J.W. Paul
Brief aan een vriend
16-11-’84
Beste Herbert,
Hoera, je bent onze afspraak van hoe lang geleden al nagekomen, je brief over Een Onderwerp is gearriveerd. Knap hoor, zo’n samenhangend opstel spontaan geproduceerd tijdens een oponthoud tussen Utrecht en Den Haag c.s. En dat over een zaak die je eigenlijk zo ordinair vindt maar die zich aan je waarneming opdrong omdat je nierstenen je nu eenmaal nopen, al jaren lang, om zoveel vocht te drinken en dus ook te lozen. Zodat je je gerechtigd, nee, verplicht gevoelde om verder te kijken dan je neus lang is.
Durf ik me met je meten? Zal ik, indachtig je zo Olympisch ideaal van mannen die schitteren door van elkaar te winnen in sportief, broederlijk presteren, zal ik eveneens aus einem Guss, bij sneltreinvaart, in één kordate straal de blaas van jarenlange observaties ledigen? Je ziet, ik ben al bij het onderwerp beland. Maar eerst: proficiat. Niet alleen vestig je de aandacht op een toch wat verwaarloosd verschijnsel en ben je daarbij vn-kleurkatern vóór gebleven. (Na zo’n special over het scheren van de baard kan dit nog intiemer aan ons mannen voorbehouden onderwerp niet veel langer op zich laten wachten, zeg nou zelf.) Je hebt bovendien onze taal met een nieuw woord verrijkt. Niet dat ordinaire van pisbak, ook niet dat wezensvreemde, pretentieuze, toch de lucht van onwelriekend geel oproepende van urinoir (om over het nog ergere pissoir te zwijgen), zelfs niet het wel poëtische maar Amsterdams gebondene van krul, nee, een nieuw abn: plasbak. Netjes, Nederlands, neutraal. Zakelijk, recht door zee, toch zindelijk. Heb je het woord zelf bedacht, of zeiden ze het bij je
thuis ook al? In mijn kindertijd deed ik een plasje. Even heb ik daarom gespeeld met de gedachte of een woord als plasjebak of anders plasjesbak niet het juiste zou zijn. Maar nee, je hebt gelijk. Die woorden klinken niet. Een plasbak is volwassener. Dat is het woord.
Wat roept het onderwerp veel vragen op! Je aanpak schudt de socioloog in me wakker. Hoe bijvoorbeeld zou die scheiding van voorzieningen voor mannen-pis en -poep, herstel, plas en ontlasting, zijn ontstaan? Ik vermoed, niet binnen, eerst buiten. Zou het niet begonnen zijn, als zoveel, met de Industriële Revolutie, opkomst en triomf van de middenstand? (Foucault zou het antwoord weten, vervolgens snel empirisch adstrueren, helaas, hij is dood.) Het tot grootstedelijk proletariaat vervallen volk, dat zomaar op straat!, dat kon toch niet, dat gaf natuurlijk aanstoot. Terwijl ze zoveel dronken.
Eenmaal op de openbare weg aanvaard, veroverde deze nuttige voorziening wellicht de kroegen en, modieus geworden, vervolgens in triomf alle gelegenheden waar veel mannen kunnen zijn, ook die waar toiletten al voldoende waren. Een ongebruikelijke en daarom interessante gang van zaken, de verspreiding van een maatschappelijk verschijnsel van onderop naar boven. Wel door boven opgelegd dan, dat is waar. Maar met deze les: wie anderen iets oplegt, die zal er zelf niet aan ontkomen. (Kan het in de cybernetica ook anders, binnen een gezamenlijk systeem?)
Maar een verklaring die nieuwe vragen oproept, en onbeantwoord laat, kan niet geheel en al bevredigen. Zo blijft een vraag: hoe zit het dan met die zo Middeleeuws gebleven gewoonten van de Vlamingen, die als de natuur hen roept, waar ook ze zich bevinden onbekommerd piemel uit de broek hun waterstralen produceren en nog behagen daarin scheppen ook? Pantagruel leeft in Pallieter voort. Wat heb ik vaak beschaamd om me heen gekeken in Vlaams gezelschap of er niemand was, gezicht bij voorbaat op ik hoor er niet bij, ik kan er niets aan doen, ik vind het ook onbetamelijk.
Maar er is meer. Zou het niet zo zijn dat, hoe dan ook ontstaan, de voorziening toen zij eenmaal was bedacht wel om zich heen moest grijpen, een allang aanwezige kiem wachtend op het moment dat zij tot volle wasdom uit kon groeien?
Ik bedoel niet dat mannen van nature minder ingetogen zouden zijn dan vrouwen, bij het voortschrijden der beschaving strakker moesten worden ingetoomd. Heb ik niet met eigen ogen gezien hoe Madoerese vrouwen brutaal wijdbeens gingen staan en, de sarong wat omhooggetrokken, het lachend lieten lopen? De dames van Soerabaja spraken er schande van.
Ik bedoel ook niet wat ik zelf lang heb gedacht nadat in antwoord op mijn vraag: ‘waarom zijn er overal urinoirs voor mannen en geen voor vrouwen?’ mijn moeder had geantwoord: ‘Ik denk dat mannen vaker moeten’. Het schaamrood stijgt me naar de wangen als ik bedenk dat deze verklaring me zo logisch leek dat ik haar klakkeloos heb aangehouden totdat ik achter in de twintig was. Niet eerder drong, in zo’n moment van eureka-openbaring, tot me door dat ook dit aangeboren verschil tussen de geslachten naar het rijk der fabels moest worden verwezen. (O wreedheid van het Lot, ironie der Goden. Mijn moeder liep haar laatste levensjaren in luiers; zij plaste aan één stuk door.)
