[p. 88]
Jan Baeke
Blessures *
7.
Werd een braakliggend terrein
met deuren die niet sluiten
voor wie er deuren in wil zien.
Klaar om op de voordeurbel te reageren
zijn hoofd betastend
en het kunststuk dat erin bestond zijn lichaam
uit te gummen tot grote hoogte te verheffen
was niet aardig voor haar.
Midden in de nacht de scherpe
kant van flessen in zijn handen afgetekend.
Voor dood was zij die luttele seconden
waarin tijd en afstand
op de voet gevolgd konden worden.
Hij liep de trap af werd kleiner
zocht de nachtelijke zegen elleboogdiep
en rookte door de gaten
in zijn opperhuid
verduisterde tabak
vol wrok en zwarte resten
derdehands gezogen longbederf
Aan de rand van het water
diep uitgesneden wraak op eigen achterhoofd.
Vraagtekens
[p. 89]
een weerhaak achter in de keel
gevoeld tot op de vis
vergeten na de vangst terug te gooien.
Dichtgesnoerd
op deze onuitputtelijke oever
brengt zelfs het opentrekken van de huid
geen adem dichterbij.
Deuren tot dat deel van het lichaam:
wordt het woord aan een mens gelegd:
koeienletters.
(‘Blessures’ 1 t/m 6 verschenen in Tirade 410)
[p. 90]
8.
In een nachtmerrie dansen
kon je dit noemen.
Paté in alle kamers, alles
meemaken, snauwen, grijnzen, secure oefeningen
met een werpmes in de tropisch hardhouten lambrisering
de grotere whiskyglazen door het tafelblad geslagen.
Leg het nog eens uit.
Niet zo schijterig, vader
of het geintje dat je zelf niet anders wil, een keer een ander
een ander hoofd, je ken er niet van leeglopen
strak in je koffertje doorlullen
dikke bak, iedereen klaar voor je, leggen op commando
en meneer maar zweten.
Nog een keer, maar dan met meer overtuiging
wordt het allemaal groter en lekkerder
spat het van het scherm
zo de kamer in
het huis verlicht met flarden blijkt nu.
Vuur is genadig, vuur is muzikaal.
Vuur hoor je niet zo gauw zeiken.
[p. 91]
9.
Ze moet me zien, de trut, maar doet van niet.
Loopt dat ik lucht ben of voor haar te min.
Ze vingert haar mobieltje tot gepriet
dat zij een andere lul toesmoest: ik heb wel zin
om even bij je langs te gaan, zoiets.
Ze ziet mij staan, ze kijkt mij vreemd
ik heb mijn trots – nu zij zo nuchter op de fiets
naar andermans genegenheid de benen neemt
zo hard dat zij haast uit haar schoonheid knalt –
ga ik het winnen van dit kutgevoel
dat ze van haar fiets straks op een ander valt
een randdebiel met een grote smoel.
Ik haat dit meisje, deze belachelijke straat
geen mens die snapt waarom het werkelijk gaat.
[p. 92]
10.
Bij het aannemen van geld
kan men de snelheid van een hand
in zijn meest zuivere vorm waarnemen.
Een slaande hand neemt altijd
losse rommel mee, strelen
heeft treurig afhangende gordijnen
en trommelende vingers
maken van de hand een kinderboerderij
veel heen en weer geren
en zenuwachtig pluimvee.
Die zichtbaarheid vertelt niets meer dan zichzelf
maar de hand wordt welbeschouwd
een belofte.
Daar zal het niet bij blijven.
Eenmaal geleerd hoe iets gemaakt is
om verklaard te worden
lopen de opmerkingen over onszelf
de keukens, de behandelkamers binnen.
We kunnen alles kwijt – je hoort het door de huid
zoveel spieren en pezen in een hand
niet verwonderlijk dat er weleens één
hapert.
[p. 93]
In alle drukte kust een vuist wild om zich heen
houdt de gedachte aan, wijst mij waar ik haar kan volgen
heb ik iets verklaard, bekend, geweten.
Ik zou de aarzeling kunnen zijn die zijn hand remt
zeiden we tegen onszelf
als de oorlog eens ophield te steken.