Jan Mirejovsky
Totalitarisme met een menselijk gezicht?
De Praagse Lente van 1968 was zonder historisch precedent. Nooit eerder werd een totalitair regiem ontmanteld op initiatief van het eigen establishment. Met toestemming van het Centrale Comité van de Partij werd de censuur de facto opgeheven en de machinerie van de geheime politie op non-actief gesteld. In een nieuw actieprogramma verklaarden de communisten dat de steun van het volk voor hun politiek vrijwillig moest zijn omdat gezag niet kon worden afgedwongen1..
De waarheid over justitiële moorden, martelingen, afluisteringen, concentratiekampen werd door communistische journalisten aan het licht gebracht. Politieke taboes waardoor verbaal gedrag twintig jaar lang werd bepaald werden afgebroken. Een nationale discussie kwam op gang in de media, in de bedrijven en op straat.
En de chaos bleef uit. Beruchte procureurs uit de vijftiger jaren werden niet gelyncht maar geïnterviewd. Men wilde dat de feiten openbaar werden gemaakt en stelde geen belang in wraak. De mate van overeenstemming was verbazingwekkend. Communisten en partijlozen samen wensten een vrij en socialistisch Tsjechoslowakije. ‘Voor het socialisme in de betekenis van de vermaatschappelijking van de grote productiemiddelen ben ik altijd geweest’, zei de toneelschrijver Václav Havel in 19682.. Havel vertolkte het meest gearticuleerd het standpunt van de niet-communisten. Een enthousiaste, zwaaiende en roepende menigte trok tijdens de een meiviering langs de tribune met Dubček en andere vertegenwoordigers van Partij en Staat. Twintig jaar lang werden de massa’s voor de optocht opgetrommeld door een legertje agitatoren, opzichters en beroepsmanipulatoren en bijeengehouden door de angst voor de gevolgen van een desertie. In mei 1968 kwamen de duizenden spontaan op. Het leek alsof een oud
propaganda-cliché ‘s nachts werkelijkheid was geworden en het volk hartstochtelijk wenste ‘het socialisme op te bouwen onder de leiding van de Communistische Partij’.
Voor communisten die hun geloof niet kwijt waren was dit een ontroerend, na jaren frustratie onverwacht, spektakel.
Gedurende twintig jaar was de Partij een verzamelbak voor alle opportunistische en louche elementen van de Tsjechoslowaakse samenleving. Niet alle leden waren echter strebers of sadisten. Overtuigde communisten kwamen vooral voor onder de oudstrijders uit de tijd voor 1939 en onder de bekeerlingen uit de Sturm-und-Drang periode tussen de bevrijding en de putsch in februari 1948. Deze getrouwen maakten meteorische carrières, maakten hun handen vuil aan allerlei partijopdrachten. Sommige kwamen in de vijftiger jaren in de gevangenis terecht als ‘bourgeois nationalisten’ en ‘spionnen’. Hun geloof overleefde echter alles, zelfs de schok van de destalinisatie. Fanatisme werd intussen afgelost door een meer verlichte houding. De leer werd niet losgelaten maar de dogma’s werden minder fundamentalistisch uitgelegd. Een handvol communistische filosofen en schrijvers waagde zich op zoek naar de ‘oorspronkelijke betekenis’ van de leer steeds verder.
Niet zij hebben echter de lawine van achtenzestig aan het rollen gebracht. De eerste stoot gaf het Centrale Comité van de Partij3.. Het kon ook niet anders in een totalitaire staat. (Liberale communistische intellectuelen in Polen of de ddr blijven zwaluwen die geen lente maken.)
Op de commandobrug van de Partij werd het totalitair verleden overigens halfslachtig afgezworen, omdat de ellende ervan onvolledig werd beseft. Nog het actieprogramma van april 1968 spreekt van ‘grote historische successen’ die onder het ‘persoonlijkheidscultus’ werden behaald. Socialistische beginselen werden toen weliswaar ‘gedeformeerd’, maar niet losgelaten. (Met ‘deformaties’ bedoelen de auteurs van het programma o.a. zuiveringen en show-processen). Ook de dictatuur die door de Partij werd uitgeoefend wordt juist geacht. Alleen de toegepaste methoden worden betreurd. Deze officiële analyse van het totalitarisme was ondiep en eufemistisch. Maar juist op grond daarvan hield Dubček met de zijnen een hervorming van het regiem voor mogelijk en het risico van een revolutio-
naire uitbarsting voor klein. Het vreedzame verloop van de Praagse Lente gaf hem schijnbaar gelijk.
Bureaucratische controle, politie en censuur, deze schragen van het oude regiem, werden door de progressieve communisten in 1968 als overbodig afgeschilderd. Met hun hulp werd de socialistische levenswijze immers opgedrongen aan een volk dat spontaan niets anders wenste dan ‘socialisme’. Was de bewering juist?
Helaas eindigde het experiment met niet-totalitair socialisme voortijdig onder de Russische stoomwals. De onvoltooidheid maakt de Praagse Lente intrigerend. Men zou in verband met de ontwikkeling in Italië en Frankrijk willen weten hoe dat ‘democratisch socialisme’ er uit zou zien, of het politiek stabiel en economisch levensvatbaar zou zijn. Een antwoord zou gemakkelijker zijn wanneer Brezjnew niet al in augustus tot een inval had besloten, het zekere voor het onzekere nemend.
Dit brengt een andere kwestie met zich mee: Hoe waarschijnlijk is een vreedzame liberalisering à la 1968 in de Sowjetunie waar ze niet door een inval van het Warschaupact zou worden stopgezet? Was de Praagse Lente specifiek Tsjechoslowaaks? Of hebben zich in Praag krachten gemanifesteerd die ook elders en met name in Moskou aan het werk zijn?