Intussen blijft de discriminatie bestaan. Als vrouwen geen grotere blaas hebben dan mannen en dus ook veel vaker moeten plassen dan poepen, waarom zijn er in de mannenafdeling van een schouwburg dan 4 wc’s + 4 pisbakken (vergeef me, het nieuwe woord is nog wat onwennig) en in de vrouwenafdeling niet 8 maar 4 wc’s? En zij maar geduldig in de rij staan voor ze hun plas kunnen plegen.
Maar bespeur ik een nieuwe tendens in ons welwillend landje, zo emancipatiebewust en discriminatiegevoelig, en natuurlijk zonder het vermogen om een onderscheid te zien tussen discriminatie en rechtmatige verschillen in behandeling, een tendens om niet voortaan voor de dames 4 wc’s bij te bouwen, maar de heren hun 4 urinoirs te ontnemen? Dat zou heel erg zijn. (In mijn nieuwe werkgebouw is dit al gebeurd.)
Want wat ik bedoel is dit. Die bak, of trog, of gleuf voor de ontvangst van pis en niets dan pis, die is een godsgeschenk voor het mannelijk zelfgevoel. Verdrijft het niet de associatie met poep en stank, ontlasting, viezigheid, benadrukt het niet de bijzonderheid van het orgaan in zijn zelfstandigheid, zijn lustgevende kracht? Je kunt met die dubbelfunktie van de fluit immers twee kanten op: in de ene is het lust-, in de andere een
last-orgaan. (Natuurlijk kan dit ook anders worden ondergaan; de menselijke geest staat voor niets. Hierover verderop meer.)
De lastfunktie was toch al de mindere van die van het genot. Wat is gemakkelijker voor de man – ook een zo kuis waarnemer als jij heeft het gesignaleerd – dan voor het ledigen van de blaas te blijven staan? Je hoeft het instrument maar ter hand te nemen en te geleiden. En zijn wij niet zo bedraad dat zelfs wanneer geen lustbedoelingen de geest vertroebelen, alleen al de beroering van het lid garant staat voor een niet onaangenaam gevoel? Hoe vernederend dan, als je alleen zou kunnen pissen op porcelein bestemd voor poep, ongevoelig voor het bijzondere van ons orgaan, laat staan dat je elke keer op z’n ding zou moeten zitten en de piel maar laten hangen. (Natuurlijk kan dit ook anders worden ondergaan; de menselijke geest enz.)
Nee, de ontkoppeling bij mannen, als maatschappelijk verschijnsel, van de twee lozingsfunkties door de komst van het urinoir, bevestigde publiek, wat men privé al lang vermoedde: de penis is uniek.
Wat is dat nou? Het bloed heeft alweer gekropen waar het niet mocht gaan. Heb het althans in het begin van je betoog, zo hield ik me vergeefs voor, over dat waarin wordt gepist, zoals Herbert, en niet over dat waarmee. Ik beloof beterschap. Laat ik het hebben over de ambiance.
Kom jij nooit in onwelriekende bakken? Of alleen in de betere gelegenheden? Nederland zou toch wat minder onverschillig kunnen worden op dit punt? Zijn we aan het Latiniseren? Nu hoeft het ook weer niet zo aandachtig als in Denemarken, waar een plas langs de openbare weg wel even erg moet zijn als panne, want zoals bij ons hulptelefoons worden daar langs de snelweg om de 2 km toiletten aangeboden. Nee, het juiste midden, als in Duitsland. Onpersoonlijk en toch aangenaam, helder licht, glanzende tegels, discreet, volstrekt reukloos, onopdringerig, associaties met poep noch sex; en zo proper, zo verzorgd, nooit een spettertje van wat ook te bekennen, terwijl ik evenmin ooit een toiletjuffrouw heb gezien, niemand trouwens. In hoeveel plasbakken ben ik van de zomer op mijn Duitse fietstocht niet geweest! Ik had netje brief ontvangen. Jouw bakkenland bestond.
Mijn hart trekt naar een ruiger landschap, dat is waar, maar ik heb veel geleerd van je aandachtige analyse en zal van nu af aan, ere wie ere toekomt, meer aandacht hebben voor het sanitair voor mannenpis, voor outillering van de bakken en hun effektiviteit, en niet te vergeten voor waar het tenslotte om blijft gaan: de vorm- en inhoudelijke aspekten van de holten voor ontvangst en afvoer. Holten? Nee, nee, ik ga niet psychologiseren. Wei is dit voer voor Jezuïeten. Ik was eens te gast in een Iers Jezuïetenklooster in de buurt van Liverpool, het lommerrijke park bezaaid, in alle onschuld kan ik je verzekeren, met voor een buitenstaander onmiskenbaar vaginale grotten, uiteraard daar neergezet ter aanbidding van de Maagd Maria, Moeder Gods.
Tot de ontvangst van je brief had ik inderdaad niet verder gekeken dan mijn neus lang was. (Is niet de pik hier het toepasselijker orgaan?) Ik had, zelfs dat niet meer dan vagelijk, pisomgevingen ingedeeld in slechts drie – naar ik nu besef al te globale – categorieën. Wel in een oplopende hiërarchie van waardering: de eerste negatief, de tweede, de pisbak, prettiger maar voornamelijk neutraal, de derde positief.
