[Tirade augustus 2009]
Jan van Mersbergen
En ze reden verder…
Tien jaar geleden vond ik in een huurwoning op de derde etage in de Amsterdamse Vrolikstraat een stevig pocketboekje met op de cover een cowboy te paard, een cactus en een ondergaande zon. Ik sloeg het open, las de eerste regels en – heel belangrijk – de laatste regels, ik leende het boek van mijn schoonzus en zwager die daar destijds woonden, en las het die avond en de volgende dag direct uit. Het was de vertaling van Cormac McCarthy’s All the pretty horses.
Als ik dit boekje met het kitscherige omslag in tweedehands boekwinkels zie staan, meestal voor twee of drie euro, dan moet ik mezelf er echt toe zetten het niet te kopen, want ik heb nog een hele stapel liggen en tot een paar jaar terug deelde ik het uit aan mensen waarvan ik dacht dat ze er iets aan konden hebben. Het originele exemplaar ligt momenteel in Auckland, Nieuw Zeeland, waar mijn schoonzus, zwager en hun kinderen nu wonen. Twee keer ben ik bij hen op bezoek geweest, met mijn eigen gezin, en ook al was het een familiebezoek, niet lang na aankomst stond ik voor hun boekenkast om deze pocket te zoeken, en was ik werkelijk bang dat het boek verdwenen was. Ik vond het beide keren, sloeg het open, rook eraan en heb het beide keren dat ik in Nieuw Zeeland was gelezen.
De jonge cowboy John Grady Cole besluit in All the pretty horses zijn in verval geraakte ouderlijk huis vaarwel te zeggen en trekt de grens over naar Mexico, waar het echte cowboyleven nog te vinden is, waar hij verwikkeld raakt in een tedere maar onmogelijke liefde en waar blijkt dat het oude cowboyleven hard en meedogenloos is. McCarthy beschrijft deze John Grady heel summier. Hij is jong en mager, zijn kleren zijn sjofel, hij draagt een hoed en zijn snorretje is vlassig. Verder weet de lezer niets van hem, en toch kun je op iedere bladzijde precies voelen wat er in deze jongen omgaat.
Hoe kan een schrijver op zo’n effectieve en tegelijkertijd indirecte manier gevoelens overbrengen? Dat mysterie wilde ik doorgronden.
Ik herlas All the pretty horses – mijn eigen exemplaar, met identieke cover – sinds die ontdekking in de Vrolikstraat vele malen en op zoek naar een antwoord op mijn vraag las ik in 1999 binnen een paar weken ook de andere romans die van McCarthy in vertaling verschenen waren.
Mijn Engels is acceptabel, maar wanneer ik McCarthy in de oorspronkelijke taal lees heb ik toch het gevoel dat ik veel mis. Bovendien zijn de vertalingen van Ko Kooman, Harry Lemmens, Guido Golüke en Ronald Vlek erg goed.
Ik las ook McCarthy’s werk dat nog niet vertaald is: Outer dark, en ik besloot die roman zelf maar te gaan vertalen, niet zozeer om het boek vertaald op de Nederlandse markt te krijgen, maar om een beter begrip van de tekst te krijgen. Of ik die vertaling ooit zal voltooien betwijfel ik. McCarthy’s Engels in Outer dark is moeilijk. Gedateerd misschien. Hij gebruikt in ieder geval erg veel woorden die ik op moet zoeken. Door deze roman, over een broer en een zus die samen een kindje krijgen waarna hij het kind weg maakt en zij het kind gaat zoeken, zelf te vertalen probeer ik het boek beter te begrijpen, of eigenlijk: beter te voelen.
Nu lijkt het misschien alsof McCarthy’s boeken moeilijk zijn. Het tegendeel is waar. Zijn romans zijn geschreven in een eenvoudige maar poëtische taal, voor iedereen goed te begrijpen. Herlezen is wel noodzakelijk wil je McCarthy’s stijl doorgronden en wil je de verschillende lagen uit zijn werk opdiepen. De keuzes die hij maakt zijn ook eenvoudig: sobere beschrijvingen, karige dialogen, een verhaal met een begin en een eind en niet te veel trucs. Geen flashbacks. Vrijwel geen weergave van gedachten. Vrijwel geen uiterlijke beschrijvingen van de hoofdpersoon. Handelingen en dialogen vormen negentig procent van zijn proza.
