Jaap Blansjaar
J.J., Han en Oscar
In januari 1987 werd ik aangenomen als pakknecht bij G.A. van Oorschot’s Uitgeversmaatschappij aan de Herengracht in Amsterdam. De eerste weken waren moordend. Ruim vierhonderd leverbare titels die allemaal ergens een plek hadden gevonden in zes voorraadkamers en drie voormalige wc’s. De honden jagen niet meer naast De hond in het lege huis, de verzamelde Brieven naast de Verzamelde werken van E. du Perron en het derde deel van het Verzameld werk van Jan Emmens dat tevens het eerste deel van de Kunsthistorische opstellen is.
Nadat de eerste rookwolken waren opgetrokken, ging ik bij gelegenheid op onderzoek uit. Het archief op de bovenste verdieping waar alle uitgegeven werken vanaf 1945 alfabetisch stonden opgeslagen. Tussen eerste drukken van Hermans en Reve idiote uitgaven over de betekenis van gelaatsexpressies, en boeken genaamd Les causes de la double issue de e fermé tonique libre en français. In een ruimte op de eerste etage stuitte ik op een kast met zware brandwerende deuren, waarin ik in een doos met oude facturen een stapel brieven aantrof van Jeroen Brouwers en Gerard Reve. Op kantoor meldde men mij dat dat inderdaad niet de bedoeling was.
Beneden naast de kluis van gewapend beton – die door de Duitsers in de oorlog was geplaatst – stond een reusachtige stapel Bij nader inzien van J.J. Voskuil. Ik had het boek in de pakkamer al eens ter hand genomen, ertegenaan geduwd waardoor het boekblok steunend op en neer wipte, de gigantische rug bekeken, de katerntjes geteld (50!) en geconstateerd dat het liefst 1200 pagina’s besloeg. Verder was me op kantoor verteld dat het in 1963 was verschenen in twee kloeke gebonden delen, geen succes was, maar volgens Geert van Oorschot nooit zou worden verramsjt, na een brouille een paar jaar daarna alsnog naar De Siegte gegaan was, in de jaren tachtig een cultboek was geworden en daarom in 1985 herdrukt, goed had verkocht, wederom was herdrukt en dat deze laatste herdruk een sof was. Sterker nog: naast de stapel die in het pand stond, waren bij de binder nog een kleine 2000 exemplaren opgeslagen. Maar verlossing was nabij, want
het boek zou verfilmd worden en dan zou de voorraad als sneeuw voor de zon verdwijnen.
En zo ging het ook.
Van de auteur van deze pil in de eerste jaren van mijn verblijf bij Van Oorschot geen spoor.
Begin jaren negentig vertelde Gemma Nefkens bij de koffie dat ze Han Voskuil was tegengekomen op de Herengracht en dat deze ‘met iets bezig was’, er nogal mysterieus over deed en nee, we mochten nog niets lezen. Het moest eerst af. In het voorjaar van 1995 was ‘het’ af. We mochten een eerste deel komen halen en als dat beviel kon de rest ook naar Herengracht 613 gesjouwd worden. De rest? Hoezo? Het werk besloeg zeven delen, totaal ruim 5000 pagina’s typoscript. ‘Het’ beviel wel, en het was binnen enkele weken klinkklaar dat Het Bureau zou worden uitgegeven. Mijn werk was inmiddels van de pakkamer verplaatst naar de produktie en bureauredactie en het werd me al snel gewaar dat er een aantal opwindende jaren zouden volgen. Voskuil had zelfde taak op zich genomen het complete boek op floppy te zetten. Er werd tot afgrijzen van zijn vrouw een computer bij hem afgeleverd, de beginselen van WordPerfect 5.1 werden bijgebracht (‘Meneer Voskuil, als u de melding “Opvragen in huidige document? J/N” krijgt, moeten de alarmbellen gaan rinkelen, want dan dreigt er iets mis te gaan!’) en niet zo gek lang daarna kwamen de eerste tekstbestanden naar de uitgeverij.