Ik pis niet graag in wc’s. Ze zijn te laag geplaatst en klein van omvang bij die afstand voor natuurlijk plassen. Op het werk hangt in de wc’s vaak een stank van ontlasting en pletst je straal op oude vegen kleefpoep, omdat de huishoudelijke dienst om wat voor reden ook (te duur? angst voor diefstal?) nagelaten heeft de hokjes te voorzien van borstels. Bij mensen thuis op bezoek is het opletten geblazen dat er rond de pot geen spetters vallen op de vloer. Vrouwen vinden dat zo vreselijk vies, het versterkt hun afkeerkant van mannen. Wist je dat, van die geheime oorlog der geslachten, die in het fenomeen der spetters zo’n sterke voedingsbodem vindt? Ik heb weleens geprobeerd uit te leggen dat die druppels water niet het gevolg hoeven te zijn van slordigheid in de hantering van het hun wezensvreemde slurfje. Vaak zijn de druppels toe te schrijven aan de opgeheven stand van de bril, waardoor het onstuimig bruisend spoelwater minder wordt ingetoomd, net iets meer kan spetteren. Maar dat wil er bij de dames moeilijk in, deze toch redelijke verklaring. Om dan maar broek en onderbroek te laten zakken en toch te zitten als ik slechts moet plassen, nee, dat gaat te ver.
Zelfs thuis pis ik met tegenzin in mijn wc-pot. Soms denk ik wel hoeveel beter plassen het zou zijn in de badkuip ter linker-, lekker groot, of de wastafel ter rechterzijde, exact de juiste hoogte. Dat ik dat zelden doe moet worden toegeschreven aan de macht der gewoonte bekrachtigd door gemakzucht. Conventies leiden tot funktionele gefixeerdheid en zoals je weet staat dat creatieve vernieuwingen in de weg. En het gebruik van badkuip of wastafel vereist extra schoonmaakhandelingen: kraan opendraaien, waterstraal richten. Bij gebruik van het toilet volstaat een druk op de knop.
Nee, dan het vrijuit pissen buiten, tegen een boom, op plantjes die je er mee laaft, of zomaar op het gras. Dat heeft iets weldadigs, misschien zelfs, voor een aan teveel beschaving lijdend mens, iets bevrijdends. Als ik er over nadenk moet het wel zoiets zijn. Weliswaar ontstaat zelden een bewust gevoel van hoe fijn het is bevrijd te zijn, behalve van een volle blaas, maar prettig is het zeker en het draagt bij aan een besef van verbondenheid met de, jawel, met de natuur. Nooit zal ik, verblijvend in mijn buitenhuis, zolang het weer het toestaat, binnen plassen overdag. En zelfs bij een onderbreking van de slaap voor het ledigen van de blaas ga ik slaapdronken naar buiten en pis vredig de nacht in.
Eén van mijn motto’s is: niets menselijks (behalve zuipen) is mij vreemd. Dit schijnt ook tot een omkering te hebben geleid: wat mij niet vreemd is, zal zeker algemeen menselijk, althans des mans zijn. Daarom was het een hele ontdekking te moeten ervaren dat mijn voorkeur voor het vrije pissen in de buitenlucht niet algemeen wordt gedeeld. ‘Je kunt hier rustig buiten pissen joh’ placht ik te zeggen tegen vrienden op bezoek in mijn buitenverblijf. Ietwat beschaamd gingen ze toch liever naar de wc. Ik maakte me daar zorgen over: wat zou er achter kunnen zitten? Totdat het tot me doordrong dat de jongens van moeder thuis hadden geleerd hun piemel af te drogen met een stuk toiletpapier; zodat geen nadruppels hun onderbroek bevuilen, zie je. Ook hiervan heb ik toch maar weer geleerd, ik doe het nu bij gelegenheid ook. Wat hadden wij in Indonesië een onbezorgde jeugd.
Het noemen van de wasbak, we laten de uitheemse bidet buiten beschou-
wing, geeft te denken. Moet niet een vierde klasse van gelegenheden voor de ontvangst van mannenpis worden opgevoerd? Ik miste het in je toch zo aandachtige beschouwing. Je bent toch ook student geweest? Ontbrak de tijd? Of kan het zijn dat je tot de zeldzame gevallen behoort, zoals naar het schijnt ook bij 2% jongens de gewoonte van het tot klaarkomen hanteren van de toverstaf gewoon niet ontstaat, aan wie dit studentenvermaak onbekend is gebleven?
In Nieuw Zeeland viel me al op met hoeveel trots, bravoure, overmoed, een bijkans Nietzscheaans gevoel van superieur individualisme zou je zeggen, de studentjes als ze wat gedronken hadden hun blazen in de wasbak ledigden. In Nederland heeft geen student het niet gedaan, zo werd me van bevoegde zijde verzekerd, en heet een wastafel een studentenpisbak. Hij vergat natuurlijk die 2%. Regelmatigheden geconstateerd bij menselijke pluraliteiten moet je altijd als een inverse U, een Gauss-curve van statistische distributie opvatten, vertel ik immers mijn studenten, nooit als wet. Als een meerderheid een verschijnsel soms of vaak vertoont, is er zeker een minderheid aan de ene kant die het in extreme mate en een aan de andere kant die het nooit vertoont.
Bij mensen kan altijd alles anders. Niets gaat automatisch, vanzelf, mechanisch. Waarom? Ah, omdat het voelend en denkend bewustzijn medieert; het wordt dus een kwestie van persoonlijke verwerking, interpretatie, betekenisgeving.
