[p. 338]
Jan Kuijper
Albumblad voor T. van Deel
Mijn eigen strik verschijnt daar in het licht.
Het is onmogelijk hem nog te missen.
Wie netten voor vogels maakt of voor vissen,
valkuilen voor wolven en beren, plicht
voor mensen en een kruis voor God mag sissen
(of spreken) wat hij wil, van zijn gezicht
straalt af dat ik bij voorbaat ben gezwicht –
het heeft geen gewicht wat hij op gaat dissen.
Hij neemt mij mee. Wij staan voor hete vuren.
Mijn schuld? Zijn schuld? De schuld van iedereen?
Ik ben een onrechtvaardig rechter, want ik word
gevild bij vonnis van mijn vader. Uren
moet ik nog bloeden voor dat hart van steen.
Nu lig ik om te zoenen op uw bord.