Het komt op twee vragen neer:
1. | Wat was het Tsjechoslowaakse model van socialisme? |
2. | Waarom kwam het in 1968 tot een democratisatie van boven af? |
De Praagse Lente was een geweldloze revolutie. Eenmaal op gang gebracht was de desintegratie van de totalitaire monoliet niet te stuiten. De leiders bleven achter bij de ontwikkelingen. Geroepen en toch maar half vertrouwd door de massa’s, gechanteerd door de Sowjets en niet in staat om hen het hoofd te bieden, oprecht trachtend om er het beste van te maken maar stuntelig in de rol van staatslieden, hadden Dubček, Smrkovský, Svoboda en Kriegel de situatie niet onder controle. Enkelen vonden hun ware bestemming later, als martelaren. De Lente was daarom alles behalve een planmatige realisatie van een nieuw model van maatschappij.
Een Tsjechoslowaaks model heeft echter wel bestaan. Begin januari 1968 maakte een paleisrevolutie een eind aan het lange bewind van Partijchef
en Staatspresident Novotný. De muiterij heeft maandenlang gebroeid. Economisch verval, een slepende malaise onder de 1,7 miljoen leden van de Partij, een revolte van schrijvers, studentenonlusten, waren de aanleiding. De putsch tegen Novotný had twee opmerkelijke kenmerken: Er was geen leider en de belangrijkste beweegreden was verlangen naar hervorming, niet naar macht. Over de aard van deze hervorming hadden de leden van de fronde in het Centrale Comité min of meer vastomlijnde voorstellingen. Een aantal partijeconomen en -politicologen was al een geruime tijd met het onderwerp bezig. Novotný liet ze begaan maar van hun voorstellen werd zo goed als niets verwerkelijkt.
Na januari 1968 groeide de invloed van liberale ideologen zoals O. Šik en Z. Mlynář met sprongen. Hun denkbeelden kunnen in een ietwat verwaterde vorm in het actieprogramma van april worden teruggevonden. Vooral Šik was een denker van formaat en nog meer: een moedige politicus. Als lid van het cc speelde hij een sleutelrol bij de afzetting van Novotný. Bij de verkiezing van de nieuwe Partijvoorzitter had hij echter geen enkele kans. De meeste leden van het cc waren conservatief en middelmatig (op zijn zachtst gezegd). Bovendien zouden de Russen de bekende liberaal en op de koop toe een Jood niet hebben gepruimd. In plaats van Šik, of een andere krachtige figuur, kwam een compromiskandidaat uit de bus, Alexander Dubček. De Slowaakse partijchef had een smetteloze communistische stamboom en was bekend om zijn innemendheid en persoonlijke integriteit. Dubčeks bijdrage aan de ideologie van de Praagse Lente is de humane, bijna sentimentele, component4.. Voorzover er echter van een ‘Tsjechoslowaaks model van socialisme’ sprake kan zijn, heten de vaders ervan Šik en Mlynář.
Mlynář ging uit van een analyse van het bestaande politieke systeem. Volgens hem was het Tsjechoslowaakse systeem het resultaat van twee historische factoren: (1) het streven om één klassenbelang ten koste van alle andere belangen door te zetten en (2) deformaties in de periode van het cultus van de persoonlijkheid. Een stelsel waarin het belang van de arbeidersklasse altijd prevaleert en andere klassenbelangen worden onderdrukt was in de eerste jaren na de Communistische machtsovername volgens Mlynář onvermijdelijk. In deze eerste tijd werden immers de fundamen-
ten van de socialistische maatschappelijke orde gelegd. De uit haar voorrechten ontzette bourgeoisie dreigde met contrarevolutie. Een priode van dictatuur was derhalve historisch noodzakelijk.
Mlynář maakte daarbij een onderscheid tussen de dictatuur van de Communistische Partij en de alleenheerschappij van de Partijvoorzitter. Tot 1968 had Tsjechoslowakije een politiek systeem waarin alle belangrijke beslissingen door één man, de Partijchef, werden genomen. Door hem werd bepaald wat het belang van de arbeidersklasse was. Dit klassenbelang werd belichaamd in richtlijnen die de Partij en het volk werden opgelegd. ‘Politieke participatie’ betekende in deze omstandigheden gewoon het meedoen aan de uitvoering van richtlijnen (in plaats van deelnemen aan de besluitvorming). Volgens Mlynář was dit laatste, uiterst ondemocratische, systeem een ontaarde vorm van de dictatuur van de Partij. De juiste politiek (namelijk het doorzetten van het belang van de arbeidersklasse) werd met verkeerde middelen gevoerd. Deze autocratische variant was een gevolg van deformaties in de tijd van de zogenaamde cultus van de persoonlijkheid.
Het kernpunt van Mlynář’s betoog (en van het Actieprogramma van de hervormers) was de bewering dat het bestaande politieke systeem allang ouderwets was geworden. In een samenleving zonder antagonistische klassen was een systeem bedoeld om één klassenbelang door te drijven een anachronisme. Fundamentele belangen en doelstellingen van het socialisme werden in het Tsjechoslowakije van de jaren zestig door alle maatschappelijke groepen omhelsd5.. De overgebleven belangenconflicten waren legitiem en zelfs wenselijk. Kortom: Tsjechoslowakije was rijp voor een meer open politiek stelsel6..