Een mooi voorbeeld van deze beschrijvingen en eenvoud in All the pretty horses zijn de talloze alinea’s die beginnen met ‘Ze reden…’. Op de bladzijden 36, 37, 42, 44, 45, 46, 50, 51, 54 en 58 staan alinea’s die beginnen met ‘Ze reden’, en verderop in de roman zal deze zin nog vaker opduiken.
‘Ze reden…’
Fascinerend. Het geeft simpelweg weer wat er gebeurt en het geeft ook aan dat er geen andere woorden zijn voor wat er gebeurt. Rijden is rijden. McCarthy maakt er geen draven van, of galopperen, of stuiven, of wat dan ook. Hier is een schrijver aan het woord die vertrouwen heeft in zijn beschrijvingen.
Het is bekend dat Cormac McCarthy beïnvloed is door het werk van William Faulkner. Het niet zoeken naar alternatieve woorden lijkt terug te
vallen op de belangrijkste passage uit Faulkners As I lay dying. In deze klassieker sterft de moeder van een gezin waarna de vader en de kinderen haar naar haar geboorteplaats Jefferson pogen te vervoeren met een kar, om haar daar te begraven. De moeder weet dat woorden niet deugen. Dat woorden zelfs niet geschikt zijn voor wat ze willen zeggen. Ze zegt:
‘Toen hij geboren werd wist ik dat moederschap was bedacht door iemand die er een woord voor nodig had, want degene die de kinderen kregen kon het niet schelen of er een woord voor was of niet. Ik wist dat angst was bedacht door iemand die de angst nooit gekend had; trots, wie de trots nooit gekend had.’
Een belevenis is altijd sterker of intenser dan de woorden die voor die belevenis te vinden zijn. Woorden zoeken om een belevenis te omschrijven is niet wat een schrijver moet doen. Een schrijver moet de belevenis over zien te brengen.
McCarthy is karig met woorden. Hij houdt het bij: ‘Ze reden…’
Woorden waar beweging in zit, en in zekere zin hoop. Dat zijn de twee steunpilaren van de jongensboeken van vroeger: actie en verlangen. Tenminste, in de cowboyboeken die ik als kind las.
De laatste twee zinnen van All the pretty horses zijn: ‘Tussen de dorre struiken kwetterden de woestijnvogeltjes en voort gingen paard en ruiter en paard en voort gingen hun lange schaduwen in tandem als de schaduw van één enkel wezen. Voortgaand en vervagend in het donkere land, de wereld van morgen.’
Ook hier spelen actie en verlangen en bovendien gaan hoop en duisternis hand in hand. Dat maakt dat McCarthy’s proza dicht bij het leven staat, en daarmee dicht bij de dood.
Verder maken de herhalingen (voort gingen, voort gingen, voortgaand) het proza van McCarthy krachtig en soepel tegelijk. Daarmee begint hij al in de openingszin van het boek: ‘Een kaarsvlam en het beeld van de kaarsvlam in de penantspiegel flikkerden toen hij de hal betrad en nogmaals toen hij de deur achter zich sloot.’
Dat is vier keer die flikkering in een enkele zin.
McCarthy is een countryschrijver die staat voor eenvoud, karige woordkeuze en herhaling, en daardoor weet hij het centrale drama van een boek te bundelen in beschrijvingen van de omgeving, in dialogen of in menselijk contact. Nergens benoemt hij zijn thema, nergens legt hij iets uit. Hij volgt het adagio ‘show, don’t tell’ in de meest consistente vorm. McCarthy’s proza is daardoor indirect en afstandelijk, maar het effect is juist dat de gevoelens
onontkoombaar bij de lezer aankomen, op een manier dat de lezer zelf voelt wat de hoofdpersoon doormaakt.
Met zijn verhalen heeft Cormac McCarthy het dominante romantische beeld van de Amerikaanse geschiedenis doorbroken, waarin cowboys hard maar in de kern goed zijn, waarin landwerkers en plattelandsvrouwen een rustig en gelukkig leven lijden zoals in Het kleine huis op de prairy, waar kinderen blosjes op de wangen hebben, graag naar school gaan en waar het grootste probleem ziekte is, maar een dokter nooit ver weg.
