Jan Stavinoha
Le sacre du printemps
De kassier bij de balie voor Culturele Zaken wendde zijn oor naar de opening van het loket en bracht zijn vingers in gereedheid boven de bak met grijze salariszakjes.
‘Alois Konicek, theater Fermata,’ zei de voorste in de rij en tekende voor ontvangst.
Toen hij het papieren zakje openscheurde bleken er voor de ingelaste geluidsrepetities vijftig kronen extra in te zitten. Nu zou hij toch die grammofoonplaat kunnen kopen.
Buiten druppelde het. In de arcade van de passage stonden voorbijgangers te schuilen. De glazen deur van een buffet liet bij het opengaan een golf van gepraat de passage binnen. Het zou zonde zijn om niet eerst iets te gaan drinken.
Alois Konicek drong zich tussen de wachtenden voor de toonbank en bestelde taart en limonade. Het geroezemoes om hem heen gaf hem het gevoel in de Beurs te staan. Enkele ogenblikken later zette de dienster naast de taartpunt een klein glaasje alcohol voor hem neer.
‘Ik heb om limonade gevraagd,’ zei Alois Konicek, maar de serveerster wees naar de andere kant van de toonbank, waar hij de over een asbak gebogen gestalte van regisseur Westerman herkende. Hoewel Alois liever limonade gedronken had, voelde hij zich gevleid. Westerman behandelde hem als een gelijke.
Toen hij zich door de menigte een weg gebaand had om bij de regisseur te komen, nam deze slechts zwijgend een trek van zijn sigaret. Om het gesprek op gang te krijgen begon Alois over de muziek die hij in het nieuwe programma wilde gebruiken.
‘Alles zit erin,’ zei hij. ‘Ik kan het moeilijk uitleggen, u moet er zelf maar
naar luisteren. Toen ik die muziek op de radio hoorde begon mijn hart sneller te kloppen. Ik heb altijd gedacht dat zulke effecten niet op te schrijven waren, het lijkt wel muziek van een andere wereld. De plaat schijnt net in de winkels te liggen. De componist is een Rus, dus wat dat betreft hoeven we ons geen zorgen te maken.’
Westerman trok een gezicht of het verhaal hem niets interesseerde. Pas toen de regisseur zijn sigaret uit de hand liet vallen en hij geen poging deed om hem op te pakken, begreep Alois dat er iets aan de hand was. Hij bukte zich om naar de sigaret te zoeken, maar Westerman had al een andere uit zijn pakje gehaald en vroeg zijn buurman om een vuurtje. De serveerster weigerde Westerman opnieuw in te schenken en toen hij haar een gekreukelde bal biljetten toewierp dreigde ze kwaad de baas te roepen als hij haar niet normaal het geld gaf waar ze recht op had.
Alois Konicek streek op de rand van de bar de verkreukelde bankbiljetten glad, betaalde en bood Westerman aan hem met een taxi naar huis te brengen.
De frisse wind die door het taxiraampje naar binnen woei bracht de regisseur weer bij zijn positieven. Met enkele woorden legde hij de oorzaak van zijn depressie uit. Na de première had het vrouwelijk lid van de Toezichthoudende Culturele Commissie hem verschillende keren thuis opgebeld. Het was zelfs tot een paar afspraakjes in de slagerij naast het theater gekomen. Al sinds zijn jeugd had hij moeite gehad met het eten van dierlijke organen, zelfs van zachtgekookte eieren werd hij al misselijk, maar om de voortgang van de voorstellingen veilig te stellen had hij met uiterste wilskracht twee keer penssoep tot zich genomen. Tijdens de laatste ontmoeting had de vrouw hem duidelijk te kennen gegeven dat zij meer verwachte dan enkel samen soep eten.
‘Een afgewezen vrouw kan gevaarlijk worden,’ zei Westerman toen ze voor zijn woning uit de taxi stapten. ‘Als ik vandaag niet op die afspraak kom opdagen zou dat wel eens het einde van Fermata kunnen betekenen.’
Moeizaam klom hij de trap op. Alois stelde voor om koffie te maken, maar de regisseur meende dat het beter was om aangeschoten naar zijn afspraak te gaan.