Zowel Mlynářs betoog als het Actieprogramma worden gekenmerkt door het streven om de kool van het marxistische dogma en de geit van de historische waarheid te sparen. De ballast van termen zoals ‘klassenbelang’, ‘arbeidersklasse’, ‘bourgeoisie’, termen die in de gegeven historische context geen zekere betekenis hebben, moet marxistische rechtzinnigheid waarborgen. Eufemismen zoals ‘persoonlijkheidscultus’ i.p.v. ‘totalitarisme’, ‘deformaties’ i.p.v. ‘terreur’, zijn een gevolg van hèt dilemma waarmee alle Communistische hervormers worden geconfronteerd: De naakte
waarheid maakt hervorming onmogelijk.
In een totalitaire staat is het ontketenen van de waarheid een revolutie die een volledige ineenstorting van het politieke stelsel met zich mee moet brengen. Waarom? Jaar in jaar uit wordt de burger een mager dieet van zorgvuldig geselecteerde informatie opgedist. Alles wat hem een beetje interesseert wordt door de censoren uitgezift. Dit wordt niet gedaan om de burger te sarren. De bedoeling is om een wereld te scheppen waarin zich de overtuigden thuis zouden voelen, een wereld die aan hun speciale verwachtingen zou beantwoorden. Een voorbeeld: De Leer zegt dat in de heilstaat geen stakingen zullen voorkomen. Een staking is dus a priori een ‘contrarevolutionaire samenzwering’, wordt door de geheime politie gesmoord en geen woord daarover komt in de krant. De overtuigden vergeten de hele affaire zeer snel7.. Een slecht geheugen behoort bij hun mentale uitrusting. De overtuigden beweren dat het volk niet rijp is voor de onversneden waarheid. In werkelijkheid zijn zij zelf aan de propaganda verslaafd. Zij zijn haar eigenlijke slachtoffers. En zij zijn ook de laatsten die zich in haar kunstmatige wereld onwel gaan voelen.
Al die weggemoffelde feiten komen aan het licht zodra de censuur niet werkt en de angst voor de geheime politie wegvalt, zoals toen in Tsjechoslowakije. Er volgt een stormvloed van informatie, een vrije markt in ideeën komt tot stand. De belangstelling is na twintig jaar onvrijwillige onthouding enorm. Het gevolg is een Umwertung aller Werte: Alles wat onder het oude regiem werd gedrukt devalueert tot oud papier. Zo goed als alles. Dit betreft niet alleen politieke texten maar zelfs literaire werken die nog kort geleden als gewaagd en diepzinnig werden bewonderd. Hetzelfde geldt uiteraard voor het programma van de hervormers. Uitspraken die nog kort geleden een bijval oogstten waarover democratische politici niet durven dromen, dezelfde uitspraken, klinken na enkele maanden vrijheid flauw, lijken een stem uit het verleden. Toen het actieprogramma van de cptsj in april eindelijk uit was, was de reactie gemengd. ‘Wij willen democratie, niet democratiséring. Democratisering is slechts een minimumprogram op de weg naar de democratie’, schreef I. Sviták in ‘Student’. De feitenlawine komt aan het rollen en onder de indruk ervan wordt het totalitaire verleden geëvalueerd. Eén inzicht dringt zich onweerstaanbaar
op: zinloze verspilling. Verspilde mensenlevens, verspilde talenten, kansen, rijkdommen, culturele waarden, een zee van verspilde tijd. Totalitarisme is honderden miljoenen manjaren verloren tijd. Het tijdperk is niet eens tragisch, alleen maar belachelijk en beschamend.
Maar de hervormers die de lawine argeloos aan het rollen hebben gebracht willen bij het oude systeem aanknopen. Zij zijn wel van plan om het van ‘deformaties’ te zuiveren en om het te ‘democratiseren’. Een breuk van continuïteit zou echter een verloochening zijn van de Leer, zou de autoriteit van de Partij fataal ondergraven. Dit is de reden waarom zij nog over de onder het oude regiem behaalde ‘successen’ spreken terwijl iedereen het bankroet constateert.
Nog eens: De hervormers wilden het oude systeem van ‘deformaties’ zuiveren en ‘democratiseren’. Hun programma ging uit (1) van een abstractie (‘het politieke systeem zoals het zonder het Stalinisme zou zijn’) en (2) van een veronderstelling omtrent de publieke opinie (namelijk dat de grote meerderheid burgers het politiek eens is met de Communisten).
Het liberaliseren van een staatsvorm die in werkelijkheid nooit heeft bestaan is een merkwaardige onderneming. Wat het peilen van opinie betreft, is het in een totalitaire staat waar iedereen min of meer huichelt onbegonnen werk. Peilingen gehouden na januari 1968 hebben wel een waarde, maar slechts als momentopnamen van een onstuimig, onvoorspelbaar proces.
Voor de overtuigden had het eerste punt echter wel een concrete betekenis. Subjectief gesproken had immers ieder van hen acht, tien of zelfs vijftien jaar in een socialistisch droomland geleefd (van februari 1948 tot zijn geloofscrisis). Het geloof werd gered door de smoes over de ‘deformaties’. Een overtuigde vond dat zijn concept van ‘socialisme’ door deze concessie aan de werkelijkheid werd gerehabiliteerd. Dat het een bruikbaar blauwdruk werd voor de volgende twintig jaar communistische politiek. Dat de niet-communisten het ‘socialisme’ van de afgelopen twintig jaar als een cynische leugen hadden ervaren en erger, als een absurd propagandatoneel waarin zij zelf moeten meespelen willen zij geen moeilijkheden krijgen, daarvan hadden de overtuigden (en zelfs de kunstenaars onder hen!) geen flauw idee. Tussen de ghettos waarin beide groepen twintig jaar had-
den doorgebracht was er geen communicatie.