In Blood meridian schetst McCarthy een spijkerhard beeld van outlaws die rovend en verkrachtend door het land trekken. Scalperen was niet een barbaarse gewoonte van de Indianen, deze vervuilde blanke mannen maakten zich er ook schuldig aan, ze genoten er zelfs van en daarnaast droegen deze mannen ook nog de moraal met zich mee, en dat is wat de personages van McCarthy beangstigend maakt. Rechter Holden, een van de belangrijkste figuren in Blood meridian, weet wat goed en slecht is, en hij weet dat hij zelf slecht is. Hij is rechter en moordenaar.
De kleine Lester Ballard, die in Child of God zijn huis verliest en uiteindelijk in een grot gaat wonen waar hij de lichamen van de meisjes die hij vermoord heeft naartoe sleept, waar hij deze lijken opmaakt en zelf vrouwenkleren aan trekt en lippenstipt op doet, is door en door slecht, en toch is zijn gedrag aannemelijk. Je begrijpt hem niet, maar als lezer voel je wel met deze gnoom mee en wanneer hij gearresteerd dreigt te worden en via een gangenstelsel weet te ontsnappen ben je vreemd genoeg opgelucht.
Suttree, hoofdpersoon in het gelijknamige boek, woont op een vervallen boot, vangt af en toe wat vissen die hij verkoopt, sleept zich drinkend door zijn leven en begeeft zich in een gezelschap van andere alcoholisten en rauwdouwers. De seksuele moraal is laag. Een van de bijfiguren neukt pompoenen. Net als deze jongen worstelt Suttree met de moraal, en dan voornamelijk tegen de achtergrond van een dagelijks leven dat smerig en uitzichtloos is.
In No country for old men loopt ene Chigurh met een gasfles rond. Aan de fles zit een slang en hij gebruikt dit gereedschap om sloten uit deuren te blazen, maar ook om mensen hun hersenen uit hun hoofd te blazen. Dit karakter is misschien een van de meest beangstigende filmkarakters van de laatste jaren, maar Chigurh is geen psychopaat, zoals meestal in Hollywoodfilms het geval is wanneer een man moordend over het witte doek trekt. Hij heeft simpelweg een afspraak. Hij heeft zichzelf beloofd de koffer met geld terug
te halen. Daar moet alles voor wijken. Niet het moorden is eng, maar die afspraak maakt Chigurh eng. Tekenend hiervoor is het kop of munt spel dat hij een aantal maal opvoert. Hij gooit een muntje op en laat mensen kiezen. Kop of munt. Leven of dood. Niet hij beslist, maar het muntje, en de afspraak is helder.
De naamloze man die in The road door een apocalyptisch Amerika trekt heeft een afspraak met zijn zoontje, die hem vergezelt. Ze dragen het vuur. Ze horen bij de goeden, alle andere mensen kunnen de slechten zijn. De goeden houden het leven in stand, de slechten maken een einde aan het leven, zoals er bijna al een einde aan de moderne wereld is gekomen, en toch weet ook deze man dat hij zelf ook slecht is, dat hij keer op keer keuzes moet maken die van hem een harde slechte man maken. Hij ontneemt mensen hun eten, steelt, laat een man naakt op de weg achter, hij draagt een pistool bij zich en gebruikt het als dat moet. De dubbele moraal is de basis van dit McCarthy-karakter, en in feite van al zijn karakters.
Na het verschijnen van The Border Trilogy (All the pretty horses, The crossing en Cities of the plain) aan het einde van de jaren negentig bleef het lange tijd rustig rond Cormac McCarthy. All the pretty horses had de National Book Award gewonnen, bereikte een veel grotere oplage dan zijn vorige romans en een ster was geboren. De andere twee delen volgden snel, maar sloegen vooral in Nederland minder aan. Tot 2006 moest ik wachten op No country for old men. De verfilming van dit boek door de gebroeders Coen was succesvol, won een aantal Oscars en trok ook in Nederland volle zalen. Tot de film verscheen deed het boek in ons taalgebied niet veel.
