[p. 19]
Jan H. Mysjkin
Gedichten
Nacht zal zijn, kou zal zijn
Slapen zonder kou te vernikkelen.
Afpoedelen.
Opdrogen langs de bedden.
***
Een bergengte,
waarin een bergstroom neerstort,
loopt uit,
na een bocht,
op een enorm rotsachtig keteldal,
abrupt,
waar de bergstroom opwelt en wauwelt langs zeven opeenvolgende
watervallen.
***
Om drie uur ‘s nachts op de loer gaan liggen.
Doden.
Zijn slachtoffer verslinden.
Veranderen in wild.
***
[p. 20]
Halfweg de berg ontmoet ik een panter, die me naar de oever van
een vijver geleidt. Hij toont me zijn spiegelbeeld, en zegt: ‘Schilder
nu maar’. Ik zet me aan het werk, maar een lichte bries komt op en
rimpelt het wateroppervlak, waardoor de mengeling ontstaat van
een luipaard, een lynx, een los, een wilde kat en een kat zonder meer.
een vijver geleidt. Hij toont me zijn spiegelbeeld, en zegt: ‘Schilder
nu maar’. Ik zet me aan het werk, maar een lichte bries komt op en
rimpelt het wateroppervlak, waardoor de mengeling ontstaat van
een luipaard, een lynx, een los, een wilde kat en een kat zonder meer.
***
Zijn beeld weergeven.
Krabsgewijs kruipen, schuin en achterwaarts.
Zijn sigaret uitdrukken.
[p. 21]
Nacht op de tast
Te paard, het geweer schuin over mijn borst, schietpatronen en een
revolver in mijn riem, de kraag van mijn overjas opgetrokken, de
pet over mijn oren getrokken, moet ik er zeer mannelijk hebben
uitgezien, ook al kon niemand zich ervan vergewissen, omdat het
veel te donker was.
revolver in mijn riem, de kraag van mijn overjas opgetrokken, de
pet over mijn oren getrokken, moet ik er zeer mannelijk hebben
uitgezien, ook al kon niemand zich ervan vergewissen, omdat het
veel te donker was.
***
De avond tevoren klaarstaan voor het avontuur.
De verbeelding belagen.
‘s Nachts op de tast een tegenstander trotseren.
***
Om twee uur onderhield de nachtdauw een geschitter van tranen.
Keitjes rolden onder de hoeven van mijn paard dat struikelde bij elke
pas. Ik moest op het gevoel af door rivieren, waar mijn rijdier tot de
borst in wegzonk.
pas. Ik moest op het gevoel af door rivieren, waar mijn rijdier tot de
borst in wegzonk.
De panter doodt ‘s avonds zijn prooi, maar verslindt hem pas tegen
het eind van de nacht.
het eind van de nacht.
***
Plat op zijn buik tussen doornstruiken gaan liggen.
Wachten.
Langzaamaan stijf worden.
[p. 22]
In de duisternis staren naar de witachtige vorm van een bul, waarrond
de vermoeienis, de dwanggedachte en de nachtelijke schaduwen
de schimmen van panters projecteren.
Met zijn neus op zijn geweer inslapen.
***
Op tweehonderd meter afstand heeft de dageraad langzaam de hemel
opgeklaard. Het bleke schijnsel wast over de aarde, de vormen
van de dingen worden duidelijker. Ik onderscheid hoe langer hoe
duidelijker de witte vorm van de bul. Ik onderscheid hem zo duidelijk
dat ik van dichterbij ga kijken. De bul waarvoor ik de wacht
optrok was een witte steen.
opgeklaard. Het bleke schijnsel wast over de aarde, de vormen
van de dingen worden duidelijker. Ik onderscheid hoe langer hoe
duidelijker de witte vorm van de bul. Ik onderscheid hem zo duidelijk
dat ik van dichterbij ga kijken. De bul waarvoor ik de wacht
optrok was een witte steen.
***
De berg tot de top beklimmen.
Een enorm rotsblok ontwortelen.
Met veel kabaal in een stofwolk rollen.
Opspringen.
Bomen in zijn val verbrijzelen.
Als gedonder in het ravijn neerstorten.
[p. 23]
Het geschenk van het heden
In de koele dageraad hagelde het
over uitzinnige
wegen. Een bloedmooie horizon
van bergen en rivieren is tot verblindens toe gewit
met kalk.
Omringd door rijst-, maïs- of katoenvelden neemt een hut
in de stijl van een moreske bungalow, omgebouwd
tot een veenderij,
de allures aan van een kasteel. Zoiets
als een portiek draagt om hals, pols en enkels
gouden letters die samen een devies vormen
dat luidt: accept the present.
De nacht overvalt ons in een wirwar
van lamoenen, spantouwen, balen
en kisten die slapen
als kwartels. Gedurende een dik niet
voorstelbaar uur, is de halte
van de dag niet
haalbaar.