Het droomland Tsjechoslowakije8. was tot 1960 een volksdemocratie en daarna een socialistische republiek. Het had een democratisch gekozen parlement, een aan deze wetgevende vergadering verantwoordelijk staatshoofd, een regering met het gebruikelijke aantal ministers. Het land telde vijf politieke partijen (vier niet-communistische). Alle partijen waren in het parlement vertegenwoordigd. De minister met de langste ononderbroken am btsduur was een katholieke priester. Drie van de niet-communistische partijen gaven dagbladen uit met een behoorlijke oplaag. Practisch alle werknemers waren lid van een vakbond. Er waren verder twee jeugdorganisaties, een vrouwencomité, een Bond Vrienden van de Sowjetunie met een indrukwekkend aantal leden en tal van andere organisaties. Toegegeven, minder dan veertig niet-communisten in een parlement met driehonderd zetels was niet veel. Deze zetelverhouding werd echter door het kiezersvolk herhaaldelijk bevestigd. De hoge opkomst bewees dat het kiesstelsel met één kandidatenlijst van het Nationale Front populair was. De kiezers vonden het normaal dat alle partijen één gemeenschappelijk programma hebben. Voor een politieke oppositie was er gewoon teveel overeenstemming.
Het vehikel van deze typische, alle socialistische landen kenmerkende, eensgezindheid was het Nationale Front. Het Front verenigde onder zijn koepel alle politieke partijen, de vakbond en de overige organisaties. Communisten hadden de leiding. Een handencyclopedie uit het jaar 1966 zegt daarover: ‘De politieke partijen en andere maatschappelijke organisaties van het nf erkennen vrijwillig dat de cptsj in het nf een leidende rol heeft. Zij participeren aan de uitvoering van maatschappelijke taken die door de comités van het nf worden behandeld’. Kortom: Het politieke systeem van het droomland was gebaseerd op het algemene vertrouwen in de Partij. Tot zover de beschrijving van het ‘socialisme’ waarin de kameraden vele jaren bleven geloven. De geheime politie beschermde hun overtuiging: angst, niet enthousiasme voor de Partij, dreef de miljoenen naar de stembus. Dit wisten de communisten in zekere zin zeer goed, alleen waren zij immuun tegen lastige waarheden. Een van hen (J. Putík) beleefde de officiële ontmaskering van Stalin als volgt: ‘Schokkierend ist, dass ich nichts
grundsätzlich Neues erfuhr, sondern dass lediglich bestätigt wurde, was ich mir oft gedacht hatte, was zu glauben ich aber wegen der Absurdität einer solchen Möglichkeit ablehnte’9.. Twaalf jaar later was de journalist Putík een voorvechter van de hervorming.
Welnu, de gedachte om het Nationale Front nieuw leven in te blazen vormde de hoofdspil van het Tsjechoslowaakse model van socialisme. Alle componenten van de democratische façade van het totalitarisme (de regering, het parlement, de Partij, andere organisaties en last but not least individuele burgers) moesten volgens Mlynář een onafhankelijk leven kunnen leiden. Vanaf 1960 al was Tsjechoslowakije officieel een ‘socialistisch’ land. De nieuwe grondwet verklaarde toen dat de bouw van het socialisme in wezen werd voltooid. Het was nu hoog tijd dat de mensen die de instituties bemanden of er gebruik van maakten zouden handelen als vrije burgers van de socialistische samenleving en niet als willoze marionetten. Het was hoog tijd dat het politieke systeem zou functioneren zoals het officieel altijd al had gefunctioneerd. De schijn van het totalitarisme (zijn democratische propaganda-façade) moest werkelijkheid worden, de realiteit ervan (bureaucratische manipulatie, politiestaat) moest worden afgebroken.
De hervormers verlangden oprecht naar een herstel van de burgerlijke vrijheid en hun actieprogramma eiste duidelijke legale waarborgen voor de vrijheid van het woord en de bewegingsvrijheid. Met de democratisering van de instituties was het hen volkomen ernst. Zij wensten zich in het Nationale Front echte partners en geen jazeggende schimmen. Het lidmaatschap van vakbonden en andere organisaties moet ‘werkelijk vrijwillig’ worden, leden moesten het recht hebben om hun vertegenwoordigers te kiezen. Zij waren bovendien van plan om de Partij zelf te democratiseren. Communisten zouden in de toekomst het recht hebben om de eigen mening naar voren te brengen en daarbij blijven zelfs wanneer die door een meerderheid partijleden werd verworpen. Zij zouden wel verplicht zijn om de besluiten van de meerderheid uit te voeren. (Deze exegese van het beruchte ‘beginsel van democratisch centralisme’ kwam overeen met de verdere aanpak van de totalitaire erfenis: het principe werd letterlijk opgevat en niet als een cijfer voor ‘totale onderwerping aan de wil van de leiding’).
De goede trouw van de leiders van de Praagse Lente blijkt bovenal uit datgene wat zij niet hebben gedaan. Hoewel zij zich toenemend ongerust hebben gemaakt over de weg die het land opging, hebben zij geen machtsmiddelen gebruikt om de maatschappij in overeenstemming te brengen met hun concept van ‘socialisme’. Het is hen ernst geweest met de vrijheid, alleen hebben zij ten onrechte verondersteld dat vrijheid en ‘socialisme’ (d.w.z. hùn model socialisme) samen kunnen gaan. Het is onnozel geweest te verwachten dat veertien miljoen Tsjechen en Slowaken bereid zouden zijn om de paternalistische overheersing van de 1,7 miljoen leden sterke10. Communistische Partij vrijwillig te accepteren. Meer dan paternalistisch welwillend luisteren naar de stemmen van de niet-communisten, daarmee rekening houden bij het landsbestuur, hebben de hervormers evenwel niet nodig geacht. Gedurende twintig jaar zag de Partij zichzelf als de vertegenwoordigster van de hele samenleving. Dit concept werd nu door de hervormers expliciet verworpen. De oude verwaandheid ging echter nog zo ver dat de twaalf miljoen niet-communisten in het actieprogramma in alle onschuld een ‘minderheid’ werden genoemd11.. Het oude systeem zonder de ‘deformaties’ was het oude systeem zonder geweld. Is het mogelijk dat de hervormers niet begrepen dat geweld essentieel was voor de totstandkoming van een consensus onder het oude regiem?