Het eerste deel van Het Bureau verscheen in het voorjaar van 1996. De aanvangsoplage was redelijk snel uitverkocht, maar vooral toen na de verschijning van het tweede deel onder de titel ‘Het Bureau slaat terug’ een omslagartikel in Vrij Nederland verscheen waarin medewerkers van het Meertens-Instituut reageerden op hun rol in de roman, was de uitgeversbeer los. De ene herdruk struikelde over de volgende heen en alras konden de binders het nauwelijks meer aan.
Inmiddels was Meneer Voskuil – via ju – jij en Han geworden. Samen – en meestal ook met Lousje – doorkruisten we het land waar hij zich in alle provinciehoofdsteden liet interviewen (met als onbetwist hoogtepunt Nijmegen, waar een kleine 1000 mensen in de Stadsschouwburg Voskuil wilden meemaken). Heel soms met weerzin, maar meestal toch tot grote tevredenheid. ‘Ik heb aardige lezers!’ zei hij dan.
Soms gingen we na afloop nog iets eten en dan zag ik wel eens mijn kans schoon om te informeren naar Binnen de huid, het nooit uitgegeven boek dat de schakel vormt tussen Bij nader inzien en Het Bureau. En ook het boek dat hij als vriend liet lezen aan Geert van Oorschot die het als uitgever afwees,
waardoor uiteindelijk de verwijdering tussen de twee had plaatsgevonden. Als ik te gretig vroeg naar de inhoud ervan kreeg ik smalend antwoord: ‘Over sex, Jaap!’ En als ik maanden later mijn nieuwsgierigheid iets handiger verpakte, vertelde hij wel het een en ander over de stijl en sfeer van het boek, maar nimmer iets over de inhoud.
*
Nadat in 2000 het laatste deel van Het Bureau was verschenen hielden we er rekening mee dat het oeuvre van Voskuil definitief rond was, maar niets was minder waar.
Hij liet al snel weten met een portrettenboek bezig te zijn en dat één specifiek portret van een oude vriend (de manisch-depressieve Jan Bruggeman) inmiddels zo omvangrijk aan het worden was dat het eigenlijk een boek op zich bleek te zijn.
De eerste reacties ter uitgeverij op Requiem vooreen vriend waren niet bijster enthousiast. Te lang en te veel van hetzelfde, hoe fascinerend het karakter van de geportretteerde ook was. Han beaamde mijn vaststelling dat het boek ‘met de rug naar de lezer’ is geschreven, maar ik had het idee dat het hem geen donder kon schelen dat ‘de lezer’ op de proef gesteld zou worden. Hij moest dit boek op deze manier schrijven, al was het maar om al doende het karakter en de beweegredenen van de hoofdpersoon voor zichzelf in kaart te brengen. En dan kan je niet volstaan met een handjevol manische brieven en de beschrijving van een paar idiote gesprekken en bezoekjes. Het hele leven, hoe onverscheiden ook, moest meegeleefd worden.
Veel van de brieven die in het boek afgedrukt zijn, werden destijds ongelezen gearchiveerd en pas bij de totstandkoming van het boek is Han alles gaan lezen. Het verhaal van het oerwoud waar met behulp van een kapmes een pad doorheen moet worden geslagen (het standaardantwoord van Voskuil op de vraag hoe het was om een omvangrijk boek als Het Bureau te voltooien), gold ook voor dit boek. En er was ook een probleem opgelost (‘schrijven doe je alleen als je een probleem hebt’, een ander adagium van Voskuil): hij slaagde er eindelijk in zijn vriend Bruggeman te begrijpen.
Een paar maanden voor de verschijning van het boek zaten we nog steeds te twijfelen over het omslag van de paperbackeditie. De gebonden eerste druk zou een typografisch omslag van Gerrit Noordzij krijgen, maar voor de paperback wilden we iets anders. We bladerden wat in een boek met schilderijen van Emil Nolde, we zochten wat rond op internet, maar niets aansprekends kwam op ons pad.
