J.P. Guépin
Cadeautjes geven
Hoe zou het gaan als een ‘playboy’ een arm meisje wil verleiden? Toch niet: ik heb thuis een broche liggen, wil je me komen opzoeken? Nee, het gaat zo: je geeft wel eerst wat kleine attenties, een bloemetje of zo, maar dan: een bruisende avond uit met stromen champagne en een opwindende chachacha, je kijkt elkaar smoorverliefd in de ogen en dan die extatische nacht, een en al spontaniteit.
De volgende dag ga je zalig shoppen, in Tiffany, Cartier of Bulgari.
Het omgekeerde, eerst cadeautjes geven, is dus boers, iets voor herders. En dus worden er pastorales over gemaakt. In de XIe Idylle van Theocritus schalt Polyphemus, de Cycloop met één oog die een hark gebruikt om zijn haar te kammen, zijn liefdesklachten over de baai waar de zeenimf Galatea zich schuilhoudt, en schept op over zijn duizend stuks vee en nodigt haar uit zijn rekken vol met kazen te komen bekijken.
In Ovidius’ Metamorphoses XIII, 810-839 hoort Galatea hem roepen als ze in de armen van haar minnaar ligt:
Kom, Galatea, en kijk niet neer op mijn cadeau’s
Polyphemus maakt zich belachelijk.
In de Tweede Herderszang van Vergilius schept de ongelukkig verliefde Corydon op over zijn duizend schapen en hij wil de knaap Alexis, een slaafje dat al de favoriet van zijn meester is, zijn herdersfluit en zijn geit geven, en bloemen en fruit voor hem plukken. Maar, moet hij zichzelf toegeven, vs 56-57:
Je bent een pummel, Corydon, Alexis geeft niet om je cadeautjes en als je daarin zou willen concurreren, wint Iollas het.
Zo naïef gaat het toe op het platteland in de ogen van de verwende stedeling.
Ik heb een aantal pastorale epigrammen uit de renaissance met dit onderwerp uit het Latijn vertaald; het zijn ze bijna allemaal, als we de imitaties van de liefdesklacht van Polyphemus aan Galatea in talloze opera’s terzijde laten. Het is een piepklein onderwerp dat meteen uit de hand loopt. En dat is er toch wel merkwaardig aan.*
I
De eerste navolging is van Pontano, een dichter uit Napels uit de vijftiende eeuw.
De herder Thyrsis spreekt zijn geliefde Amaryllis toe, aan het eind blijkt dat ze niet komt.
Giovanni Pontano, 1429-1503, was sinds 1447 verbonden aan het hof van koning Alfons van Aragon in Napels als opvoeder van de kroonprins en diplomaat.
Hij schreef dialogen, verhandelingen, leerdichten en vooral veel liefdespoëzie, ook over de liefde voor zijn vrouw en kinderen.
De tekst van dit gedicht komt uit zijn dialoog Antonius, uitgegeven in 1491, en is overgenomen uit: Giovanni Pontano, Dialoge, inleiding, vertaling etc. van E. Grassi, H. Kiefer e.a., 1984, blz. 240-242.
II
Mijn tweede voorbeeld is van Navagero, een Venetiaans edelman, die ook de pen doopte om zich in de eenvoudige gevoelens van het landleven te verdiepen.
Let op de rivale, Lycas dochter, die al eerder wat gekregen heeft.
Andrea Navagero, 1483-1529, was Venetiaans patriciër, geleerde en maecenas, ambassadeur aan het hof van keizer Karel V in Madrid.
Hij is de uitvinder van de Lusus Pastorales, pastorale epigrammen. Die van hem werden na zijn dood in 1530 uitgegeven.
Zie A.E. Wilson, Andrea Navagero Lusus, Text and Translation, 1973.
III
En dan Hieronymus Amaltheus.
Girolamo Amalteo, medicus, 1509-1574, een van drie dichtende broers, opnieuw uitgegeven in: Trium fratrum Amaltheorum… Carmina, Amsterdam 1689. Dit epigram staat op blz. 38.
De populariteit van dit soort dichters in Nederland is classicistisch.
IV
En dan loopt het genre met Pigna opeens uit de hand. In een ander soort pastorale epigrammen wenste de herder het bosje het beste toe waar hij zijn meisje voor het eerst gezoend had. Maar je gaat daar natuurlijk geen marmeren gedenksteen met een lange inscriptie oprichten om dat te vieren!
Giambattista Pigna, 1530-1575, kwam uit Ferrara waar hij professor was. Naast gedichten in het Latijn en het Italiaans schreef hij een geschiedenis van het regerend Huis van Este (1570).
Dit gedicht is uit zijn Carmina, Venetië 1553, IV, blz. 106-107.
V
En tenslotte Scaliger, de grootste geleerde. Hier is dit genre totaal uit de hand gelopen.
Het is gewoon dat het meisje aan de bewaking van haar moeder ontsnapt; hier ontsnapt de herder aan de bewaking van zijn stiefmoeder, het meisje is wasvrouw en kijkt uit over de besneeuwde Alpen – ergens in de
buurt van Padua – en heeft toch een sneeuwwit gezicht. Ik heb haar maar Hansopje genoemd voor de grap; ze heet Talarisca en een talaris is een jurk tot aan je enkels. Een ander meisje moet de schapen maar gaan hoeden, of ze door de wolven laten verscheuren. Een herder Corydon heeft cadeautjes meegebracht, Hansopje vraagt: zeker net als die je aan Kwarteltje gegeven had. Dan worden de Noordenwinden voor de keus gesteld: de boomstam sparen waar de herder zijn wijgedicht al in gekorven had, of alles, liefde en al, maar wegblazen.
Julius Caesar Scaliger, 1484-1558, was medicus, filoloog en dichter. Hij was sinds 1525 arts van de bisschop van Agen, waar hij bleef wonen. Hij is beroemd om zijn Poetica (1561) en schreef meer dan duizend gedichten, waarin hij vaak het antiek Latijn wilde overtreffen door bizarre uitwerking van ideeën en stijl.
Zijn zoon werd professor aan de jonge universiteit van Leiden.
Dit gedicht stamt uit zijn Nova Epigrammata, (1533), blz. 118.
- *
- Ik heb een paar van deze gedichten in het vpro-radioprogramma Music Hall voorgedragen.