Zij hadden het misschien geweten en vergeten, lang geleden, zoals een verslaafde die vergeet dat zijn droomwereld uit een injectienaald is opgebloeid. Zoals een groepje terroristen tijdens een lange, lange gijzeling vergeten kan dat de modus vivendi met de gegijzelden op de stenguns berust. Een beminnelijke vergeetachtigheid, toegegeven. Maar toch geen reden voor de gijzelaars om niet naar huis te gaan wanneer zij niet meer onder schot worden gehouden!
Democratisering, geen democratie, was de grondregel van de leiders van de Praagse Lente. Hun actieprogramma voorzag niet in oppositiepartijen die zich buiten het door de Communisten aangevoerde Nationale Front zouden opstellen. De Marxistisch-Leninistische conceptie van socialisme moest als het hoofdbeginsel van het Front worden doorgezet. De belofte, dat Partijbesluiten en – richtlijnen, die er niet in zouden slagen om de aspiraties van de hele maatschappij uit te drukken, zouden worden gewijzigd,
was vaag en vrijblijvend. Goede bedoelingen in plaats van waarborgen waren na twintig jaar machtsmisbruik onvoldoende.
Zonder ingrijpende vrijheidsbeperkingen kon een Nationaal Front en de rest van het systeem onmogelijk werken. De hervormers waren echter niet bereid (en misschien niet meer in staat) om beperkingen af te dwingen. Zij namen hun eigen beginsel dat de steun voor de politiek van de Partij voortaan met overreding en niet met geweld moet worden gewonnen serieus op. Het politieke systeem van het ‘droomland Tsjechoslowakije’ (hun referentiekader) was immers gebaseerd op een algemeen vertrouwen in de Partij. Dit vertrouwen moest nu een realiteit worden: ‘Wij willen, wij moeten een stand van zaken bereiken waarin de Partij op het niveau van haar basisorganisatie een informele, natuurlijke autoriteit zal bezitten, die gebaseerd zal zijn op zedelijke kwaliteiten van communistische functionarissen’. Dit was gemakkelijker gezegd dan gedaan.
Het gebrek aan realiteitszin bij de hervormers is niet onbegrijpelijk. Zeker, zonder geweld als smeermiddel komt de machinerie van de totalitaire staat tot stilstand. Geweld is een alomtegenwoordig ingrediënt van de totalitaire levenswijze. Maar het is meestal even onzichtbaar als de vrijheid die het leven in een democratisch land doordrenkt. Het ligt er zelden zo dik op als aan de muur in Berlijn. En ook dat tastbaar geweld wordt door allerlei kwezels weggeredeneerd en vergeten. Dankzij het geweld is het totalitarisme een wereld van ‘gezegd = gedaan’, waarin ook de houding van het volk ten opzichte van de Partij geprogrammeerd kan worden. Niet in de diepte, slechts op het niveau van het gedrag, maar dat is diep genoeg. (In welke zin is een nooit geuitte overtuiging werkelijk? De Chinese boer heeft een hekel aan de communisten. Probeer dit te bewijzen!).
Geweld is bovenal onmisbaar voor de werking van de socialistische economie. Een vergelijking van de economische systemen van Oost en West waarin geen rekening wordt gehouden met de factor geweld is grotesk. De arbeiders zijn tam, de technici goedkoop, de wetenschapsmensen blij dat zij hun werk mogen doen, werkeloosheid wordt als leegloperij beschouwd en is bij de wet verboden (wie geen ‘gepaste’ baan kan vinden neemt er snel een die hem niet bevalt), studenten werken hard en studeren vlot af (bang om het privilege van de studie te verliezen), er worden wei-
nig consumptiegoederen ingevoerd en de burgers mogen niet reizen zodat deviezen voor de werkelijk belangrijke dingen worden gespaard (computers voor de geheime staatspolitie bijvoorbeeld). Ondanks al deze voordelen werkt de socialistische economie van communistische landen relatief slecht. Zonder geweld zou de latente crisis snel zichtbaar worden.
Het economische hervormingsplan van O. Šik12. vormde zonder meer het meest originele gedeelte van het door communisten naar voren gebracht programma. De formule ‘het oude systeem zonder de deformaties’ was in dit geval niet van toepassing. Het doel was ‘geleide markteconomie’, een synthese van de vrije markt en het socialisme met de bedoeling om de voordelen van de eerste te behouden en de nadelen van het laatste te elimineren. Vanaf 1948 was economische macht geconcentreerd in de handen van de politieke leiding. De Partijbureaucratie trachtte de economie te besturen volgens een alomvattend plan. De bedoeling was om zo min mogelijk aan het toeval te overlaten. Het ideaal: een systeem waarin alles – de output van een ijzergieterij en het assortiment van een speelgoedfabriek – van te voren ‘wetenschappelijk’ wordt bepaald en in het plan vastgelegd. Dit totalitair ideaal is onrealiseerbaar (het is mensonmogelijk om rekening te houden met alle voor het plan relevante feiten). Hoe energieker het streven naar zijn verwezenlijking, hoe complexer de economie waarmee geëxperimenteerd wordt, des te meer schade wordt er aangericht. De werkelijke economie van een gegeven communistisch land is dan ook een halfslachtig geval: de marxistische zotternij van het plan wordt gedeeltelijk gecompenseerd door allerlei tersluikse min of meer illegale praktijken.