‘Het is voldoende als ik even ga liggen. Als ik maar fatsoenlijk kan
lopen… Eén nacht met haar en we zijn ook het volgende seizoen gered. Begrijp me goed, Alois. Ik heb echt niets tegen vrouwen, maar persoonlijk…’
Wankelend liep hij naar het bed en liet zich erop neer vallen. ‘Jongen, als je echt iets voor je theater over hebt, bel me dan alsjeblieft. Om kwart over vijf staat ze bij het Nationaal Theater.’
In de grammofoonplatenwinkel kon Alois Konicek alleen maar vertellen dat de plaat die hij zocht een Franse titel had die hij moeilijk kon onthouden en dat de componist een Rus was. In de tweede winkel kreeg de grammofoonplaat meer gestalte doordat ook de verkoper de muziek op de radio gehoord had en wist dat een hobo, waarvan het geluid aan hooi en weilanden deed denken, in het stuk een opvallende rol gespeeld had.
Pas in de vierde winkel, waar Alois zich direct als geluidstechnicus voorstelde, kreeg hij de plaat in handen. Officieel zou de plaat pas over twee weken de verkoop ingaan, vertelde het winkelmeisje. De componist was wel een Rus, maar woonde al jaren in Amerika. Tijdens zijn laatste bezoek aan Moskou, waar hij een officiële ontmoeting had met vertegenwoordigers van de Partij, had hij bij de begroeting zijn wandelstok uitgestoken in plaats van zijn hand. In een zitting van het Centrale Committee was men tot de conclusie gekomen dat, in verband met de hoge leeftijd van de componist, zijn wandelstok als een verlengstuk van zijn lichaam beschouwd kon worden en zijn ongebruikelijke manier van handen schudden niet als agressieve handeling gezien hoefde te worden. De uitgave van zijn werk in de socialistische staten zou door dit voorval geen nadeel ondervinden.
Buiten regende het nog steeds. Alois ging koffiehuis Slavia, tegenover het Nationale Theater, binnen en probeerde Westerman opnieuw te bellen. Weer werd niet opgenomen. Het was onwaarschijnlijk dat de regisseur al op weg was. Het zou de alcoholische slaap wel zijn.
Achter een tafeltje aan de raamzijde hield Alois de wachtende mensen onder de galerij van het Nationale Theater in het oog. Door de vele tramhaltes was het er bij tijd en wijle bijzonder druk en hij begreep volkomen waarom Westerman juist deze plek en dit tijdstip voor zijn afspraak
had uitgekozen. Tussen al die mensen zou geen enkele ontmoeting, ook niet met een censor, opzien baren.
Nadat opnieuw een tram was weggereden en de galerij leger geworden was, merkte Alois een opvallende vrouwenfiguur op die boven aan de traptreden om zich heen stond te kijken. Haar omvang overtuigde hem er onmiddellijk van dat zij degene was die op Westerman wachtte. Zelfs vanachter het raam van Slavia tekenden zich voor zijn ogen duidelijk de contouren van haar bovenwijdte af, geaccentueerd door haar kleurig gebloemde japon. Ook enkele wachtende passagiers staarden in haar richting. Het was niet zo verwonderlijk dat Westerman die ochtend al dronken was geweest.
Alois keek op zijn horloge. Vijf voor half zes! Hij slikte, betaalde en rende naar de overkant van de straat.
‘Meneer de regisseur kan vandaag niet komen!’ riep hij buiten adem toen hij de vrouw genaderd was. Pas toen hij haar uitlegde dat hij de geluidstechnicus van theater Fermata was, drong zijn mededeling tot haar door.
‘U zat bij de voorstelling zeker in het donker,’ zei ze. ‘Wat is er dan met de regisseur aan de hand?’
‘Hij ligt in bed… hij heeft iets… iets met…’ en Alois wees zonder te weten waarom naar beneden.
‘Zijn benen?’ vroeg de vrouw verbaasd.
‘Nee, iets met de blaas,’ antwoordde Alois vastberaden en drukte de ingepakte grammofoonplaat dichter tegen zich aan om het kloppen van zijn hart te verbergen.