Dat neemt niet weg dat het gros dezelfde invloeden ondergaat en ook elkaar beïnvloedt. Wat is zo’n waskom op de kamer niet een gemak! Het gemak dient de mens en doet scrupules overwinnen. En als dan een symbolische betekenisgeving voor de hand ligt – ik ben volwassen en een vent, ontstegen aan de vooroordelen van de burgerlijkheid, bevrijd, ik kan doen wat ik wil, de andere jongens doen het ook – ja, dan wordt zo’n verschijnsel algemeen. Ook ik heb me er niet aan onttrokken en vind nog steeds een wastafel in de hotelkamer, als het toilet zich op de gang bevindt, een uitkomst.
Hoe vol vooroordelen blijft toch een mens, hoe onredelijk, inkonsekwent. Stel je mijn afschuw voor toen eens, op zo’n conferentie-oord
waar ambtenaren, die toch ook afwisseling behoeven, zich met elkaar in een passende omgeving bezinnen op doelstellingen en werkwijzen van hun verantwoordelijke taak en ik een kamer met drie anderen deelde, een van mijn collega’s bij het toilet maken zonder schroom, alsof het vanzelf sprak en met een wonderlijke vaardigheid de kaas van zijn tenen één voor één in onze gezamenlijke wastafel begon af te schrobben. Een gevoelige, dichterlijke ziel was deze man en ook nog lichtgeraakt, want hij schaamde zich voor zijn ouderlijk milieu. Bovendien was ik zijn direkte chef. Was ik in bezit geweest van takt, ik had gezwegen. Maar viel ik me daar verontwaardigd uit. Zoiets vies! Dat hij er geen rekening mee hield dat wij in diezelfde kom onze gezichten moesten wassen!
Achteraf was nog het meest opvallende dat die jongen van mijn uitval niets begreep. Voor hem was het openlijk wassen van zijn voeten in de wasbak even normaal als voor mij het heimelijk pissen in een wasbak door studenten.
Het doet me genoegen te kunnen vermelden dat het met deze collega goed is gegaan. We konden het trouwens doorgaans prima met elkaar vinden, al heeft hij me ook wel eens een taartje recht in mijn gezicht gesmeten. Maar dat was weer eerder, toen ik nog niet zijn chef was. Ik had een rangsbevordering gehad, trakteerde mijn kamergenoten, hij feliciteerde niet, ik zei iets in de geest van: maar je eet wel het taartje op, en daar had ik het, voortreffelijk gemikt. Maar ook hij heeft carrière gemaakt. Hij heeft het tot afdelingshoofd gebracht, misschien wel tot hoofdafdelingshoofd, dat zou me gezien de verantwoordelijkheden en daarmee gepaard gaande onstuitbare groei van zijn departement niet verwonderen.
Wat het ritueel van voeten in de wastafel reinigen betreft, later heb ik begrepen dat dit in de minder bevoorrechte milieus inderdaad usance was, wellicht nu, gezien gestegen welvaartspeil, gewoonten-nivellering en de verbetering van sanitair, al niet meer. Maar toen jaren later een metgezel op reis hetzelfde deed kon ik opnieuw een rilling van afschuw nauwelijks onderdrukken en kwam hij me ineens minder appetijtelijk voor. En er was niet eens een objektieve reden voor; inmiddels waren immers mengkranen gemeengoed geworden en hoefde men voor het
wassen van het gezicht met water van de gewenste temperatuur de kom niet meer te vullen; het kontakt met het porcelein kon worden vermeden.
Wat is vies, onzindelijk, onsmakelijk? Wat is vies, onsmakelijk, maar niet onzindelijk, wat is onzindelijk, maar wel smakelijk en dus niet vies? Ah, die persoonlijke betekenisgeving, al dan niet sociaal gedeeld en al dan niet symbolisch, maar extra pregnant wanneer gevoelens ingeschakeld zijn die pas kunnen bloeien als een symbolische lading gegeven is.
O schuchtere Horatio (dat ben jij) die gehoorzaam aan uw voeten een pad zijt ingeslagen met afgewend hoofd, de ogen half gesloten. Het moment is aangebroken om de discussie systematisch door te trekken van pissoir naar pisser. Mijn verhaal wordt lang maar ik ben niet meer te stuiten. Er zijn passages in je brief die alluderen aan de betekenissen van het pissen voor mannen; die lijken me iets minder doordacht, iets minder uitgewerkt, dan je zo scherpzinnige observaties van de voorzieningen. Ook mis ik wel eens iets. Ik bedoel niet die levensvijandige psychodynamische diepzinnigheden die je terecht reeds in de aanvang van je opstel hebt bezworen. Ik bedoel die onvermijdelijke meerdere dimensies van beleving die juist, ik citeer: ‘hoogst ordinaire zaken’ plegen te vergezellen en die nu net, wat anders, het leven van alledag kunnen kruiden met hun rijke en gevarieerde specerijen. Of ben je een hedonist alleen in de geneugten van de maag, een puritein in andere lichamelijkheden? Ik vertrouw van niet en hoop je verdergaande beschouwingen dan de afstand tussen Utrecht en Den Haag te ontlokken.
Je schreef ‘mannen plassen uitsluitend zittend, wanneer zich tegelijkertijd de grote boodschap aandient’. Nu kan ik mijn schoolmeestersvingertje opheffen en aan de inverse U van Gauss herinneren, dat is hierbij gedaan. Interessanter zijn de redenen waarom de stelling niet altijd opgaat. Symbolische betekenisverlening alweer en de onuitputtelijke vindingrijkheid van de menselijke geest als het gaat om zingeving aan banale bezigheden. Omdat staande pissen voor mannen het normale is en zittend pissen voor vrouwen, daarom alleen al krijgt het tegenovergestelde iets bijzonders, kan het geheimzinnig worden, daardoor boeiend, aanlokkelijk, fascinerend. Zo simpel ligt dat.