‘Eigenlijk zou er een foto op moeten van een man, die in een desolaat landschap richting de horizon loopt,’ zei Han.
‘Waarom zou jij die man niet kunnen zijn, en gaan we die foto niet zelf maken?’ stelde ik voor.
En zo gebeurde het dat we naar Friesland reden om vormgever en in dit geval ook fotograaf Christoph Noordzij op te pikken, om vandaaruit naar Drenthe te rijden, waar Han uit zijn Bureau-tijd een plekje had onthouden dat totaal beantwoordde aan het landschap dat hem voor ogen stond, ergens in de buurt van Emmer-Compascuum. Daar en nergens anders moest het gebeuren.
Een onbezoedelde horizon, een lange smalle weg, Christoph met fototoestel op de grond liggend, Han – in zwarte jas gehesen en met een hoed op van mijn schoonvader – langzaam weglopend naar het niets. En Han liep stug door zonder om te kijken, want dat hadden we zo afgesproken. Regelmatig gebeurde het dat ik hem een paar honderd meter verder sprintend inhaalde, terwijl hij nog helemaal in zijn rol gestaag doorliep.
Het omslag werd prachtig, bijna niemand herkende Han erop en de pret werd helemaal compleet toen we bij een paar herdrukken die volgden steeds een andere foto op het omslag plaatsten. Ook dit werd door niemand opgemerkt.
Het boek werd matig besproken, geheel volgens verwachting, maar hij kreeg veel post van lezers die wel degelijk gegrepen waren door het boek. ‘En dat zijn mijn echte lezers!’
*
In het voorjaar van 2007 ging het lopen Han steeds moeilijker af. En ook fietsen was een probleem omdat hij bang was te vallen bij het op- en afstappen. Voor iemand die tot voor kort naar Kampen fietste was het een flinke dreun om alleen nog maar een beetje in de buurt te kunnen wandelen.
Op de Herengracht had hij een oudere man op een driewieler zien rondfietsen en dat leek hem wel wat. Ik bood aan met hem mee te gaan naar een fietsenspecialist in de Spaarnwouderstraat in Haarlem, pikte hem op van het station in Haarlem en reed naar de winkel.
Hij had een voorkeur voor de variant met twee wielen voor en één achter. ‘Dan kan ik de breedte beter inschatten, en kom ik in ieder geval niet in de berm terecht met één van de achterwielen.’ Het eerste proefritje was een deceptie. Rakelings langs geparkeerde auto’s, van links naar rechts slingerend, bochten die nauwelijks genomen konden worden en constant de
reflex onderdrukkend om je voeten aan de grond te zetten in de angst om te vallen, hetgeen op een driewieler bijna onmogelijk is. Toen hij na het eerste rondje terugkeerde, was de teleurstelling van zijn gezicht te lezen. Dan maar eens met één wiel voor proberen, dan zal het sturen vast beter gaan. Ook dit viel tegen. Een ander mens had het hier wellicht opgegeven, maar daar was bij Han geen sprake van, vastberaden om ook dit project tot een succes te maken. Na een stuk of zes proefrondjes begon het sturen beter te gaan, zat hij duidelijk minder verkrampt op de fiets en was de ergste angst om te vallen enigszins geweken. Zeker van zijn zaak was hij allerminst en voordat er echte fietstochten gemaakt konden worden zou er nog flink wat geoefend moeten worden.
De driewieler werd besteld en kon een week of zes later worden opgehaald. We spraken af dat de fiets in mijn garage in Bloemendaal zou worden gestald en dat we aan de overkant, op het oude terrein van het Provinciaal Ziekenhuis Santpoort tegen de duinen, wat zouden gaan uitproberen.
Ik stelde Han voor aan mijn vierjarige dochtertje Juul, van wie al tijden nodig de oren moesten worden uitgespoten. ‘Meneer Voskuil’ werd door haar als Oscar verstaan en dat hebben we maar zo gelaten. Gewapend met fiets, proviand en Juul op haar eigen driewieler trokken we ten strijde. Het terrein was uitermate geschikt. Geen auto’s, verschillende soorten wegdek, beschutting door de bomen en voldoende bankjes om op adem te komen. Juul begreep er weinig van dat Oscar zoveel moeite had met fietsen (zij kon het al lang), maar moedigde hem flink aan als ze elkaar weer eens passeerden. Han stak zijn duim omhoog, zij zwaaide terug.
