Jacques Hendrikx
Domme dingen doen
Is reserveren mogelijk?
Nee, daar ben ik mee gestopt! Ik schrijf niets meer op. Daar heb ik laatst moeilijkheden mee gehad. Dan komen ze hier naartoe. Ja, zeggen ze dan, u hebt het opgeschreven. Maar ik heb geen fietsen. De stem aan de andere kant van de lijn klinkt licht overspannen. In de stilte die er valt bekijk ik de folder die naast de telefoon ligt: fietsen van Nijmegen naar Maastricht, langs de Maas op een luxe huurfiets met eenentwintig versnellingen. Het is wenselijk de fiets minstens twee dagen van tevoren te reserveren op een van de NS stations.
Nee, foetert de man voor de tweede keer, ik doe het niet meer! En bovendien staat er hier alleen nog een damesfiets.
Ik heb de fiets pas over vier dagen nodig, probeer ik de man in Nijmegen te kalmeren.
Ja, nee, dat zal wel. Maar ik heb er niet een!
Kan ik niet op een wachtlijst?
Nee, nee, dat gaat niet. Met alle geweld probeert hij zijn stem nu iets meer rust te geven. Een andere toon.
Waarom reist u niet naar Maastricht? Dan komt u deze kant op fietsen. De omgekeerde route. Wat maakt dat uit?
Ik zit zondag in Nijmegen! werp ik tegen.
Ja.
Die damesfiets, probeer ik, kan ik die misschien reserveren?
Nee, die is gereserveerd. Dat gaat niet.
En zojuist vertelde u…
Ja, hoort u eens.
Ik kom zaterdag wel even langs, dan ben ik toch in Nijmegen.
U doet maar. Ik beloof niets.
Het is heel goed om af en toe domme dingen te doen. Dat heb ik onlangs ergens gelezen. Ik zie daar wel wat in. Het spreekt me aan. Ik denk dat het je
geest gezond houdt. Welke domme dingen kan ik allemaal doen? Daar ben ik over na gaan denken. Ik ben niet op zoek naar de kleine domme dingen. Wezenlijk dom, daar draait het om. Iets wat volkomen tegen je natuur ingaat. Ik pijnig me suf. Wat is het stomste dat je kunt doen? Iemand een klap geven die veel sterker is dan jij. In een cafe de waarheid vertellen. Tegen je zin naar een feestje gaan. Je talenten niet benutten. Na lang denken wist ik het. Iets doms doen is iets ondernemen waarvan je met zekerheid weet dat het gaat mislukken. Fietsen zou het dus worden.
Ik heb een expert om inlichtingen gevraagd. Hij heeft me verteld dat al die versnellingen onzin zijn:
Zet ‘m nou maar gewoon in de middelste versnelling. Daar fiets je alles mee. De middelste en misschien eentje hoger en eentje lager. De rest is kwatsch! Je ketting gaat er maar schuin van staan. Helemaal zo. Terwijl hij spreekt laat hij precies zien wat hij bedoelt.
Die ontwerpers van tegenwoordig! Pure ballorigheid. En jij jezelf maar blindstaren op het aantal versnellingen. Tenslotte zou je nog gaan denken dat je helemaal niet meer hoeft te trappen. Zo werken die dingen. Allemaal spielerei. Neem dat nou maar van mij aan. De middelste versnelling. Verder nergens aan denken en trappen. Dan haal je het misschien. Aan zijn stem kan ik horen dat hij er niet in gelooft. Veel kans geeft hij me niet.
Onvoorbereid en een hekel aan fietsen? Met een zorgelijke blik heeft hij afscheid van mij genomen.
En neem een regenpak mee!
Ik heb me goed voorbereid. Het boekje VRIENDEN OP DE FIETS is me toegestopt door een kennis. Het staat vol met adressen waar fietsvrienden kunnen overnachten.