‘Liberalisering’ betekent daarom concreet: (1) Een versoepeling van de bureaucratische controle en (2) de bepaling van nieuwe spelregels zodat activiteiten die ‘zwart’ of ‘grijs’ moesten gebeuren legitiem kunnen worden uitgevoerd. Het programma van Šik ging ver.
Er moest een einde komen aan de heerschappij van logge staatsmonopolies. Geen beschermde domeinen meer. Weg met de subsidiëring van verliesgevende bedrijven. Het doel was een eldorado van autonome, elkaar dapper beconcurrerende, socialistische ondernemingen. De centrale overheid moest de moed vinden om alle touwtjes los te laten. Zij moest de spelregels van het ondernemen definiëren en duidelijk maken dat alles wat niet
uitdrukkelijk is verboden mag. Zij moest een scheidsrechter worden die ingrijpt pas wanneer de spelregels worden geschonden. Ondernemingsgeest, spirit of entreprise, een eigenschap die tot nu toe in het halflegale en het illegale had gebloeid, moest de economie van het socialistisch Tsjechoslowakije gaan kenmerken.
Volgens het nieuwe model moest de onderneming het initiatief overnemen. De wens om winst te maken moest de drijvende kracht worden. Gemotiveerd door eigen materieel belang moest de onderneming trachten beter te produceren dan de tegenspelers op de vrije markt. Het personeel moest uiteraard aandeel in de winst hebben. Geen overheidsbemoeienis betekende ook geen overheidssteun. De bedrijven moesten leren op hun eigen benen te staan en te knokken. Het ouderwetse bankroetgaan moest weer mogelijk worden. De overheid moest ook afstand doen van de resultaten van twintig jaar streven naar inkomstenivellering. Een systeem gebaseerd op het profijtbeginsel kon onmogelijk vaart krijgen zolang de meeste mensen ongeveer evenveel (d.w.z. even weinig) bleven verdienen. Šik ging weliswaar niet zo ver als de classicus die zei: ‘…wages should be left to the fair and free competition of the market, and should never be controlled by the interference of the legislature’, maar de uitspraak van Ricardo was in ieder geval meer consistent met zijn denkbeelden dan de opvattingen van Marx. Vrije markt en concurrentie, twee wezenlijke kenmerken van het kapitalisme, waren volgens Marx even verwerpelijk als particulier bezit van productie-middelen.
Vrije handel en de convertibiliteit van de koruna waren het einddoel van de hervorming. Een ver einddoel: de Tsjechoslowaakse economie was een desolate boel. De overgang naar een ‘socialistische markteconomie’ moest geleidelijk zijn. De timing van de stappen waarmee de overheid haar macht aan de bedrijven zou delegeren moest door de regering worden bepaald. Had de regering de moed om de nodige maatregelen te nemen?
De Partij verlangde immers naar populariteit, wilde vrijwillig gesteund worden door de meerderheid van het volk. Er moesten harde klappen vallen. Arbeiders en het partijgetrouwe maar klungelige management zouden de zwaarst getroffen categoriën zijn. Laag levenspeil, onvrijheid, gingen onder het oude regiem gepaard met een zekere zorgeloosheid. Was de
bevolking bereid om de mentaliteit van de verzorgingsstaat af te leggen? Misschien wel. Het verlangen naar een nieuw begin was in 1968 zeer sterk. Dat neemt niet weg dat Šik’s hervormingsplan oorspronkelijk onder Novotný werd uitgewerkt en voor een situatie was bedoeld waarin de Partij het heft vast in handen hield. Het was toen mogelijk om de economische decentralisatie te dicteren. Dit voordeel van het totalitaire socialisme ging in het jaar 1968 teniet. De economische macht op zichzelf werd een last. (Economisch centralisme plus democratie maakt een regering tot gijzelaar van de vakbonden).
Hoe dan ook, Šik’s plan wees tenminste de weg uit de totalitaire impasse. Dit kan niet over het politieke deel van het actieprogramma van de hervormers worden gezegd. Het politieke onvermogen van de leiders was een hinderpaal voor de economische hervorming.
Van de voorstellen van Šik werd tussen januari en augustus van 1968 zo goed als niets verwerkelijkt. Onder de maatregelen die wèl werden getroffen waren een verkorting van de werkweek, een verhoging van ouderdomspensioenen en van de kinderbijslag, een verbetering van de ziekenzorg – allemaal stappen die goede wil en niet politieke moed bewezen. De principiële politieke blunder van de hervormers (het bekrompen vasthouden aan het ondemocratische Nationale Front ondanks een royale liberalisering) had gevolgen op economisch gebied. De oppositie die geen plaats kreeg in het Front constitueerde zich erbuiten, onder andere in de bedrijven. In mei en juni van 1968 werden er op vele plaatsen arbeiderscomités opgericht voor de verdediging van de persvrijheid. Het bekende manifest ‘2000 woorden’ nodigde de arbeiders uit om aan de nieuwe door hen gekozen bedrijfsraden een politieke rol te geven. Deze politisering van de onderneming was in de gegeven omstandigheden onvermijdelijk. Zij beloofde echter niet veel goeds voor Šik’s concept van een competent bestuurd, agressief ondernemend, autonoom bedrijf.