Toen ik in 2005 via een Amerikaanse fan-site het nieuws vernam dat McCarthy met een nieuwe roman zou komen heb ik de Arbeiderspers, die de romans van McCarthy tot dan toe uitgegeven had, opgebeld en liet ik me doorschakelen met de acquirerend redacteur buitenlandse romans en ik vroeg haar wanneer we de vertaling van de nieuwe roman van Cormac McCarthy konden verwachten.
Wie zegt u?
Cormac McCarthy, herhaalde ik.
McCarthy? Sorry, ik moet even in de lijst kijken. Heeft u een momentje?
Dit was een klap in mijn gezicht. Dit was vergelijkbaar met een telefoontje naar de platenmaatschappij van Bruce Springsteen waarna de verantwoordelijke te melden heeft dat ze deze muzikant even in de lijst op moet zoeken. Waarschijnlijk werd de stoel van acquirerend redacteur buitenland-
se romans bij de Arbeiderspers tussen het laatste deel van The Border Trilogy en No country meerdere malen door een ander warm gehouden, maar het eerste wat je op zo’n plek moet weten is dat een van de beste auteurs ter wereld onder jouw hoede valt, dat je hem moet volgen en heel snel en adequaat moet handelen wanneer zich weer een roman van hem aandient.
Nu ik toch aan het mopperen ben, de lijm waarmee ze bij de Arbeiderspers de afzonderlijke bladzijden van McCarthy tot een roman pogen te plakken is van erbarmelijke kwaliteit en bemoeilijkt het herlezen. Na twee keer lezen vallen de boeken uit elkaar. In mijn Suttree is een complete rol plakband verwerkt. Momenteel ben ik The road aan het herlezen en dus tegelijkertijd aan het oplappen.
De eerdergenoemde originele pocket van All the pretty horses is een uitgave van Singel Pockets. Die zijn werkelijk onverwoestbaar.
Het grote succes diende zich aan toen McCarthy in 2007 tot ieders verrassing in de Bookclub van Oprah Winfrey verscheen. In Amerika werd de oplage meteen met 950 duizend exemplaren verhoogd. McCarthy en Oprah Winfrey hadden een prettig gesprek bij een open haard. Later heeft de talkshowhost toegegeven dat ze weggeblazen werd door The road, en dat ze hem in de uitzending moest hebben. Van McCarthy is bekend dat hij geen interviews geeft. Na zijn debuut in 1963 heeft hij slechts één interview gegeven, dat verscheen in The New York Times. Een gesprek dat voornamelijk gaat over slangen, tumbleweeds en het countryleven. Hij gaf dat interview na het kortstondige succes van All the pretty horses. Oprah Winfrey kreeg van McCarthy’s uitgeverij de mededeling dat hij niet aan interviews deed, maar ze drong aan en mocht de auteur uiteindelijk zelf bellen.
Toen hij opnam zei ze: Met Oprah.
McCarthy antwoordde: Hi Oprah, ik kijk graag naar jouw show.
Ze vroeg hem in de uitzending te komen en hij moest daar even over nadenken. Ze zei hem dat ze over drie dagen zou terugbellen, op hetzelfde tijdstip. Dat deed ze en hij zegde toe.
De uitzending, waarin Oprah met de schrijver sprak in de bibliotheek van the Santa Fe Institute, en zich zoals gewoonlijk buitengewoon enthousiast over de roman uitliet, maakte van The Road een verkoopsucces en ik durf te zeggen dat McCarthy na dit televisie-interview anders tegen publicitaire zaken aan is gaan kijken. Bij de uitreiking van de Oscars was hij aanwezig in de zaal en toen bekend werd dat No country for old men gewonnen had applaudisseerde hij staand, en luid. De schuwe schrijver kroop uit zijn schulp.
