[p. 158]
Jan Baeke
Gedichten
Boerenzomer
Ik was gaan kijken of het toonde:
de stand van de zon, zwaluwen onder de dakgoot.
Moeilijk te zeggen.
Al die lege schuren. Overal land
begon dit landschap te zijn
en veel daarin
wat niet hersteld kan worden.
Niet alleen hierheen gekomen
maar ook ingehaald
was ik
een akker naar dit hoofd gedragen
om voor die akker te zijn geweest.
Dit liep uit op zand en stenen
en ik lag daar
tot de regen kwam.
Niemand die zich kan herinneren
wat nog opgeraapt kan worden
en met zorg gedroogd.
[p. 159]
Vuur en het hart
Het hart is in de bergen.
We hadden niet moeten gaan.
We waren slaperig geworden, ondanks de kou
en zichtbaar
maar wat je ziet is niets vergeleken
met de verstikkende rook van het vuur
dat uit de schuren naar buiten slaat
met de uitlopers van het hart, slingerend door het dal
wegen versperrend, zich vertakkend in alle woorden
die wij met elkaar wisselen.
Dicht bij het vuur
vertakken zich ook onze woorden
dringen binnen in de slaap van de zwaarste
buigen zich over de oudste
kruipen als nachtvlinders over het gras
dwalen door de nacht, met het hart op de lippen
en vallen uitgeput neer in de uitgebrande bankstellen
aan de voet van de berg.
[p. 160]
Dit hoeft geen stilte te betekenen
Het klopt, maar niet omdat het waar is.
Ik heb een uur rondgelopen.
Steeds hetzelfde raam, niet eens een helder uitzicht.
Jij vond iets om tegen het licht te houden
en te onderzoeken.
Het uitzicht waar jouw hoofd was.
Wij praatten veel.
Ik deed na hoe wij daarbij keken.
Jij praatte veel, maar verdween.
Ik kan raden waar jij bent, maar doe het niet.
Raad eens welke uren trager zijn geworden
hoeveel kans dat dit elders ook gebeurt?
Van wie zullen jij en ik te horen krijgen
hoe we het beste kunnen lopen?
Mengde zich een antwoord daarin
dat geen antwoord wilde zijn.
Zo hoef ik niet degene te zijn
die rondloopt om bij het raam te willen wachten
of de adem van God die de aarde doorbloedt
en zich tijdens het wachten bij ons voegt.
Dit hoeft geen stilte te betekenen.
Dit zou ik als enige kunnen zeggen en ik zeg het.
[p. 161]
Vooruitlopend op een gebroken tak
Vooruitlopend op een gebroken tak
het plotseling laten vallen
dat in mijn arm huist
en dan een glas bereikt
alsof het lukt.
[p. 162]
Dorpsgezangen
‘Het meeste haalt het niet, het duurt niet lang meer.’
‘Water misschien.’
‘Alles komt hier van de rivier: de mensen, het water, de wolken,
de regen, woede en neerslachtigheid; niet alleen het mooie, nee.’
‘En sommigen verdwijnen weer.’
‘Of komen terug, als de wind in het noorden staat. Vooral de
noorderlingen.’
‘Zijn er nog meer, ik dacht dat het voorbij was?’
‘Ze moeten weten hoe het hier gaat. Ze willen het niet weten.
En dan die vrouwen.’
‘De zomer kent geen genade.’
‘Je kan de maan verleiden en alles wordt als zware wijn in het licht
van de maan.’
‘En het rechte pad?’
‘Dit dorp ligt niet zomaar aan een rivier.’
‘Maar de rivier is van zand.’
‘Toch kan het water meedogenloos zijn. Het is de wind die in ons
zingt. Wie niet van hier is kan die klanken niet verdragen.’
‘Het is van God. Het is niet aan ons om vergiffenis te vragen.’
‘Het is de tijd die ons leert dat we tevreden moeten zijn, dat we dit
leven moeten dulden.’
‘En wat we vragen?’
‘Er zijn geen vragen!’