‘Een ontsteking?’
‘Nee, een litteken op de blaas.’
Een stilte volgde.
‘Het is niet besmettelijk,’ zette Alois door. ‘Het komt van de oorlog, een tekort aan bepaalde stoffen. De wand van de urineblaas wordt dan op sommige plaatsen wat dunner en gevoelig, dat noem je littekens, in de volksmond dan.’
‘Waar ligt hij?’
‘Ik weet niet waarvandaan hij me belde. Hij vroeg me alleen om de boodschap door te geven.’
De vrouw liet nerveus haar paraplu van de ene in de andere hand gaan.
‘U hoeft zich echt geen zorgen te maken,’ zei Alois vriendelijk. ‘Het is net als een verkoudheid, bij slecht weer komt het terug. Hij loopt wat moeilijk.’
‘Dat moet voor een acteur heel onhandig zijn,’ zei de vrouw medelijdend, maar iets in haar ogen gaf aan dat ze toch blij was dat Wester-mans kwaal haar geopenbaard was.
‘Ach, die last valt wel mee,’ loog Alois verder. ‘Op een droog podium heeft hij nergens last van. Op straat, vooral bij regen, dan is het wat anders.’
Uit een tram stroomden passagiers de galerij binnen om op een overstap te wachten. De vrouw klapte haar paraplu open en stelde Alois voor om ergens even te gaan zitten.
‘Ik ken wel doktoren die misschien iets voor hem kunnen doen,’ zei ze. ‘Ze komen regelmatig op mijn kantoor vrijkaartjes halen, daar zijn ook heel belangrijke artsen bij.’
De regen werd harder en harder en toen er een donderslag viel zat er weinig anders op dan de eerste kroeg binnen te gaan die ze tegen kwamen. In de rokerige kelderruimte zaten een paar arbeiders, de andere helft van het lokaal was bezet door een voltallige zigeunerfamilie die achter aan elkaar geschoven tafels zat. Onder de tafels kropen kinderen op blote voeten rond. Zonder te vragen wat ze wilden bestellen zette de kastelein in een vlekkige schort twee glazen bier voor hen neer.
‘Binnenkort geeft Louis Armstrong een concert in Praag,’ ging ze verder. Als een goeie dokter bij mij een vrijkaartje komt halen kan ik meteen over die littekens op de blaas beginnen. Die arme man… Heb jij misschien medicijnen gestudeerd? Je kon het zo mooi en zo duidelijk uitleggen!’
Nog voor hun glazen half leeg waren vroeg de vrouw hem om haar bij de voornaam te noemen, Isabel. Die naam had haar vader bedacht, vertelde ze. Toen die in de eerste wereldoorlog gezien had hoe paarden dagenlang tot aan hun buik in de modder hadden moeten staan, had hij besloten om niet aan de oorlog mee te werken en was op een schip, Isabel geheten, naar Portugal afgereisd.
‘Voor Westerman is cultuur het wapen,’ zei ze. Hij is niet als die andere acteurs die enkel het podium opgaan om aandacht te trekken.’
Alois was het geheel met haar eens. Westerman was, volgens hem, als kind al in het verzet geweest, toen tijdens de Praagse opstand tegen de Duitsers barricaden werden opgericht. Vandaar die littekens op zijn blaas. De medische wetenschap had voor veel dingen nog geen oplossing gevonden. Onder zijn betoog dat het menselijk lichaam de medici nog voor veel raadsels stelde kwam de kastelein de nog niet leeg gedronken glazen vervangen onder de opmerking dat ze te langzaam dronken.
Ook de zigeuners achter hen hadden een nieuwe lading gekregen. Een oudere zigeuner rolde de mouwen van zijn hemd op en begon half zingend een verhaal. Een jonge zigeunerin stond op, ging in het midden van het lokaal staan, tilde haar rokken omhoog en begon met haar opengekrabde benen op de stenen vloer te stampen.
