[p. 428]
Jan Baeke
Ornitotteri
Hij lijkt op een telg uit een geniaal geslacht
al zijn zijn trekken niet bekend.
Was hij een reus, hij kon een dwerg zijn.
Hij wandelt door de straten
gezond, jong, onbemiddeld
met gewone passen.
Plaat 1 en 2 uit de atlas van zijn lichaam.
Haar lichaam vult het atelier.
De afmetingen van zijn atelier
zijn onderhevig
aan het temperament van de machines.
Ook haar lippen zijn gekleurd
zoals de meester heeft beschreven.
Hij oefent zijn handtekening
opdat de eeuwen zijn listen kunnen herkennen.
Als de rivier het daglicht wegneemt
laat hij de warmte uit zijn atelier.
De vlam van een kaars, een zinssnede.
Zijn geliefde, die haar triptiek verlaat
en wegvliegt, door het geopende raam.
[p. 429]
De oude meesters
Het gouden geraamte van de lijst, hun gedaclitengoed
over de eeuwen tot ons gekomen.
Wij ontwarren hun lijden niet.
Wij proberen hun aanwijzingen te doorgronden.
Hun beheersing geldt het lot
waarnaar ons handelen zich richt.
De nacht in zuiver zwart
hun gotische gewicht
de klassieke gebaren.
Wij hebben een zwak voor mooie attributen.
Wij kopen een kaartje.
Rechts de polsslag van de middag.
Links de eeuw der weddenschappen.
Als onze gedachten ons goed gezind zijn
komen ze voorbij gestrompeld
de zon, de maan, de grote epidemieën.
In hun herinnering geloven wij
de oude meesters.
[p. 430]
Copernicus
Hij is vergroeid met zijn globe.
In Silezië was het z’n enige houvast.
Niet de vorm of haar betekenis
(zij kunnen ons niet misleiden)
maar wat naar de zon verwijst
en weemoed
uitgebeeld.
Hij valt de zon niet af.
Hij trekt een cirkel
in het zand van Silezië.
Ziedaar.
Hij bidt voor de wereld
voor het lot van de wereld.
Hij kent de formule.
Hij vergeet de formule.
Hij wenst de wereld zijn nagedachtenis toe
Hij ziet zichzelf
als een man in het licht van de zon
de aarde onder hem
draaiend.
[p. 431]
Zoals de aarde nu is
valt het hem onmogelijk
in deze nacht
de nacht door te brengen.
Het is niet het idee van God
die zijn dienaar leidt.
Het zijn de seizoenen van Silezië
geworteld in oude aarde.
[p. 432]
Mendel
Havikskruid wordt hem teveel.
Hij kan die woekering niet verklaren.
Als hij zijn bijbel opslaat
is het om zijn ouderdom
van iedere methode te vrijwaren.
Valt het boek uit zijn handen
op de grond
dan kunnen de woorden onder of boven zijn.
Hij bukt zich, in al zijn jaren
en ziet door het raam
het zonlicht op de kloostermuur
en in de verte
voldoende donker om het tegenlicht te gerieven
een reiziger
een man
een vrouw
welke bekende
is van hieruit niet te zien.