Ik weet niet of ik het gebruik, heb ik gezegd. Of ik bij partikulieren, bovendien lid van ‘vrienden op de fiets’, rustig zal slapen? En waar moet ik de hele avond met die mensen over praten? Precies. U raadt het al. Daar heb ik geen zin in. Hoe raakt iemand zo met fietsen in de knoop? Ben ik ooit door een fiets gebeten? Wat is de oorzaak dat de relatie tussen mij en de fiets zo grondig is verziekt? Ik heb zelfs ooit serieus overwogen om te emigreren! Bestaat er een land waar de fiets verboden is? Kijk zo gaat dat nou. Tenslotte raak je helemaal gestoord. Het is verdomd waar. En dan moet er iets gebeuren.
In de trein richting Nijmegen komt de stem van de rijwielhouder uit Nijmegen weer op mij af: ik heb geen fietsen! Ze zitten allemaal in het zuiden.
Alle fietsers rijden dus van noord naar zuid, schiet het door me heen. Niet één wenst er in omgekeerde richting te rijden. Wat is dat toch met mijn landgenoten? De trek naar het zuiden. Het zuiden trekt.
Zuidwaarts! denkt de Nederlander. Dat zet z’n fantasie in werking. Noordwaarts trekt hem niet. Noordwaarts betekent naar huis. Kunnen ze die rotfietsen niet naar het noorden op transport stellen? Nee, ze zullen de fietser dwingen van zuid naar noord te reizen. Dat weiger ik. Wie wil er de kou, de regen, de wind, de hagelbuien tegemoet? Waar ligt de grens voor iemand die het plan heeft opgevat om iets heel stoms te gaan doen? Mag hij de kans om een nog grotere stommiteit te begaan, zoals het fietsen in omgekeerde richting, laten liggen?
Toen ik vanochtend opstond had mijn bloed zin de wijde wereld in te trekken. Honderden versnellingen. Erop uit! Moet ik hotels van tevoren regelen? Nee, heb ik al besloten. Mijn actieradius is groot genoeg. Van dag tot dag ga ik bepalen waar ik slaap. In een uur kun je als je heel hard fietst twintig kilometer afleggen. Binnen een straal van twintig kilometer moet er altijd een hotel te vinden zijn. Die gedachte brengt weer wat rust in mijn hoofd. Een straal van twintig kilometer moet genoeg zijn.
Voor het vertrek heb ik de lengte van mijn been opgemeten. Vanaf de grond tot aan de binnenkant van de lies. Dat schijnt nodig te zijn om de ideale hoogte van het zadel te kunnen berekenen. Die hoogte is volstrekt individueel en van het allergrootste belang. Een laag frame lijkt me heel plezierig. Ik hoef niet zonodig anderhalve meter boven het asfalt te zweven op een van die kolossale herenframen. De smak die je dan kunt maken! Fietsen, zo lees ik in het een of andere vakblad, heeft een gunstige invloed op het totale lichaam van de mens. Hart, bloedvaten, ademhaling, buikspierslapte, constipatie, huidklachten, zenuwen. Alles draait om het vinden van de juiste cadans. Een ritme dat past bij mijn persoonlijke toestand. Ongewild gaan mijn gedachten uit naar steenpuisten op de meest verschrikkelijke plaatsen. Het door transpiratie opwekken van huidziekten op vitale plaatsen. Zeemlederen broek, een zuidwester, kaplaarzen. Als ik de literatuur op deze punten moet geloven kan ik me best het van top tot teen insmeren met een waterafstotende vetlaag. Het grootste gevaar schuilt in
het zadel. Zonder ervaring op dit specifieke gebied voel ik haarfijn aan waar de ellende zich gaat openbaren. Zadelpijn. Steenpuisten als duiveneieren. Zadels bestaan er in alle geuren en kleuren. Er schijnen zelfs modellen te bestaan die als doel hebben: het aankweken van puisten. Het zadel van opa was zwart. Daar valt niets op aan te merken.
Tegenwoordig schijnen er speciale rode zadels in omloop te zijn. Lekker zacht met veel schuimrubber en plastic, zodat ze zo onopvallend mogelijk kunnen binnendringen in je vlees en daarmee vergroeid raken.