Terwijl Alois en de vrouw hun gesprek staakten, kwamen er drie kinderen bij hun tafeltje staan die met uitgestoken hand vroegen om hen niet te laten verhongeren. Als ze niets zouden krijgen, dan zouden hun vader en ooms de kroeg kapot slaan, in de gevangenis terecht komen en dan zouden ze helemaal niets meer te eten hebben.
Isabel wilde wat chips voor hen bestellen, maar het oudste kind verklaarde dat zijn vader en ooms enkel rum lustten.
‘Ze zijn gek met hun kinderen,’ waarschuwde de kastelein toen ze de kinderen had weggestuurd.
Een ander kind was onder hun tafeltje gekropen en probeerde de grammofoonplaat van Alois weg te pakken. Toen hij het platte pak weer uit de handen van het kind had weten te rukken, begon het kind te huilen. De zigeuner hield op met zingen.
‘Ze zullen nu wel beledigd zijn,’ zei de kastelein. Zonder op Alois te letten, die wilde betalen, ontkurkte hij een fles rum en bracht die naar de tafel van de zigeuners.
De zigeunerin die gedanst had nam een handje pitten, ging tegen een muur staan leunen en spoog met wijde bogen de fijngemalen schilletjes uit.
Met grote teugen dronken de zigeuners het bruine vocht. De kinderen probeerden het nu aan het tafeltje van de arbeiders. De oude zigeuner hield zijn familieleden de grote ring aan zijn vinger voor, deed hem af en legde die met een plechtig gebaar voor een oude zigeunerin neer. Deze trok haar
groenkleurige vest uit en ging in het midden staan.
De gesprekken stokten. De kinderen trokken zich in een hoek terug, waar ze de sigaretten opstaken die ze van de arbeiders gekregen hadden. De zigeuner met opgerolde mouwen spoelde in het water van de tapkast zijn handen af en zich afdrogend aan zijn hemd liep hij langzaam een halve cirkel om de vrouw heen die met het hoofd naar achteren gebogen opgewonden stond te ademen.
Plotseling viel hij op zijn knieën voor de vrouw neer, raakte een paar maal met zijn hoofd de vloer aan, sprong overeind en trok een zakmes open. De toeschouwers durfden geen beweging meer te maken Alleen de kastelein stond, happend van een in azijn ingemaakte worst, rustig het gebeuren aan te kijken.
De zigeuner had het mes tussen zijn tanden geklemd en betastte met de vingers de armen en buik van de vrouw die gehoorzaam als een offerdier alles met zich liet doen. In de stilte was hoorbaar hoe ze snorde als een kat. De zigeuner schoof de punt van zijn mes in de mouw van de vrouw en scheurde toen met een ruk de hele mouw open.
Verontwaardigd verhief Isabel zich van haar stoel.
‘Ga maar zitten!’ schreeuwde de kastelein haar toe, terwijl de stukjes worst uit zijn mond vlogen. ‘Hou je koest, anders worden ze echt wild.’
Maar toen de zigeuner ook de andere mouw had opengesneden kon Isabel zich niet meer inhouden. Boos riep ze dat ze een lid was van de Toezichthoudende Culturele Commissie en dat hun gedrag hoogst onfatsoenlijk was. Aan de tafel van de zigeuners werd met de vuist een enorme dreun op het tafelblad gegeven, zodat de glazen rinkelden. De zigeunerin begon nu als betoverd in het rond te draaien waarbij ze bij elke draai een hoofdknik gaf en een schopje met haar rechterbeen. Bij het steeds sneller in het rond draaien werden onder haar rokken haar dijen zichtbaar.
Toen ze tot stilstand gekomen was sneed de man haar halsopening aan en scheurde met een handige beweging de hele jurk in tweeën. Inmiddels hadden de kinderen in de hoek een krant aangestoken die ze door erop te pissen weer trachtten te doven.
‘Kameraad zigeuner!’ riep Isabel streng. Maar de man scheen alle contact met de buitenwereld te hebben verloren. In smalle repen scheurde hij de
jurk verder van het lijf van de zigeunerin, waarop twee grote donkere borsten te voorschijn kwamen.