Met het naderen van de zomer werd duidelijk dat het plan om het oude Nationale Front te rehabiliteren een doodgeboren kind was. Al voor het verschijnen van het Communistische actieprogramma eiste V. Havel13. in Literární Listy de politieke gelijkstelling van communisten en niet-communisten en sprak de voorkeur uit voor het tweepartijenstelsel. Zelfs de
naam van de andere partij werd door hem voorgesteld: ‘Democratische Partij’. Gelijkgeschakelde of verboden organisaties zoals de Sokol en de Padvinders keerden tot het leven terug. In mei werd de oprichting van een onafhankelijke sociaaldemocratische partij aangekondigd (de regering slaagde er in om de publicatie van het bericht te onderdrukken). Zonder officiële toestemming kwamen politieke clubs zoals de kan (club van geëngageerde partijlozen), de k 231 (club van voormalige politieke gevangenen), de Vereniging voor de mensenrechten, een studentenparlement te Praag enz. tot stand. Allemaal kernen van de zich vormende politieke oppositie.
Zelfs het hart van de totalitaire monoliet, de Partij, werd door de nieuwe vrijheid aangetast. Het eigen superioriteitsbesef van de leden brokkelde af. In augustus spraken zich niet minder dan 44% ondervraagde communisten tegen het verplicht stellen van de erkenning van het leiderschap van de Partij voor alle partijen en organisaties die in het Nationale Front zouden meedoen14.. De hervormers, met name Dubček en Smrkovský, bleven enorm populair, maar hun programma van beperkte democratisering was gedoemd. De grote meerderheid was nog steeds bereid om zich door hen te laten leiden, maar slechts naar een onverkorte democratie.
Tegelijkertijd met deze ontwikkelingen groeide het besef van het gevaar van een Russische inval. Deze dreiging maakte elke confrontatie met de Partijleiding tot een zelfmoordpoging. Vooral de niet-communisten voelden dat zij zich op de achtergrond moesten houden. De druk van buiten maakte een solidariteitsshow noodzakelijk.
Er was zelfcensuur in wat men zei en schreef niettegenstaande de vrijheid. De massacommunicatiemiddelen waren overigens bemand door communisten. Het standpunt van de Partijleiding, de denkbeelden van progressieve communistische intellectuelen, kregen verreweg de meeste aandacht. Al deze factoren hebben het naar buiten geprojecteerd image van een volk ontvlamd voor een nieuw model van socialisme versterkt.
Terug naar de in het begin gestelde vragen. De Praagse Lente was een uit de hand gelopen poging om een totalitair regiem te liberaliseren. Het model van socialisme dat door de communisten werd toegepast viel in
twee delen uiteen.
Het politieke deel was gebaseerd op de pseudodemocratische instituties van het voormalige regiem, in het bijzonder op het door communisten geleide, alle politieke en sociale organisaties achter één programma verenigende, Nationale Front. Dubček met de zijnen waren wel van plan om deze instituties van ‘deformaties’ te zuiveren en hun vermeend oorspronkelijke functie te herstellen. Zij gingen er echter van uit dat het systeem in wezen aan de politieke aspiraties van de bevolking voldeed en daarom zonder toepassing van geweld kon werken. Het ‘Tsjechoslowaakse experiment’ moest juist dit aantonen, namelijk dat het oude, overbekende, communistische model van socialisme zonder wachttorens, prikkeldraad, censoren, stilleverklikkers en dergelijke hulpmiddelen overeind kon blijven. Z. Mlynář, de intellectuele peetoom van het model, evalueerde dit experiment in een zeven jaar na de inval geschreven samizdat-document15.. Volgens Mlynář had de Partij de censuur nooit moeten opheffen vóór de publicatie van haar actieprogramma en had in geen geval een onbeperkte persvrijheid moeten toestaan. Statuten van het Nationaal Front die paal en perk zouden stellen aan de activiteit van nieuwe organisaties werden niet op tijd afgekondigd. Ook toen alles uit de hand dreigde te lopen werden de media niet gekortwiekt, het tijdschrift ‘Student’ niet verboden, enz. Kortom: Het model mislukte omdat er te veel vrijheid werd gegeven.
De vrijheidsexplosie van de Praagse Lente heeft men derhalve in de eerste plaats te danken aan de politieke onschuld en argeloosheid van Alexander Dubček16.. Een geleide liberalisatie van het regiem was zeker mogelijk. Iedere stap daarvan had door de Partij gecontroleerd moeten worden, zoals Mlynář achteraf wenste. Het actieprogramma van april 1968 kon bij een dergelijke beperkte vermenselijking van het totalitarisme zonder meer worden gebruikt, de vrijwilligheidsretoriek ontbreekt immers nooit in de totalitaire propaganda. Het programma was echter evenmin verenigbaar met de werkelijke vrijheid als Franco’s ‘Organische Staatswet’ van 1966 (en om exact dezelfde redenen).
Het economische deel van het model was gebaseerd op O. Šik’s plan van de sanering van de totaliaire economie. Het plan zelf was coherent en realistisch. Het werd echter uitgewerkt vóór het jaar 1968, toe de Partijleider de
beschikking had over het totalitaire machtsapparaat. Het is alles behalve zeker dat vrije en georganiseerde arbeiders bereid zouden zijn om de harde konsekwenties van Šik’s denkbeelden te pikken.
De voorgestelde hervormingen wezen op het fiasco van het Oosteuropese socialisme. Šik’s plan om de rol van het winstmotief en de concurrentie te herstellen zou bij de conservatieven van M. Thatcher meer begrip kunnen vinden dan bij de progressieven van J. den Uyl. Het einddoel (een krachtige vrije markt-economie zonder particulier bezit van grote productiemiddelen) lijkt zelfs het tegenovergestelde van het distributief systeem dat door vele sociaal-democraten wordt beoogd.