Zaterdagmiddag, aankomst in Nijmegen. In de fietsenstalling is een jongeman druk in de weer. Dit is niet de man die ik aan de telefoon heb gehad. Dat zie ik zo. Op mijn vraag of ik een fiets voor de Maasroute kan huren antwoordt de jongeman:
Daar kan ik niets over vertellen. Gegevens over reserveringen liggen achter slot en grendel. Ik kan daar niet bij. Morgen vanaf acht uur is Charrel weer hier. Die gaat erover.
Even later sta ik weer buiten. De boodschap is duidelijk: geen schijn van kans op domme dingen. Vandaag ligt alles stil. De vogel is gevlogen! Waar heb ik dat eerder meegemaakt? Lagos, Nigeria, Afrika. Aankomst laat in de avond. Personeel van de luchtvaartmaatschappij zou mij opwachten en verder helpen. Geen mens te bekennen. Alles potdicht! Van mij is-ie nog niet af, die Charrel uit Nijmegen! In welke versnelling sta ik nu? Heb ik het goede ritme al te pakken? Hoe is mijn cadans? Is het verzet niet te klein? Wordt het geen tijd voor de hoogste versnelling?
Niemand weet met zekerheid te vertellen waar het woord fiets precies vandaan komt. Ergens in de tweede helft van de negentiende eeuw is het ontstaan. In het etymologisch woordenboek vind ik: herkomst van dit woord is onzeker! Apeldoorn duikt verschillende keren op. Op een kostschool aldaar zou het woord door studenten zijn uitgevonden. In Wageningen heeft een meneer Viets gewoond, van beroep wagenmaker en smid. Hoe het ook zij. De herkomst van het woord fiets is niet met zekerheid vast te stellen en dat is volstrekt uniek. Een nieuw woord dat niet rechtstreeks een band heeft met het Duits of Frans of Italiaans. Een regelrechte Nederlandse uitvinding. De eerste officiele Nederlandse fietsclub komt uit Deventer. IMMER WEITER heette die club. Als die club uit rijden ging liep heel Deventer uit. Trompetter voorop en dan het clublied:
‘Spieroefening, longenprikkeling,
Bloedverversing-daarop uit,
Heet ons streven: krachtontwikkeling,
En ons wachtwoord: ‘steeds vooruit!’
Zondagmorgen. Voor de tweede keer op weg naar de rijwielstalling van het station te Nijmegen. Bij de ingang zit weer een ander hulpje, voorovergebogen over een krant. Om hem heen hangen duizenden fietsen in rekken te rusten. Bij het horen van mijn voetstappen leunt hij verveeld achterover. Op mijn vragen geeft hij precies dezelfde antwoorden als die jongeman van gisteren. Wat heeft hij zijn medewerkers goed geïnstrueerd. Nee, er zijn geen fietsen.
Ze zitten zeker allemaal in het zuiden? vraag ik brutaal. Hij kijkt me aan. Precies! Maastricht ligt eruit. Die mogen volgend jaar niet meer meedoen. Daar worden fietsen verhuurd aan mensen die er de Ardennen mee intrekken, klinkt het nijdig. Ze moeten niet denken dat ik naar Maastricht afreis om daar een herenfiets op te halen. Zo gek ben ik niet. Nou is-ie kwaad.
Bel ze maar op, gaat hij verder, de kans is groot dat ze geen fietsen hebben. Waar die fietsen gebleven zijn? Dat zullen ze jou niet vertellen. Maar die zitten in de Ardennen, dat zweer ik. En wie steekt dat geld in z’n zak? Precies.
Zal ik morgen voor de derde en laatste keer langskomen?
Probeer maar.
Ik loop naar buiten.