‘Het is hier een openbare gelegenheid,’ protesteerde Isabel. ‘Kameraden zigeuners, ik ben een vertegenwoordigster van…’
‘Big fat mama!’ werd er van de grote tafel naar haar geschreeuwd. Dit bracht haar plotseling tot zwijgen.
Toen de zigeunerin van boven geheel bloot was, staakte de zigeuner het scheuren en bood haar triomfantelijk zijn ring aan. De anderen begonnen te juichen en wild te fluiten. Alsof er niets was voorgevallen zette het paar zich weer achter de tafel.
‘Big fat mama…’ zei Isabel peinzend. ‘Hadden ze het tegen mij?’
De kastelein was op Alois toegekomen. ‘Geweldig, hè,’ zuchtte hij alsof hij de voorstelling zelf in scène gezet had.
Isabel hernam haar strengheid.
‘Weet u wel dat ik de bevoegdheid heb om die hele kroeg van u te laten sluiten?’ zei ze tot de kastelein.
De man boog zich naar haar over.
‘Ik zal u eens wat vertellen mevrouw. Zonder die zigeuners is hier niets te beleven. Kent ú soms een vrouw die haar jurk laat openscheuren? Dat is toch mooi? Dat is vrijheid! Een lichaam laten zien, zonder schaamte, dat is contact met de natuur. Vandaag de dag dragen vrouwen broeken, net als kerels. Een, twee biertjes, wat gelul, daar blijft het bij. Die lui kunnen tenminste nog drinken. De wereld is gedegeneerd mevrouw. Als u deze zaak laat sluiten dan betekent dat niet alleen het einde van een goed lopend etablissement, maar ook het einde van een stukje onvervalste natuur. Daar moeten we zuinig op zijn. Denkt u nu werkelijk dat mensen die zo veel van hun kinderen houden slecht kunnen zijn?’
Isabel wierp zwakjes tegen, dat de Staat niets had tegen een natuurlijke verhouding tussen man en vrouw, maar wel tegen rituele sex. Dat was tegen de wet.
‘Enkel vanwege die jurk?’ zei de kastelein minachtend. ‘Als ik mijn schoenen in de Moldau gooi dan kraait daar toch geen haan naar Ik kan die lui toch niet verbieden hun eigen kleding te vernielen?’
‘En die kinderen dan? Het hele gebouw had wel kunnen afbranden!’
Aan de tafel van de zigeuners werd om bier geschreeuwd. Alois Konicek drukte de kastelein een bankbiljet in handen en trok zijn gezellin mee naar buiten. De straat glom nog van de regen. In de verte begon de hemel op te klaren.
Onder de paraplu vertelde Isabel dat ze persoonlijk niets tegen zigeuners had, maar het wel betreurde dat ze steevast weigerden een normaal en fatsoenlijk leven te leiden. Eens had ze een folkloristische week willen organiseren, maar na de eerste repetities van een zigeuner-ensemble waren uit het Conservatorium niet alleen de asbakken en deurmatten verdwenen, maar ook de snaren uit een piano gehaald.
‘Hoe kwamen ze toch op dat Big fat mama? onderbrak ze plotseling haar verhaal. ‘Van die fototentoonstelling kunnen ze me toch niet herkennen. Misschien kunnen ze niet eens lezen.’
Hoewel Alois er geen idee van had welke foto’s ze bedoelde leek het hem het beste om haar gelijk te geven. Hij mompelde iets over het levend houden van interessante tradities.
‘Hou jij van fotografen?’ vroeg ze plotseling. ‘Ik niet… het zijn eigenlijk een soort dieven… zo maar je camera op iemand richten, indrukken en je het beeld van een ander toeëigenen.’
En toen vertelde ze van de kunstfotograaf die haar gevraagd had ten behoeve van de Kunst zich een maand lang vol te eten tot ze de gewenste proporties voor zijn foto’s gekregen had. Een hele serie opnames van haar werden tentoongesteld onder de titel ‘de tijd en de vrouw’. De foto’s waren zo ingeslagen, dat een uitgever in het westen zelfs de rechten gekocht had. En naar aanleiding van het affiche, dat overal in de stad hing, had de burgemeester van Praag haar een plaats in de Toezichthoudende Culturele Commissie aangeboden.
