Jakob de Haan*
Wie controleert de Europese Bank?
Zal de Economische en Monetaire Unie (emu) op tijd van start gaan en zo ja, met welke landen? Wat zullen de gevolgen zijn van de invoering van de euro, de gemeenschappelijke munt? Deze en andere vragen hebben de afgelopen maanden voor veel nervositeit gezorgd bij politici en media in Europa.
Het is een emotioneel geladen onderwerp dat aanleiding geeft tot felle polemieken, misverstanden en vreemde politieke manoeuvres. Een van degenen die zich aan dat laatste hebben bezondigd is vvd-leider Bolkestein. Volgens hem moet Nederland buiten de emu blijven als daaraan landen mogen meedoen die hun overheidsfinanciën niet op orde hebben. Dat is een onnozel standpunt. De ratificatie van het Verdrag van Maastricht door de nationale parlementen impliceert dat de landen die voldoen aan de convergentiecriteria tot de muntunie toetreden. Alleen Denemarken en Groot-Brittannië hebben zich het recht voorbehouden niet mee te doen, ook al slagen ze voor het toelatingsexamen. Aangezien Bolkestein bij de behandeling in het Nederlandse parlement niet een dergelijke ‘opt out’-clausule voor Nederland heeft bedongen, komt zijn standpunt neer op een pleidooi voor een verdragsbreuk.
Maar Bolkestein is niet de enige die zich vergaloppeert als het om de emu gaat. Onlangs pleitte een groep Nederlandse economen tegen deelname aan de emu met het argument dat dit omvangrijke bezuinigingen zou vergen die vooral de armsten in ons land zouden treffen. Dat is echter een verkeerde voorstelling van zaken. De toelatingscriteria voor de emu in het Verdrag van Maastricht stellen niet de eis dat de schuldquote precies 60 procent moet bedragen. Een land met een schuldquote die voldoende daalt – zoals Nederland – kan zonder problemen toetreden.
Dit neemt niet weg dat de emu een slechte naam heeft gekregen bij veel mensen. Bij de bevolking in veel landen is de indruk ontstaan dat het
gevoerde bezuinigingsbeleid uitvloeisel is van de emu-criteria. Dat mag dan een misverstand zijn – ook zonder muntunie hadden diverse landen in Europa hun overheidsbegroting op orde moeten brengen – het gevolg van zulke misvattingen is wel dat de toch al niet zo grote populariteit bij het publiek verder afneemt.
Slecht voor het aanzien van de emu is ook het feit dat verscheidene landen – waaronder ons land – gebruik maken van de sluipwegen die het Verdrag van Maastricht biedt om aan de convergentie-eisen van de muntunie te voldoen. Door bijvoorbeeld staatsbedrijven te privatiseren kan de schuldquote van de overheid worden verlaagd met de opbrengst van de verkoop van de aandelen in het bedrijf. Door toepassing van dergelijke ‘trucs’ ontstaat het idee dat de weg naar de emu er een is van ‘list en bedrog’ Overigens lijkt in Nederland de weerstand tegen het kunst- en vliegwerk waarmee andere lidstaten zich per se voor de emu willen kwalificeren, vaak toe te nemen naarmate zulke lidstaten verder van ons verwijderd liggen. De ‘kunstgrepen’ waartoe bijvoorbeeld de Spaanse regering haar toevlucht neemt, worden doorgaans erger gevonden dan de ‘listen’ van onze ooster- of zuiderburen. En dat terwijl de financiële positie van de Spaanse overheid toch aanzienlijk beter is dan die van België.
Het gebrek aan maatschappelijke acceptatie van de euro, ook in Nederland, is zorgwekkend. De weerstand is niet zelden een gevolg van verkeerde beeldvorming en stemmingmakerij. Zo wordt wel beweerd dat met de komst van de euro alle contracten die luiden in guldens, moeten worden aangepast. Dat zou ook gelden voor de afgesproken rente. En die eurorente zou een stuk hoger worden dan de lage rente die we op dit moment in Nederland hebben dankzij onze harde gulden. Die verwachting stoelt nergens op. Wat gebeurt er dan wel? In de naaste toekomst wordt bepaald welke omrekenkoers gaat gelden voor de euro en de andere Europese valuta’s, waaronder de gulden. Contracten gesteld in guldens blijven in principe onveranderd. Het enige dat verandert is dat het contract nu luidt in euro’s. Was een bepaalde rente overeengekomen in het contract, dan blijft deze in beginsel van kracht.
Economen die beweren dat ze de toekomstige rente kunnen voorspellen, moeten worden gewantrouwd. De rente laat zich niet voorspellen. Nu niet, en ook niet wanneer de emu eenmaal van start is gegaan. Als de euro net zo’n harde munt gaat worden als de gulden en de Duitse mark, zal de emu in ons land niet leiden tot een hogere rente. Of de euro een harde munt wordt, hangt sterk af van het beleid dat de Europese Centrale
Bank (ecb) zal gaan voeren. Volgt de ecb dezelfde politiek als de Bundesbank de afgelopen jaren, dan hoeven we ons om de inflatie en de rente niet zoveel zorgen te maken. Op papier is het allemaal goed geregeld. De ecb dient primair te streven naar prijsstabiliteit. En hierbij wordt de bank niet gehinderd door de bemoeizucht van politici. De ecb is op papier nog onafhankelijker van de politiek dan de Bundesbank. Hoe dit in de praktijk zal uitpakken, weet uiteraard niemand. Maar in elk geval is het onzin te beweren dat de rente in de emu op een soort Europees gemiddelde zal uitkomen, waardoor in ons land de rente gaat stijgen.