Denk aan je regenpak, roept de jongeman mij na. Ja, denk ik, en mijn lieslaarzen, mijn zuidwester en mijn duikbril. De tocht gaat over de bodem van de Maas. Zand en kiezels en klei. Vooral veel klei. Het is een samenzwering. Plotseling krijg ik een goed plan. In vermomming stap ik morgen de fietsenstalling Nijmegen binnen. Daar huur ik een fiets voor de Maasroute. Ik verlaat het pand om er nooit meer terug te keren. Zonder eindbestemming in mijn hoofd begin ik te fietsen. Over de Maas maak ik me geen sekonde druk. Die blijft wel stromen. Nee, ik neem mijn eigen volstrekt unieke weg. Dwars door de Ardennen. Zuidwaarts! Uit elke plaats waar ik overnacht stuur ik een briefkaart naar de rijwielstalling in Nijmegen. Om ‘m te pesten. Parijs, Prades, Madrid, Timboektoe. Ik zal hem bestoken met berichten. Ik zal zorgen dat zijn kop duizelt van de plaatsnamen. Hoteldebotel zal ik ‘m maken. Die lul in Nijmegen. Uit fietsen gaan om iemand dwars te zitten. Stikken zal ie in zijn hok, bedolven
onder mijn briefkaarten. Onzichtbaar fiets ik op het gehuurde rijwiel door zijn wereldbeeld. Een fietstocht zonder eind! Midden in de nacht kom ik zijn slaapkamer binnenfietsen. Ik fiets erop los!
Iets heel doms doen. Niets leek me simpeler en leuker. Langzamerhand begin ik te begrijpen dat je er verschrikkelijk veel moeite voor moet doen. Het lukt je niet zomaar. Je wordt tegengewerkt als de pest. Je krijgt in dit land niet eens meer de kans om iets stoms uit te halen. Zover is het dus met ons al gekomen. Om nu meteen iets om handen te hebben maak ik een wandeling langs de Waalkade. Ik moet (een) aktie ondernemen anders word ik gek. De Waal zwijgt.
Altijd zijn er geruchten geweest over de fiets en de onvruchtbaarheid van de man. Mannen die heel veel fietsen zouden ernstig in de problemen kunnen komen. Maar ook naar vrouwen die eind negentiende eeuw op de fiets stapten werd met de wijsvinger gewezen. In Parijs ging men zelfs zo ver het einde van de vrouw aan te kondigen. De voor het nageslacht vitale delen zouden zo door elkaar geschud worden dat ze volledig van slag raakten. Nee, dan de moderne vrouw op de racefiets. Kolossaal! Ik weet gewoon niet waar ik kijken moet. Als er zo’n gevaarte voorbijkomt sta ik verstijfd van schrik aan het trottoir genageld. Niks bevalligheid, niks heupenwiegend. Twee geweldige zwart geblakerde rokende hammen! Parma-ham. Ik kan het niet veranderen, zo gaan mijn gedachten. Vroeger zag je nog wel eens een vrouw in jurk, met hoed, op damesfiets. Die zijn intussen allang langs alle kanten van hun sokken gereden.
Fiets: Nog even en ik kan het woord niet meer uit mijn bek krijgen.
Het is maandagmorgen als ik voor de derde keer de rijwielstalling van het NS Station Nijmegen nader. Uit de grijze lucht stroomt de regen. Op het moment dat ik, druipend van het water, de drempel overga zie ik hem staan. In zijn blauwe stofjas. Die jas heb ik een paar dagen geleden aan de telefoon gehad. Hij staat in een verlichte, door ramen van tocht en wind afgescheiden ruimte. Een fiets bungelt in het felle licht als een ruimtesonde. Hij draagt een zware bril. Zijn hulpje dat mij gisteren te woord stond ziet mij wel maar zegt niets. Langzaam loop ik op het licht af. Een persoon die iets heel doms gaat doen. Kun je dat aan zo iemand zien? Ik begin er steeds meer in te geloven en ondertussen probeer ik zo normaal mogelijk te lopen. Cadans, versnelling, verzet, frame, vork, stuur, zadel, band plak-
ken, velg, naaf, spaak, trapas, crank, pedaalas, ketting, derailleur, remmen, de bel. Het doet me allemaal niks. Ik kan het niet helpen. Het moet de zadelpijn zijn. Daar, ergens in die buurt, moet mijn fietsgeheugen zitten. Voelt deze blauwe stofjas dat? Wie is er zo stom dat hij iets gaat doen waar hij niet van houdt? Uit eigen vrije wil. Gewoon iets doms doen. Uit welke perverse geest komen dergelijke gedachten voort? Een gekwelde geest. Een gekwelde vrije geest. Erg vrij, zo vrij, zo ongelooflijk vrij. Een geest die denkt dat het af en toe goed is om iets doms te doen. Ik open de deur die toegang geeft tot zijn fel verlichtte koninkrijk:
Heeft u een fiets voor de Maasroute?