Natuurlijk betekent soms voor vrouwen het dragen van een broek met gulp iets extra’s. (Wat gij niet wilt dat U geschiedt doet dat dan ook een ander niet. Ten onrechte werd jij in het memoreren van dit fenomeen schablonefreudiaans en, foei, deed het af met ordinaire penisnijd.) Net zo min betekent het zitten pissen voor mannen altijd niks. Ik denk niet speciaal aan lieden als je vriend Adriaan van Dis, die ons in nrc-Handelsblad vanuit Casablanca, niet geheel onverbloemd wel ondubbelzinnig, heeft laten weten graag een vrouw te willen wezen; ongetwijfeld pist die man zodra hij onbelemmerd voor zijn genoegen pist zittend, dat kan bijna niet anders. Maar ik ken mannen van onberispelijke heterosnit die het af en toe ook graag doen en als zeer aangenaam ervaren.
Deze kleine aanzet tot travestie, of ze nu voortkomt uit een behoefte aan het afleggen voor een moment van de last van het man zijn, of uit een associatie met benijde zusjes in de kindertijd, of uit vereenzelviging met een geliefde echtgenote, of invoelen in het mysterie van het Ewig Weibliche, het kan zoveel zijn en zo gevarieerd, maar het bestaat, is emotioneel zeer bevredigend en kan juist daar sterk zijn waar het bewustzijn van de eigen mannelijkheid als vanzelfsprekend positief wordt ondergaan. Laat ons de rijkdom van het leven niet met Freudiaanse rechtlijnigheid ontluisteren. Er is een dialektiek in dit soort dingen. Het fantasie-inleven in de lichamelijkheid van het andere geslacht komt de beleving van de eigen geslachtelijkheid zeer ten goede. Dat ik zelf geen plezier beleef aan zittend pissen schrijf ik allerminst toe aan een perfekte of vanzelfsprekende mannelijkheid. Het heeft misschien eerder te maken met een fundamentele onzekerheid, of een gegroeid gebrek aan belangstelling voor het vrouwenlichaam, in elk geval met een tot een ware cultus uitgegroeide aanbidding van de essentie van de mannelijkheid.
Dwaal ik nu niet af, haal ik mijn onderwerpen door elkaar? Integendeel. De essentie van de mannelijkheid! Waarin wordt die perfecter samengevat dan in de houding bij het pissen?
In Koepang was een jongetje. Nu moet ik oppassen om niet af te dwalen. Eenmaal op dat pad beland loop ik graag uren door. Zo betoverd door mijn verhalen over Timor Koepang was mijn voormalig levensvriend
dat hij zich, de eerste keer in Indonesië, aanzienlijke ontberingen getroostte om dat buiten de toeristische routes gelegen eiland te bezoeken. Dat had hij voor mij gedaan, vertelde hij bij terugkomst; een pelgrimage. Zo ging dat: alles voor en door mij maar niet met mij.
Zoals gezegd, in Koepang was een jongetje. Ik ging niet met hem om. Het was een pocherig baasje; en hij was pas zeven, ik al acht. Bovendien waren de families gebrouilleerd. Mijn vader, befaamd om zijn robuuste humor, had het niet kunnen laten op de sociëteit, waar de Europese gemeenschap, althans het notabel geacht deel daarvan, avond aan avond de koelte opzocht en de sterke drank, de naam van die familie anders uit te blijven spreken dan de bedoeling was. En mijn zus die vriendinnen was gebleven met de zussen van het jongetje, was dat lelijk opgebroken. Die meisjes hadden haar verteld hoe ze wel eens door het sleutelgat van de ouderslaapkamer keken en hadden gezien hoe hun vader hun moeder, beiden bloot, achterna joeg met een zweep. Mijn zus in haar onschuld vertelde het spannende verhaal terug. Laat nu hun moeder de onze op straat aanhouden, terwijl ze elkaar allang niet meer groetten en met redenen omkleed vriendelijk verzoeken mijn zuster voortaan van haar dochters weg te houden. Onze vernederde vader heeft mijn zuster een pak slaag verkocht dat haar nu nog heugt. Nee, die familie Logezel, daar bleef ik uit de buurt. Toch heeft dat jongetje me een van die sublieme piekervaringen bezorgd waarmee mijn jeugd zo rijk gezegend was.
Ik liep van school naar huis op een schaduwrijke laan waarlangs, zoals overal, een open goot. Een eind voor me, op gepaste afstand, liep het jongetje. Hij bleef staan om te plassen in de goot, ik liep natuurlijk door. IJdel en zelfbewust stond hij daar, maar zo geconcentreerd, zo sierlijk, zo verstild viriel, in die naar ik nu weet klassieke houding, bekken naar voren, benen iets uiteen, één knie licht gebogen, gewicht op het andere been, rug iets naar achteren, schouders en hals weer naar voren, aandachtig omlaag gericht hoofd, straal uit de piemel in een hoge boog. Op dat moment gewerd me in een rilling van ontroering het besef van een mysterie, een onvoorwaardelijke schoonheid, wonder van zelfbeslotenheid, de essentie van de mannelijkheid.
