet voor je zijn, omdat je voortdurend gekweld wordt door de vraagstukken die ik hier voor je tracht op te lossen: de les, de techniek, en wat-je-van-wat-achter-je-ligt-maken-kunt. – Verwerp het, maar niet uit bangheid of luiheid. Ik schrijf je later nog eens de prijs van dat boek van Brunschvicg, dat wschl. een philosofisch gedoetje van niks is. Waarom lees je niet Bergson. Bv. Les deux sources de la Morale et de la Religion, in de lijn die jou blijkbaar interesseert. Niet dat ik het zelf ken, maar het is allicht beter dan Brunschvicg, die volgens Malraux, het type is van de philosofieprofessor en een oude raseur. – Dit boek van Bergson kost 25 frs., dat is het zeker waard.
Hartelijke groe‘ten en later meer; een hand van je
E.
P.S. Ducroo zal ik je over een paar dagen zenden, want de bedoeling is dat je mijn ex. leest, met de veranderingen, en dat je alles keurt. Zet daar ook je opmerkingen bij, mits in potlood. Bij voorbaat veel dank!
Werk van H. Marsman tot 1937 (volgens E. du Perron)
I. Poëzie (Paradise Regained, mèt ‘de vuren lach’! – Witte Vrouwen – Porta Nigra, of wat daar goed van is).
II. Verhalend Proza. (Vliegende Hollander. – Goede stukken uit Vijf Vingers, – Virginia’s dood. – Vera. – A.M.B. – De Bezoeker. – Angèle Degroux. – Vreede??. – De Benoeming?. – Nog een verhaal, het eenige dat nog te schrijven is). (Nièt Bill, nièt dat verhaal in de V.Bl. over die negerslaven of zoo, niet Drievoudig Afscheid, tenzij dit laatste totaal herschreven, maar ik geloof niet dat er veel winst uit te halen is: zoowel die vrouw als die man heb je elders beter gemaakt.)
III. Essayistisch Proza. (Anatomische Les, herzien, – Lamp van Diogenes, herzien – Kort Geding, herzien – X-Stralen, zorgvuldig gekozen, korte stukken, ‘aforismen’ – Latere essays).
[Gott strafe Marsman als hij flutplaketjes maakt! Na deze 3 boeken òf een heeleboel probeersels, maar làter eerst te bundelen, òf een groot boek: Vreede, of een roman, of wat anders.]
16 Juli 1936.
Parijs Dinsdag.
beste henny,
Die solide basis is voor mij heelemaal geen onzin; het is nl. een gevoel dat ik zelf erg sterk heb. Je hebt de oorzaak daarvan zelf heel goed aangegeven in je stuk over Henriette R.H.: veel bij elkaar, maar met veel zwakke gedeelten, geeft precies niet een ‘maximaal-indruk’. Als je dus alles eruit gooit wat niet goed is en dàn overziet wat je gemaakt hebt, heb je een steviger gevoel, terwijl je nu allicht denkt: ‘wat is het allemaal nog?’ en (onderbewust) ontmoedigd bent door de indruk van versnippering. (Ik denk soms dat ik mij heel wat vrijer en zekerder zou voelen als ik alleen Ducroo geschreven had, inplaats van al die Duco-Perkens-stukken erbij). Kortom, met de drie deelen waar we het over hebben, is de kans dat je denkt: ‘dat is nu alles’, heel wat geringer dan met je werk zooals je het nu (onderbewust) overziet. That is all.
Daarbij komt dat ik inderdaad erg graag al je goede werk bijeen zou zien. Maar ook om dezelfde reden! Stylistisch valt er niet veel aan te verbeteren; alleen de toon kan hier en daar worden gewijzigd.
Wat je over je dood zegt, neem ik nooit erg au sérieux, daarom dat ik die brieven van Rudolf Snellen maar rustig op hun plaats laat, waar ze heel goed zijn, en waar ze alleen vandaan kunnen (met goed fatsoen!) als je dood bent. Maar 1o ben ik van plan eerder dood te gaan en 2o reken ik op een leven voor jou dat in ieder geval lang genoeg zal zijn om nog heel wat te schrijven, zoodat tegen het uur van je dood het heele beeld van je literatuur veranderd zal zijn. Die uitgave bij je dood is een grapje,
terwijl mijn werkplan ernst is, en, in het soort dat je zelf nastreefde toen je dacht iets te zullen leeren van een dissertatie, 10 × nuttiger en instructiever. Dit is het dissertatiewerk dat je jezelf moet opleggen.
Inderdaad, de bundel verhalend proza zal verreweg de lastigste zijn. Maar ook degene waar je verreweg het meeste van leeren zult, en waarvan je de leering het meeste noodig hebt. M.a.w. deze bundel staat het meest in je tegenwoordige belangstelling en zou voor jou als ‘werkman’ het grootste plezier moeten opleveren. Doe het eens ernstig, en je zult zien dat als je de resultaten ziet, het werkelijk een plezier is, iets erg bevredigends. Denk ook aan wat ik je zei van het geheel te zien als één groot muziekprogramma. Met jouw soort proza is deze troef veel grooter, dan met proza als van Menno of van mij.
(Ik formuleer op het oogenblik allerberoerdst, maar ik ben suf van slecht slapen).
Kort Geding met mijn krabbels heb je nu wschl. al,
[………]
Veel hartelijks onder ons vier, je
E.
II
Nadat ik dit geschreven had, kwam Malraux hier. Hij was heel aardig, had als altijd grappige anecdoten – o.a. over Gide in Moskou – maar inderdaad, ik merk iedere keer dat ik intens genoeg heb van al dit gepraat. Ik zou me op willen sluiten en werken; of denken over dingen die toch niet zoomaar te bepraten zijn, al is het dan in soepele dialectiek. Bovendien begin ik steeds meer te merken hoe lomp deze dialectiek zich vergissen kan, en hoe ook Malraux, puur om altijd wat ‘tegen’ te zeggen, de grootste onzin uit kan slaan, with a knowing air. Een onbekende die erg boeiend praat verbergt nog altijd een bekende die voor 50% lult om de leegte te vullen, dat is zoo ongeveer mijn grootste parijsche ondervinding van den laatsten tijd.
Je Lamp van D., die ik nu weer herneem, doet me sterk voelen wat de jeugd is in de literatuur. Alles Wat je van elkaar denkt, waar je elkaar voor
verslijt, wat je van elkaar verwacht (en dat je dus daarom al voor aanwezig aanziet); het is erg dwaas en erg charmant. Als je dan later blijkt de beloftes gehouden te hebben, is dat ook wel erg prettig. De vriendschap tusschen Menno en mij, toen wij Forum oprichtten, was zékerder dan die tusschen jou, Kelk, Binnendijk en Houwink bv. bij het begin van de V.Bl. Maar bij jullie was een element ‘droom’, hartelijkheid in de illuzie, dat bij Menno en mij al niet meer zóó zuiver was. Deze sfeer van jeugd is heel sterk in je eerste bundels, veel sterker en vooral veel aardiger in wat het zijn moet, als bij mij bv., waar het onbenul zich vaak verbergt in grommerigheid (wat jij de fret noemde). Jij bent tenminste stijgerend als een jong krijgsros!
Ik merk daar dat mijn ex. van Kort Geding op hollandsch is en met een opdracht van je; ik wil het dus liever niet verknoeien; maar wil jij mij een gewoon ex. laten zenden door Stols? (Adres: Gr. Looiersstraat 28, Maastricht). Nogmaals gegroet.