Het is geen weer, botst de blauwe stofjas er bovenop, de Maas moet je zien met zon. Hij praat zonder mij aan te kijken.
Volgens mij is de Maas op z’n mooist bij dit grijze sombere weer, sputter ik tegen.
Onzin, zegt de stofjas, met dit weer ga je de Maasroute niet fietsen! Dat doe je gewoonweg niet. Het klinkt alsof het hier een grove belediging van de rivier betreft. Een mannequin ‘s ochtends vroeg in bed betrappen, zonder dat ze voorbereid is.
Bovendien vervolgt de stofjas zijn betoog, heb ik geen fiets voor je. Jawel, komt zijn hulpje tussenbeide, er is een fiets binnengekomen.
Nee, klinkt het bits, die is kapot en moet eerst gemaakt worden. Ik kijk rond. Niemand zegt een woord. Heeft deze man begrepen dat ik bezig ben met een heel dom plan?
Heb je de weersberichten wel bekeken? gaat de stofjas verder. Hij laat zijn in de ruimte zwevende sonde alleen, loopt naar de werkbank en slaat ter plekke de krant open.
Weersvoorspellingen, zo leest hij voor, verwachting tot vanavond. Veel bewolking en af en toe regen. De vooruitzichten voor dinsdag tot en met vrijdag: van tijd tot tijd regen en slechts af en toe zon. Vanochtend regen in het hele land. De regenzone trekt langzaam naar het oosten weg. De wind is matig. De komende nacht zijn er enkele opklaringen. Hij kijkt mij aan: Daar heb je niks aan, dat is ‘s nachts. Morgen overdag is het grotendeels bewolkt. De zon is er slechts af en toe, zo nu en dan valt er regen. De stofjas lacht.
Mooi geformuleerd, grinnikt hij, maar wie tussen de regels leest begrijpt dat hier staat: regen, regen en nog eens regen. Dat de zon zich mogelijk ook nog even laat zien staat hier genoteerd vanwege de therapeutische werking. Voor de allersomberste onder ons. Hij beseft niet dat hij ondertussen druk doende is mij eigenhandig in een depressie te duwen.
Van tijd tot tijd heeft de regen een buiig karakter, leest de stofjas verder, zelfs onweer is niet uitgesloten. De hele week komt het weer van de oceaan. Hij kijkt mijn kant op.
Wil je nog meer horen? Ik reageer niet.
Bij de Zuidwestpunt van IJsland ligt een stevig lagedrukgebied.
Oceaanstoringen en randstoringen drijven aan de lopende band ons land binnen. Verderweg op de oceaan ontwikkelen zich waterhozen.
Computerprognoses geven aan dat het lagedrukgebied bij IJsland ook na morgen geen centimeter van plaats verandert. Randstoringen behouden hun greep op Nederland. Het weer blijft de hele week uitermate wisselvallig. Neerslagkans zeventig procent.
Er valt een stilte. Ik besef dat het einde nabij is. Vermoeid pak ik mijn tas met de door mij zorgvuldig geselekteerde kleding en loop naar de uitgang. Achter mij hoor ik zijn hulpje fluisteren:
Maar baas, er staat hier toch nog een exemplaar?
Stil, maant de blauwe stofjas, zie je dan niet dat hij er al helemaal geen zin meer in heeft.