Het is niet alles goud wat er blinkt. Dat jongetje is, naar het schijnt,
psychiater geworden, in Amerika. Wie zijn in hun jeugd bij uitstek geplaagd geweest door onzekerheden, die ze beroepsmatig hebben leren intellectualiseren, psychiaters toch? Had je me, tien jaar later nog, verteld dat ook die jongen niet volstrekt tevreden met zichzelf door het leven ging, ik had je niet geloofd. Ook kwam het niet bij me op de ervaring op mezelf te betrekken. Werd ik me door die openbaring, van mijn eigen mannelijkheid of juist gebrek daaraan, opeens intens bewust? Het ene noch het andere voorzover ik weet. Het was iets verzelfstandigds, een abstractie, waarvan leden van het mannelijk geslacht, dus ook ik, de dragers waren. Maar dat ook ik in een dergelijke houding piste en daarmee bij anderen een schoonheidsbeleving van vergelijkbare intensiteit op zou kunnen roepen, dat kwam niet bij me op.
Toch is dat minstens één keer gebeurd. Op voornoemd conferentieoord, maar bij een andere gelegenheid, maakte ik een avondwandeling door het dennenbos met mijn voormalig, toen nog toekomstig levensvriend. Ik vroeg hem even te wachten, stapte discreet terzijde om van hem afgewend een overvolle blaas tegen struikgewas te ledigen en nam er in die door maanlicht en wolken wat geheimzinnige nacht en gezien de tussen ons ontstane, bijna tere stilte, de tijd voor. Hij kon daarna lang geen woord uitbrengen en ook toen hij weer sprak stokte zijn stem van ontroering. Misschien heeft dat moment wel evenveel bijgedragen aan ons samengaan als de ontdekking dat wij allebei een liefde koesterden voor het geluksgedicht van Rimbaud, waarvan ik je de eerste helft niet zal onthouden:
Verwacht van mij geen loflied op de lul. Niet uit tekort aan inspiratie of een gevoel van ondeskundigheid, eerder het tegendeel: er zou geen einde komen aan deze al zo lange en verlate brief. Ook zouden overwegingen van rechtvaardigheid me nopen minder erkende, daarom niet minder verdienstelijke heerlijkheden van het lichaam te bezingen, zoals daar zijn de ballen billen benen borsten buik en het Gat. Nee, ik beperk me tot de belevingswereld rond de pisbuisfunctie van de penis en leg het wonder van de zwelling van de tuit tot toverstaf terzijde. Met deze aantekening. Is niet de mens pervers om te willen scheiden wat de Schepper zelf heeft saamgevoegd? En dubbel pervers om wie de scheiding zoeken op te heffen tot de perversen uit te roepen? Laat deze scheiding en het Prometheaans verzet ertegen mijn slotthema zijn.
Ik bevind me momenteel in Edinburgh en heb vanuit mijn nieuw plasbakbewustzijn, jouw documentatie ten gerieve, in deze fraaie stad en het misdeelde Glasgow de vele waterplaatsen die ik tegenkwam met aandacht bestudeerd. Er is hier iets merkwaardigs aan de hand. Een grondige vernieuwing heeft in de laatste jaren de toiletten uitgekiend getransformeerd, maar wat te verwachten viel is niet gebeurd. Er wordt in de moderne bakken grote zorg besteed aan de ontwerpen en aan de keuze van het materiaal. Zo zijn de wanden van de stedelijke toiletten in Edinburgh uitgevoerd in brede streep-patronen, geel en blauw, van geglazuurde tegels en de bakken zelf zijn van lichtgrijs glanzend roestvrij staal. Soms zijn het doorlopende troggen, strak en streng van vorm, soms een wonder van high-tech design, een rij glanzende kubussen naar voren stekend uit de rechte muur, waaruit dan weer naar voren steken glanzend grote ronde monden. Deze bakken, zoals ook de wastafels, spiegels en andere parafernalia binnen het stijlgeheel, zijn een streling voor het esthetisch oog. En waarom ook niet? Is deze reguliere omgeving, door mensenhand gemaakt, minder ontwerpwaardig dan willekeurig welke andere?
Wat nu zo opvalt is dat, in tegenstelling tot oudere faciliteiten, waar schotten zo geen regel, dan toch gangbaar zijn, in geen van de nieuwe urinoirs, in Glasgow noch Edinburgh, in theater, pub, station noch langs
de openbare weg, dwarsschotten zijn geplaatst die de pisser in bescherming nemen tegen de mogelijkheid van onbeschaamde blikken van zijn buur en hem zelf de beloning van zijn mogelijke nieuwsgierigheid onthouden. In Nederland zijn tussenschotloze bakken ondenkbaar geworden en worden, bijverschijnsel van sexuele revolutie en gegroeid bewustzijn, de schotten alsmaar breder, groter.
Kan het zijn dat Albion onachtzaam is gebleven, dat onverschilligheid heerst tegenover het immer dreigende gevaar van vermenging van de funkties? Dit lijkt niet zo waarschijnlijk in een land dat grondiger dan enig ander de cultivering van erotische geneugten uit de erkende wereld van net gedrag verbannen heeft en de sexualiteit zelve definieert als een betreurenswaardig helaas noodzakelijk kwaad waarover hoe minder wordt gepraat, of zelfs gedacht, hoe beter, zodat de woekeringen ondergronds weliswaar gekunsteld worden maar zelden gekund. In feite trof ik ook geen openbare pisbak die niet was voorzien van een immer aanwezige bewaker, soms zelfs meerdere, niet eens altijd een oude heer, die naast zijn verantwoordelijkheid voor het onderhoud streng toezicht voert op de handhaving der goede zeden. Superintendent, heet zo’n functionaris.
