[p. 545]
Jan Baeke
Gedichten
Wie treft een steen
Hij zou kunnen bidden, maar ook dat maakt de landwegen niet
noch het stenen huis aan de rand van het dorp.
Een gelovige is niet meer dan een steen of een voor in een weide
of een droge bedding.
Ook dat een steen zich niet bekommert
om degene die de verlaten weg op en af loopt, naar haar die hij niet vindt.
Als het niet de droom is, maar de orde die zich over ons ontfermt
waar raken de wegen dan nog zoek; wie treft een steen
die het het minste nodig heeft –
Een man die enkele gebeden uit het hoofd kent, maar een huis bouwde
om zich tegen alle namen te beschermen.
Een man die de eenvoud van een bloem of een haan gedenkt, in de wetenschap
van al wat boven hem gesteld is.
[p. 546]
Wie treft een steen
Hij denkt aan alles, maar hij doet niets.
Een woord wensen en dat woord noemen
tevergeefs.
Een man die vastbesloten is
en dat besloten heeft.
Zo ook is een steen een besluit
een eenzame wandelaar.
Een pad waarlangs
soms meerdere mensen op weg gaan.
Bukken om een weg te ontrafelen.
Hij buigt door zijn knieën.
Niets
zoals het stond geschreven
tevergeefs.
[p. 547]
Als het moest zijn
Er komt geen einde aan
het uur
een kamer
gemaakt om in te roken.
Lucht stroomt door de kamer
en laat het daar bij.
Boven de tafel
de lange alleenspraken.
Een voorhoofd
van oost naar west beschenen.
Een raam
dat de lucht niet weerhoudt
dat duldt
dat de verte niets prijsgeeft.
Een huis zo te zien.
Geruis dat de bomen raakt
en een kamer inlijft.
De kamer is een reus
maar het roken is sterker.
Het roken neemt het vuur ter harte
en verbrandt het huis.