Waarom kwam het juist in Tsjechoslowakije tot een democratisering van bovenaf? Omdat er in de Partij zoveel gelovige communisten zaten die de hierboven geschetste ontwikkeling van fanatisme tot hervormingsgezindheid hebben doorgemaakt. Vergeleken met andere broederpatijen was de 1,7 miljoen sterke cptsj een massa-partij en geen regiment beroepsrevolutionairen in de lenistische zin17.. In dit contingent hadden de Sowjets te veel oprechte (en daarom potentieel lastige) aanhangers en niet genoeg beginselloze (en dus betrouwbare) collaborateurs. De terreurperiode in de jaren vijftig waarin vele idealisten werden geëlimineerd was relatief kort. Dit is wat de Russische ambassadeur in Praag Tsjerwonenko bedoelde, toen hij op de vraag naar de oorzaak van de moeilijkheden met de Tsjechoslowaakse kameraden antwoordde: ‘dat is alles omdat er in de jaren vijftig zo weinig mensen werden gehangen’18.. Een Lente in het Kremlin is na vijftig jaar totalitair bewind onwaarschijnlijk.
- 1.
- ?The Communist Party enjoys the voluntary support of the people. It does not practice its leading role by ruling society but by most devotedly serving its free, progressive socialist development. The Party cannot enforce its authority. Authority must be won again and again by Party activity. It cannot force its line through directives. It must depend on the work of its members, on the veracity of its ideals.? R.A. Remington, ed., Winter in Prague. Documents on Czechoslovak Communism in Crisis, The M.I.T. Press, 1969, blz. 98.
- 2.
- A.J. Liehm, Gespr?ch an der Moldau. Das Ringen um die Freiheit der Tschechoslowakei, Verlag F. Molden, 1968, blz. 314.
- 3.
- En niet oproerige-literatoren tijdens het vierde congres van het Tsjechoslowaaks schrijversverbond in juni 1967. Novotn?’s harde maatregelen tegen de dissidente schrijvers werden in september 1977 met een grote meerderheid van stemmen door het cc aanvaard. cf: P. Tigrid, Le printemps de Prague, ?d. du Seuil, 1968, blz. 178, en H. Gordon Skilling, Czechoslovakia’s Interrupted Revolution, Princeton U.P., 1976, blz. 70-71.
- 4.
- Een jaar voor de Lente schreef Dub?ek in een artikel:?The Party’s chief means of action is and must be persuasion… administrative measures are alien to the whole spirit of our Party. One cannot achieve unity of action… by pressures or by a general call to order, but only by seeking the best solution to each problem in a spirit of objectivity and then patiently trying to convince the people of its validity?. De uitspraak is op zichzelf niet opmerkelijk. In het licht van het later gebeurde moet evenwel worden geconcludeerd dat D. letterlijk geloofde in wat hij zei. P. Tigrid, Why Dubcek Fell, Macdonald, 1971, blz. 15.
- 5.
- Het actieprogramma beweert: ?All social classes, strata, groups, both peoples and all nationalities of the society agree with the fundamental interests and aims of socialism?. Winter in Prague, blz. 94.
- 6.
- Mlyn?? eiste legale garanties waardoor alle componenten van de samenleving (belangengroepen, organisaties, afzonderlijke burgers, enz.) de status zouden krijgen van ?onafhankelijke politieke personen?, het doel was: ?…a system oriented toward making decisions which express the objective requirements of the whole of socialist society, and not toward the execution of directives which are, a priori, regarded as correct?. Winter in Prague, blz. 46.
- 7.
- De eerste arbeidersopstand in een Communistisch land brak uit in Plze?, Tsjechoslowakije, begin juni 1953, vijf jaar na de machtsovername van de Communisten. Le printemps de Prague, blz. 46-47.
- 8.
- cf: E. Taborsky, Communism in Czeschoslovakia 1948-1960, Princeton U.P., 1961, Part One en Part Two.
- 9.
- Gespr?ch an der Moldau, blz. 217.
- 10.
- Volgens F. Kriegel (in het jaar 1968 voorzitter van het Nationale Front) was het aantal leden in 1967 1,700.000. Winter in Prague, blz. 28.
- 11.
- ?At present the activity and responsibility of publishing houses and editors-inchief, of all Party members and progressive staff members of the mass communication media, must be to push through socialist ideals and implement the policy of the Party, of the National Front, and of the state. Legal norms must provide a more precise guarantee of the freedom of speech for minority interests and opinions also…? Winter in Prague, blz. 105.
- 12.
- cf: Czechoslovakia’s Interrupted Revolution, Hoofdstuk xiv.
- 13.
- Winter in Prague, blz. 64 e.v.
- 14.
- Czechoslovakia’s Interrupted Revolution, blz. 559
- 15.
- Czechoslovakia’s Interrupted Revolution, Appendix E, blz. 886 e.v.
- 16.
- ?Na?vet? and political romanticism prevailed in the leaderschip of the Czechoslovak Communist Party after January 1968…?, aldus G. Hus?k, de tegenwoordige partijleider, op de internationale conferentie van communistische partijen in Moskou in juni 1969. Why Dubcek Fell, blz. 10.
- 17.
- Na de bevrijding van 1945, toen een van die teleurstellende perioden van ?ontspanning? van start ging, was Tsjechoslowakije een ?testcase? van de bereidheid van de Sowjetunie met het democratische Westen te co?xisteren. Stalin, die hoopte om de rest van het Europese vasteland snel te kunnen kolonialiseren, gaf het bevel dat de communisten in Tsjechoslowakije met ?democratische? middelen aan de macht moesten komen. De deuren van de Partij werden wijd open gegooid in weerwil van alle Leninistische beginselen. De cptsj die voor de oorlog slechts 80.000 leden had bereikte reeds in het jaar 1946 1,159 164 leden. Communism in Czechoslovakia, blz. 16-17.
- 18.
- Why Dubcek Fell, blz. 21.