De angst voor sexueel misbruik van de pisbak is extreem. Al die nieuwe urinoirs zijn uitgerust met eenzijdig spiegelend glas, waarachter de toezichthouder in zijn hok het gebeuren in de ruimte waar manspersonen hun pik ontbloten voortdurend in de gaten houdt. De afwezigheid van tussenschotten berust, ik aarzel niet om het te zeggen, op een ander principe: een heldhaftige ontkenning van de afstand tussen morele wenselijkheid en feitelijke werkelijkheid, tussen hoe het zou moeten zijn en hoe het is. Men hoort bij het gebruik in het openbaar van de penis voor pissen geen bewustzijn te hebben van sex in het algemeen, geen bewustzijn van het eigen orgaan, en zeker geen aandacht voor dat van anderen. Dus hebben gewone, normale mensen dat ook niet, die denken daar niet aan bij zo’n onschuldige, dagelijks meermalig gepleegde handeling. Ik zie ze in commissieverband bijeen, de ontwerpers, de beheerders en het stadsbestuur. De ontwerper wil geen schotten, omdat hij strengheid en zuiverheid van stijl beoogt. De superintendent wil geen schotten, omdat eenzame rukkers zich dan gemakkelijker aan zijn spiedend oog onttrekken. Hoe overreden
zij de bestuurder? Aldus: het zou totaal verkeerd zijn de voorzieningen af te stemmen op abnormale mensen, die aan abnormale dingen denken; die zijn een groot gevaar, accoord, vandaar toch die extra voorzieningen waarmee men hen in toom houdt, permanent scherp toezicht? De onschuld van de normale mens moet gehonoreerd door te bouwen voor de onschuld. Weg tussenschotten.
Wat is het gevolg? Nergens wordt het bewustzijn van de lul zo kloppend sterk gedemonstreerd als in de bakken, concertzaal evenzeer als straattoilet, van het Verenigd Koninkrijk. Geruggesteund door collectieve waan en aangemoedigd door onbelemmerd zicht gebeurt vrijuit en als regel (slechts de minnaars van de herenliefde onttrekken zich hieraan, zij missen de naïviteit) wat elders meer verholen en in aarzelende aanzet wordt vertoond. Het is tweeërlei. Snel maar met aandacht wordt het orgaan van de buurman links, de buurman rechts bespied. En de eigen theepot schenkt zijn straal ontbloot: de handen in plaats van zorgvuldig er om heen gebloemd laten het tuitje vrij, niet achteloos, uit onverschilligheid, maar zelfbewust, uit mannentrots: hier ben ik en dit is mijn pisser.
Ik was ietwat verbaasd dat iemand die zozeer het principe van de gezonde wedijver als motorolie voor het draaien van de medemannenwereld cultiveert als jij, een thema in de jeugd uit volle borst gefloten, later meer tersluiks, altijd alom aanwezig, achterwege liet. Ik bedoel die vluchtige maar zekere, steeds opnieuw optredende onmiddellijke belangstelling voor het orgaan van ieder andere in zijn geslacht ontblote man, net zo primitief maar minder wezenlijk als anaal snuffelen bij hondjes, een reflex van geen belang maar niettemin reflex, en dat niet uit begeerte maar een verweving van verwantschap en geldingsdrang: hoe is die van hem, is ie groter, kleiner dan van mij? Als iets een stempel drukt op de wat onwezenlijke sfeer van een drukbezochte bak is dat het wel. In combinatie, uiteraard, met dat verhoogd lichamelijke zelfbewustzijn dat in die ambiance in werking wordt gesteld.
Ambiance? Ja, die is er en zij is er een van ingebouwde spanningen. In principe in zichzelf gekeerd pleegt men, in het urinoir, met zichzelf, de private, zeer intieme handeling die niemand aangaat. Maar en plein pu-
blic. In aanwezigheid van mensen die een soortgelijke handeling plegen. Een sociale situatie dus. Sociale situaties plegen sociaal te zijn gereguleerd; onmiddellijk worden omgangsvormen, codes, ingebouwd. Die zijn hier niet, er is geen omgangsrepertoire, er is alleen een algemeen gebod: gij zult elkaar in deze handeling, die zich buiten de wenselijkheden van het sociaal verkeer voltrekt, negeren. En op sociaal niveau doet men dat ook. Iedereen is per definitie onbekend, ontoegankelijk, te negeren. En als men in het urinoir bekenden tegenkomt, die niet te negeren zijn, dan toch de lichamelijkheid van het gebeuren. Bij sommigen leidt dit tot een waarlijk creatief vertoon van sociale vaardigheden, conversatie alsof men elkaar tegenkwam op straat. Maar de discordantie blijft herkenbaar aan een vreemde leegte in de blik van degeen die zo gezellig kout.
Hoe kan het ook anders? Men pleegt zijn rauwe handeling in aanwezigheid van anderen die dezelfde rauwe handeling bedrijven, in een verplichte samenzwering van ieder voor zich en alien met elkaar doen alsof niets aan de hand is. Men heeft daarbij nog wel zijn kostbaarst kleinood in de hand en weet dat de anderen dat ook hebben. Men is, al is het maar voor een moment, opgenomen in een heelal van mannen met een pie!, met de piel in de hand, met het bewustzijn van de piel, met het gevoel van de piel in de hand. Wat dan niet in het bewustzijn, hoe vluchtig ook, hoe snel weer onderdrukt of veronachtzaamd of gebagatelliseerd, opvlamt! De tederheid, het mannelijkheidsgevoel, de behoefte aan plaatsbepaling, de liefde voor het orgaan, de trots! Men is gedwongen de wezenlijkheid van zijn lul en zijn lichamelijkheid te ondergaan.