De politiek en de publieke opinie zouden er beter aan doen in het geweer te komen tegen het gebrek aan democratische controle op een belangrijk orgaan als de ecb. Het gemak waarmee men zich ook in Nederland heeft neergelegd bij dit feit, is verbazingwekkend. In ons land staat de centrale bank op afstand van de politiek. Toch heeft de regering de mogelijkheid de centrale bank tot de orde te roepen als deze voor een beleid kiest waar zij het absoluut niet mee eens is. Doet de regering niets, dan stemt ze impliciet in met het beleid van de Nederlandsche Bank. Het parlement kan de verantwoordelijke bewindsman hierover ter verantwoording roepen. De parlementaire controle over het monetaire beleid is in ons land dus goed geregeld.
Maar dat geldt in veel mindere mate voor de ecb. Er is niet een Europese instantie die deze instelling kan terugfluiten. Noch de Europese Raad, noch de Europese Commissie, noch het Europese Parlement hebben deze mogelijkheid. Nu is er op zichzelf veel te zeggen voor een centrale bank waar politici niet al te veel invloed hebben op de dagelijkse praktijk van het monetaire beleid. Maar op Europees niveau is men te ver doorgeschoten. Wat niet zo vreemd is, als men bedenkt dat er op nationaal niveau een ‘natuurlijke’ tegenhanger voor de centrale bank is in de vorm van een regering (en als afgeleide daarvan, het parlement). In de Europese Unie bestaat een dergelijke tegenhanger niet. Hier wreekt zich de afwezigheid van de door de Duitse kanselier Helmut Kohl gewenste politieke unie.
Dit is geen pleidooi voor een grote bemoeienis van de politiek met de details van de monetaire politiek. De politiek moet geen invloed hebben op beslissingen over renteverhogingen. Beslissingen over inzet van het monetaire instrumentarium zijn voorbehouden aan de ecb. Het probleem is hier echter dat – in tegenstelling tot andere instrumenten van economische politiek – democratisch gekozen politici in Europa straks
niet de eindverantwoordelijkheid dragen voor het monetaire beleid en derhalve hierop ook niet door het electoraat kunnen worden afgerekend. Er zijn betere oplossingen denkbaar. Eén mogelijkheid is dat de politiek een contract opstelt waarin een expliciete (inflatie-) doelstelling wordt vastgelegd en waarbij de Europese centrale bank verantwoordelijk wordt gesteld voor het realiseren ervan. Een dergelijk systeem bestaat sinds 1989 in Nieuw-Zeeland, waar de gouverneur van de centrale bank onder bepaalde omstandigheden kan worden ontslagen indien de inflatiedoelstelling niet wordt gerealiseerd. Het voorbeeld van Nieuw-Zeeland verdient navolging op Europees niveau. De democratische verantwoording is hierbij goed geregeld. De politiek heeft echter geen invloed op de wijze waarop de centrale bank de doelstelling probeert te realiseren.
Door een goede voorlichting over de emu kan de maatschappelijke acceptatie ervan toenemen. Veel uitspraken van leidende politici lijken echter meer geïnspireerd door ideologie, waardoor al snel nieuwe misverstanden ontstaan. Het ergste in dit verband: zonder monetaire unie zou Europa slecht af zijn. Dergelijke uitspraken zijn niet goed onderbouwd en zijn waarschijnlijk ingegeven door de wens naar politieke integratie. De emu dient voor veel politici als hefboom voor verdergaande politieke integratie. Deze hefboom-visie is gevaarlijk. Mislukt de emu – en dat is nog steeds niet ondenkbaar – dan kan dat ernstige repercussies hebben, niet alleen voor de politieke integratie, maar ook voor de economische integratie. En dat zou wel slecht zijn voor heel Europa.
Ten slotte nog de vraag of de monetaire unie economisch wenselijk is. Onderzoek op dit terrein laat zien dat de economische voordelen van de emu helemaal niet zo groot zijn als diverse politici ons willen doen geloven in hun ijver voor verdergaande (politieke) integratie. Mogelijke voordelen zijn onder meer lagere transactiekosten (je hoeft niet langer geld te wisselen als je naar het buitenland gaat), minder onzekerheid over de wisselkoersen (immers: er is een gemeenschappelijke munt), grotere prijsstabiliteit en bevordering van de economische integratie. Het belangrijkste nadeel van een monetaire unie is dat lidstaten niet langer hun munt kunnen devalueren c.q. revalueren om economische aanpassingen te vergemakkelijken.
Doorgaans wordt geconcludeerd dat een monetaire unie van beperkte omvang per saldo zinvol is. Maar het is goed te bedenken dat de economische voordelen niet heel groot zijn. Maar juist nu het emu-proces in een stroomversnelling is geraakt, zou het slecht zijn als de muntunie als-
nog strandt. Zeker als dat gepaard zou gaan met allerlei protectionistische neigingen. En de kans daarop is niet denkbeeldig. Toen de Italiaanse lire na 1993 sterk in waarde daalde, nam de roep om beschermende maatregelen tegen de Italiaanse concurrentie in landen als Frankrijk en Spanje, maar ook in Duitsland, sterk toe. Dergelijke ontwikkelingen kunnen het proces van Europese integratie tien jaar terugwerpen en dat zou te betreuren zijn.
- *
- Prof.dr. J. de Haan – Jean Monnet professor Economische Faculteit RUG