Ze aarzelde even.
‘Denk je dat ik te zwaar ben?’
Deze vraag had Alois Konicek in zijn stoutste dromen niet verwacht. Om een direct antwoord te omzeilen begon hij over het verleden. Dik zijn behoorde bij de cultuur, symboliseerde rijkdom en status; veel eten diende als een natuurlijke bescherming. Als voorbeeld noemde hij Johan Sebastian Bach die, naar zijn stellige overtuiging, overmatig veel haring en zwart
bier had geconsumeerd. De vetvlekken op zijn partituren wezen erop dat Bach tijdens het componeren voortdurend gegeten moest hebben om inspiratie op te doen.
‘Dat heb je weer mooi gezegd,’ zuchtte Isabel. ‘Mensen van het theater zijn toch échte kunstenaars.’
Om niet weer op het onderwerp Westerman en diens blaas te komen vroeg Alois of die foto’s van haar nog ergens te zien waren. Isabel verzekerde hem vrolijk dat dat geen enkel probleem opleverde, hij kon ze rustig bij haar thuis bekijken. Tot zijn opluchting vernam Alois dat ze in een buitenwijk helemaal aan de rand van de stad woonde, maar voordat hij er erg in had, riep ze al een taxi aan.
Terwijl ze naar haar sleutel in haar tasje zocht begon vanachter de nieuwe, naar verf ruikende voordeur van de flat een hond te blaffen.
‘Ja, ja,’ kalmeerde Isabel het ongeduldige beest. ‘Hier zijn we al, dat had ik toch beloofd!’ Door het blije geblaf heen bood Alois aan om de hond uit te laten, maar dat sloeg ze van de hand. In het gezelschap van vreemden werd haar hond onzeker en zou hij vast niets doen; hij moest maar lekker naar binnen gaan, ze was zo weer terug.
In de keuken zag Alois op het plastic tafelkleed, dat met perzikmotieven bedrukt was, een schaal met aardappelsalade staan, feestelijk versierd met augurken en eieren. Nu was hij er zeker van dat de toezichthoudster van plan was geweest om Westerman die avond mee naar huis te nemen. Door het keukenraam was een grote, half afgebouwde flat te zien, in de verte de zwarte silhouetten van steigers.
‘Ja, ja… rustig maar, meneer is braaf,’ sprak Isabel het krullerige hondje toe toen ze de huiskamer binnenkwam. Daar nam ze een in leer gebonden foto-album uit de kast en zette zich naast Alois op de bank.
‘Hoe kwamen die zigeuners toch op Big fat mama?’ begon ze weer. ‘Ze kennen toch geen vreemde talen en het klinkt als Engels. De mensen weigeren normaal schoolonderwijs, en dat ze de tentoonstelling gezien hebben is uitgesloten. Ze zouden daar niet eens binnen gelaten worden.’
Eindelijk sloeg ze het album open. Aandachtig bestudeerde Alois de eerste bladzij.
De foto’s in haar album waren rond drie centrale thema’s gecompo-
neerd: borst, dij en achterwerk. Het behaarde middelpunt was altijd met zorg weggewerkt, met een lapje, een vaas of een hand, om het witte naturalisme van het enorme lijf niet te verstoren. Op één foto leunde ze over een berkenstam, tussen haar benen schoot kuis een bladertak uit. Het was echter duidelijk te zien dat ze die tak zelf achter haar rug vasthield. Het album sloot af met een opname in een meertje. Als twee reddingsboten dreven haar borsten op het wateroppervlak.
‘Vroeger hield ik niet van fotomodellen,’ bekende Isabel toen ze het album van Alois schoot pakte. ‘Maar nu weet ik wat een werk aan één zo’n foto vastzit. Wil je vermouth?’
Terwijl Alois zwijgend aan de zoete vermouth dronk, liep Isabel lusteloos heen en weer.
‘Had je geen grammofoonplaat bij je?’ vroeg ze. ‘Het lijkt me fijn om naar muziek te luisteren.’