Universele aanzetten en situationeel of cultureel gebonden uitwerkingen. Dezelfde wat verlegen en verstilde concentratie op het eigen orgaan die jij signaleerde bij mannen in het pissoir leidt in Groot Brittannië tot naïef openlijke zelf-expressie. In Finland, waar de saunacultuur de vergelijking van afmetingen tot systematisch zij het sociaal natuurlijk doodgezwegen thema mogelijk maakt, ontpopte de Director General van ons United Nations Seminar, de man met de aristocratische naam, een plechtig, nogal gereserveerd en intellectualistisch heerschap in het maatschappelijk verkeer, zich in de sauna tot een pronkend rondstappende pauw, onder zijn buik een merkwaardig dikke knuppel, als van rubber, tot
halverwege de knie. Hij had de grootste. In de pisbakken van de wereldsteden, ik bevind me nu in Londen, waar de anonimiteit het grootst is, valt een speciaal soort perversie waar te nemen. Mannen, meestal van middelbare leeftijd, nooit nichten, hun stijve tegelijk zoveel mogelijk afschermend en in volle glorie tonend, niet geïnteresseerd in de aantrekkelijkheid of de orgaankwaliteiten van wie daar komen om te pissen maar in het feit, de idee, van hun aanwezigheid, rukken zich af. Ze geilen expliciet en komen klaar op die ambiance die voor de meesten vaag, momentgebonden, impliciet blijft, de specialisten aan het ene uiteinde van de Gauss-curve van een algemeen bewustzijn.
Perversies dus. Is niet elke perversie een persoonlijke keuze voor een associatie, een verbinding van wellust met een situatie die door de samenleving van die verbinding is uitgesloten maar die er zich van nature wel toe leent? Is zo’n verbinding eenmaal ontstaan dan wordt juist door het verbod de wellust van de ongewone situatie geladen met de intensiteit van het geheime, mysterieuze, persoonlijke en existentiële, alles wat onmiddellijk gevoelsbetekenis heeft en aan het gereguleerde, van buiten af geleerde, dagelijks verplichte ontsnapt.
Ik had mijn brief willen besluiten met nog een andere verhandeling. Niet de bewustzijnsimplicaties van het pisbakfenomeen, waar de verbinding primair plaats vindt met het mannelijk zelfbesef, slechts secundair met sex, maar die van de dubbelfunktie van de penis als zodanig, met als mogelijk gevolg de directe en daardoor magische verbinding van pis met sex.
Wat zijn mijn woorden toch weer wetenschappelijk. Laat ik het anders zeggen. Als iemand die zichzelf graag als een nogal natuurgebonden mens beschouwt windt mij persoonlijk de pisbakambiance niet zo op. Aardig daarentegen, en leerrijk, al werd ook dit terrein nu niet direct een specialisme, zijn mijn ervaringen met wat de onverbeterlijke Duitsers, die in de drang naar brave burgerlijkheid ook hun meest bizarre preoccupaties met verbale deodorant bespuiten, discreet aanduiden als n.s. (Nasser Sex) en de hyperbolische Amerikanen als Golden Showers of zelfs champagne, daarmee alsnog het gelijk bewijzend van de oude alchemie om te blijven
zoeken, blijkt niet door het natuurlijk wonder van het menselijk lichaam bier vanzelf te transformeren tot die superieure drank, men hoefde het slechts te ontdekken en ervoor open te staan, kortweg in simpel Nederlands: pissex.
Wat had ik graag vanuit de benauwde trein van taboe’s ook dit raam van frisse lucht en zicht geopend op het grillig landschap van die zo rijke menselijke ziel, met zijn worstelingen om zich te ontdoen van het aards tekort; de aardse middelen die hem daarbij slechts ten dienste staan; de hulp- en hinder-, lust- en last-, de geef- en neem-opgaven van elk menselijk kontakt; de religieuze paden naar de bergtop waar het steeds om gaat: goddelijke vervoering (die een man in een badkuip in de backroom van een kroeg doet liggen om zich door de ene passant na de andere, zo mogelijk door velen tegelijk, te laten besproeien); het onvermogen van de mens om te leven zonder sociale codes, ze worden afgeschaft slechts om in nieuwe te vervallen (jij pakt een flesje bier voor mij: jij wilt mijn pis; ik pak een flesje bier voor jou: ik wil jouw pis).
Helaas, ik moet het hierbij laten. De tijd ontbreekt. Ik ben alweer een maand terug uit Engeland. Wanneer is deze brief begonnen? Ten tijde van de Olympische Spelen, kun je nagaan, maanden geleden! Hoe heb ik ooit gewaagd me met je te willen meten in snelheid en puntigheid van formulering! In plaats van sneltreinvaart tussen Utrecht en Den Haag Centraal Station werd dit een rommelreis van Can-ada naar Pata-gonië, met wel zeer veel oponthoud en onderbrekingen. Een zware verkoudheid bood me gisteren en vandaag de gelegenheid wat ik had uit te tikken, als noodoplossing moet het geboden zicht op Vuurland volstaan, al werd het niet geëxploreerd. Wat anders dreigt is wat sinds jaar en dag mijn meer ambitieuze werkstukken overkomt, het laatste hoofdstuk wordt niet meer gemaakt, de afronding blijft liggen.
Waarom dat zo vaak gebeurt is een mysterie. Misschien heeft het te maken met nog zo’n motto dat mijn leven van morele vormvereisten moet voorzien: als je iets doet, doe het dan goed. Alweer helaas, het is niet snel goed genoeg. Hoe dan ook, ik wil dat jou noch mezelf aandoen met deze brief. Beschouw daarom dit slot als een afgerond geheel. Volgende keer schrijf ik wellicht over een wonder dat niet ophoudt me te verbazen, de eenheid van inhoud en vorm in geslaagde kunst.
Jan Willem