En zo fietsten we bijna iedere vrijdagochtend. Ik haalde mijn dochter van school, we aten gedrieën een boterhammetje en fietsten weer een deel van de middag. Soms rustten we uit op een stoepje bij een van de gebouwtjes tegen de duinrand. Het was verlaten en in afwachting van afbraak. Door het raam was een portiersloge te zien, de agenda lag nog open op 2005 en een lege koffiekop stond naast de telefoon. Han kon het niet nalaten kleine Juul te vertellen over de laatste weken van deze portier, ik stelde voor dat deze Wigbold heette en samen kleurden we het imaginaire leven van deze man verder in.
Na een maand of twee was duidelijk dat het fietsen steeds beter ging, maar de wens van Han om dezelfde fietstochten te kunnen ondernemen zoals hij zijn leven lang op twee wielen had gedaan, zou onvervuld blijven. Hij bleef angstig om te vallen, en niet ten onrechte, want op een moment dat ik mijn dochter van school haalde, kieperde hij om toen hij in een lichte afdaling tegen de sokkel van een hek aan reed. Bij terugkomst troffen we
Han in de huiskamer aan met een flinke schram op zijn arm en pijn in zijn been. Juul voorzag Oscar van een Mickey Mouse-pleister, maar de weken die daarop volgden werd er niet gefietst.
De handdoek werd uiteindelijk in de ring geworpen, de fiets teruggebracht naar de Spaarnwouderstraat en niet lang daarna, begin 2008, was Han niet eens meer in staat om buiten kleine wandelingetjes te maken.
*
Vlak voor zijn overlijden troffen Wouter van Oorschot en ik hem thuis aan in bed. Hij was een kleine week daarvoor overvallen door een aandoening waardoor hij zich nauwelijks meer kon bewegen, en zijn situatie verslechterde met de dag. Tot onze verbazing was Han in ouderwets opperbeste stemming, de ene grap werd gevolgd door de andere pesterij. Toen we ons even in de kamer terugtrokken omdat de ondertussen gearriveerde wijkverpleegster ook enige aandacht behoefde, keken we elkaar verbaasd aan.
Weer terug aan het ziekbed meldde Han ons echter dat donderdag de dokter zou komen om er een eind aan te maken. Er was geen enkele hoop op verbetering en hij had er geen zin in langer hulpbehoevend in bed te moeten liggen. In een poging nog iets te zeggen, vertelde ik hem dat ik zo genoten had van de totstandkoming van de drie vakantiedagboeken. Maandenlang hadden we samen één dag in de week kaartjes van de diverse wandelingen zitten tekenen, met behulp van allerlei stafkaarten, overtrekpapier, fineliners, plakband en vier asbakken als presse-papier. Zijn antwoord was: ‘Daar heb ik niets van gemerkt.’ Een bekende reactie. Indien te dichtbij, afstand herstellen. Zelfs op zijn sterfbed.
Drie dagen daarna – op 1 mei 2008 en in tegenstelling tot wat velen menen slechts toevallig op Hemelvaartsdag en de Dag van de Arbeid – krijg ik aan het einde van de middag het telefoontje van huisvriend Detlev van Heest.
Bij de begrafenis wordt onder de tonen van Sidney Bechets Nobody knows you when you’re down and out de kist de aula uitgedragen. Ik denk aan het correctie-exemplaar van De dood van Maarten Koning, dat ik een paar dagen daarvoor uit de kast had gehaald om de opdracht voor een herdruk door te geven. Achter het omslag zat een post-it geplakt waarop stond: ‘p. 219, klarinet / tenor-saxofoon? Han vragen.’ Dat is dus niet meer gelukt.