Alois haalde de nog ingepakte grammofoonplaat uit de gang en vertelde haar dat de muziek toevallig ook op het thema natuur geïnspireerd was, net als de foto’s. Isabel legde de plaat op de pick-up en nestelde zich met beide benen op de bank, waar de hond bij haar kwam liggen.
Tijdens de eerste maten al bracht de weemoedige klank van de hobo, ondersteund door onverschillige klarinetten, op haar gezicht een kinderlijke nieuwsgierigheid teweeg. Met gesloten ogen zat ze te luisteren, terwijl de hond onder de geluiden, die een vertolking leken van een aardappelloot die zich naar het aardoppervlak een weg boort, zich ongemakkelijk op de bank heen en weer wentelde.
Toen de strijkers een regelmatig en nerveus ritme inzetten, werd het dier zichtbaar zenuwachtig. Hij maakte zich los uit de omhelzing van zijn bazin en kroop met de staart tussen de benen onder het lage salontafeltje.
De eerste holle slag van de trommel en het hoge trillen van een fluit deden hem zo schrikken dat hij zijn kop tegen het tafelblad stootte en over zijn hele lijf begon te bibberen. Daarop maakte hij dat hij naar de keuken kwam.
Isabel lette niet meer op de hond. De fluwelen sensuele accoorden deden haar ademhaling sterker worden, haar schouders bewogen ritmisch mee. Op de momenten dat de dissonante klanken van de blazers onder de
barbaarse slagen op de trommels de ruimte vervulden trilde de gele vermouth in haar glas als bij een aardbeving. Nadat Alois was opgestaan om de tweede kant op te zetten beduidde ze hem met handgebaren, alsof ze hulp nodig had, om bij haar te komen zitten.
De klanken die aan een mysterieuze, ondergrondse gang van een oud kasteel deed denken lieten haar lichaam zwellen. Alsof ze naar een griezelfilm keken drukte ze zich dichter tegen haar gast aan. In de maat van de bekkenslagen schokte haar bovenlijf en pas toen de laatste klanken waren weggestorven leek ze zich weer wat te ontspannen. Voorzichtig, om haar opwinding niet te verraden, ademde ze uit en keek met rode ogen de kamer rond alsof de muziek haar hele omgeving veranderd had.
‘Hij is uit de naad gescheurd,’ zei ze tenslotte. Stil betastte ze de zijkant van haar jurk onder de linkerarm.
Even staarden ze in elkaars ogen.
‘De componist is officieel toegestaan,’ mompelde Alois Konicek na enige ogenblikken.
‘Daar ben ik blij om… heel erg blij…’ fluisterde Isabel.
Na deze woorden had haar gezicht iets over zich gekregen dat Alois deed denken aan een goedig en braaf huisdier, dat niet kon wegrennen omdat het met de poten in de modder was blijven steken. Plotseling ging ze rechtop staan, waarop nu ook een naad aan de andere kant van haar jurk knapte.
‘Wees maar niet bang,’ fluisterde ze. Ze pakte zijn handen beet, haakte die in de twee enorme scheuren en begon met haar eigen handen aan ze te trekken.
‘Trek maar… scheur maar weg,’ riep ze hees. ‘Wees maar niet bang, doe het maar gerust.’
Iets in Alois verbood hem haar aan te raken.
‘Het leven is toch mooi, scheur maar. Dit is vrijheid, dit is natuur!’
Uit de keuken kwam de hond aanrennen. Isabel wierp zich op haar bezoeker op de zitbank. ‘Als die muziek officieel is toegestaan, dan ben ik het ook!’
De hond begon in Alois’ hand te bijten, wat voor hem een aanleiding was om zijn armen om het grote lichaam te slaan. De hond pakte met zijn
tanden een baan stof beet die van de jurk afhing en trok die scheurend verder los, zodat het stukje stof op de grond viel.
‘Alles is van jou… neem maar watje wilt… er is genoeg… noem me maar Big fat mama…’
Alsof zijn lievelingsmuziek gespeeld werd zat de hond voor de bank tevreden het tweetal gade te slaan. Als teken dat de vriendschap gesloten was stopte hij zijn natte neus in Alois’ oor, likte hem en begon toen op zijn gemak met het gebloemde lapje stof te spelen.