[p. 57]
Jan Baeke
Ooggetuigen
Dit is een merkwaardig schilderij
van jonge maniakken
met het duurzame karakter van atleten.
Ze vullen de contouren van een buitenwijk.
Ze dansen in het hart van de vijand
als in hun eigen hart.
Ze demonteren de kreupele uren
met de nauwgezetheid van een klokkenmaker
met het vuur van slopers.
In het park, dichtbij de rand
zijn hun gezichten te ontcijferen.
Nomaden, verstrikt in hun musculatuur.
Colporteurs van de nacht
onder blikjes bier
geparkeerd in de tijd
als een bevroren pizza.
[p. 58]
De paardensalon
Het zijn hun gracieuze bewegingen
die bewondering afdwingen.
Scherpe gelaatstrekken, complexe danspassen.
Wie zou de paarden niet benijden?
Werd het ons verboden hun salon te betreden
wij zouden ons voor hun voeten werpen
en smeken toegelaten te worden.
Ze hebben begrip voor onze vasthoudendheid
omdat ze, net als wij
ontelbare boeken bevolken
en zich allerlei wreedheden herinneren.
Het stemt ze nooit meewarig
die nieuwsgierigheid
naar welk paard ze van binnen zijn.
Ze vervolmaken hun choreografieën
en zweven in hun pas de deux
de rijkversierde kamers door.
De schittering wordt steeds intenser.
De paarden worden meer paard
bij iedere beweging.
[p. 59]
Nooit zonder de paarden
Er zijn redenen de paarden te vrezen.
Ze zijn niet in staat
een vuur te maken
of een venster te openen
maar ze hebben een geheugen als een paard.
Ze hebben aan hun verleden
een machtige en dierbare vriend.
Eén die ze van de twijfel kan beroven.
Eén die ze moed verleent
en toegang tot gevaren.
Wij mijden die gevaren.
Wij rekenen op een goed gesternte
in de opvatting dat een groeiende duisternis
ons iets kan leren
dat de paarden nog niet weten.
Wij vergelijken de paarden
met zeldzame ikonen.
Zien achter ons de schoonheid
die wij vrezen:
Het wetten van de paardehoeven
De zweep in onze handen.
We wachten op de paarden
als op onze ondergang.
Hoe sterker onze aandacht
des te stiller de paarden.