In de eerste decennia van zijn schrijfcarrière was dat anders. McCarthy, geboren in 1933 in Provence, Rhode Island, aan de Amerikaanse Oostkust, debuteerde op tweeëndertigjarige leeftijd met The orchard keeper. Daarna schreef hij in een rustig tempo verschillende romans. De duistere romans Outer dark (1968) en Child of God (1974) verwierven in kleine kring bekendheid. De schelmenroman Suttree (1979) bereikte ook geen groot publiek, en McCarthy’s magnus opum Blood meridian, or the evening redness in the west (1985), waar hij naar verluid dertig jaar aan werkte, maakte van McCarthy een cultschrijver en riep qua stijl vergelijkingen op met Melville, Faulkner en Hemingway. Grote oplages bereikte hij pas in 1992, toen All the pretty horses verscheen. Hij was toen al bijna zestig en had er zo’n dertig jaar als schrijver opzitten, veelal levend van een schamel inkomen, van een beurs, van wat scharrelen. Hij praatte niet over zijn werk. Als hij gevraagd werd om ergens een lezing te komen geven en daarmee tweeduizend dollar kon verdienen, dan antwoordde hij dat alles wat hij te zeggen had al op papier stond. Dan at hij twee weken lang bonen uit blik.
In het interview met Oprah zegt McCarthy over publiciteit en roem en aandacht: ‘I don’t think it’s good for your head.’
Vanaf het moment dat ik in Amsterdam ging studeren, in 1990, wilde ik zelf schrijven. Ik wilde ontdekken hoe andere auteurs romans schreven, dus las ik veel en bij ieder boek dat ik las dacht ik: Zo moet het. Dit moet ik ook proberen.
Het duurde bijna tien jaar voor ik besefte dat ik niet alleen naar andere schrijvers moest kijken, maar eerst moest weten wat voor proza bij mij past. Ik moest mijn persoonlijkheid en achtergrond samen laten vallen met mijn schrijven. Ik moest geen schrijver worden die gelinkt was aan al die klassiekers en andere goede romans die ik las, ik moest mijn eigen stem vinden.
Ik kom uit de kop van Noord-Brabant. Toen ik in de zomer van 2000 een week of tien op een boerderij kon passen in het Gelderse rivierengebied en plotseling terug was in een omgeving die bijzonder veel leek op het gebied waar ik opgegroeid ben – polders, asfaltweggetjes, kleine dorpjes, zwijgzame mensen, een paar schapen en een hond, luchten die de aarde plat drukken – kon ik met de romans van McCarthy in mijn achterhoofd in zes weken het manuscript van De grasbijter schrijven: een serie eenvoudige scènes over een eenzame boer op een boerderij die verliefd wordt, die dat meisje niet kan bereiken en wiens hond doodgereden wordt. Voor het eerst durfde ik het dagelijkse leven van deze jonge boer simpelweg te laten zien.
Ik gaf zijn handelingen weer, liet hem met wat mensen praten en liet hem de stap nemen om naar de stad te gaan, een stap die ik zelf tien jaar daarvoor ook gezet had. De moeilijkheden van deze jongen zaten zo in mezelf vastgeklonken dat in iedere zin van deze roman het gevoel van eenzaamheid, verloren-zijn en machteloosheid doorklinkt.
Mijn oom heeft destijds De grasbijter gelezen. Hij runde een boerderij in Babyloniënbroek, waar mijn vader en hij en hun andere broers opgroeiden, en inmiddels heeft zijn zoon het melkveebedrijf van hem overgenomen. Mijn oom leest nooit, maar vond het een mooi boek. Hij begreep alleen niet dat die weilanden en luchten die ik beschrijf en die hij zo goed kent, op iedere bladzijde weer anders zijn, terwijl er eigenlijk steeds hetzelfde staat.
Dat was precies de kracht die ik uit de romans van Cormac McCarthy had opgediept: ongemerkt en onontkoombaar sijpelt het gevoel dat bij de hoofdpersoon leeft tussen de woorden door.
Ik vroeg mijn oom hoe hij zijn eigen land ervaart. Hoe de weilanden en de luchten aanvoelen als hij een meevaller heeft of als hij net ruzie met mijn tante gehad heeft. Dat is dan totaal anders, zei hij. En ik zweeg even en wachtte af en toen vloekte hij en begreep hij dat mijn hoofdpersoon keer op keer met een ander gevoel over dat land loopt en dat hij als lezer steeds dat gevoel over zich heen krijgt, ook al zijn de woorden schijnbaar hetzelfde. Mijn oom voelde zich in de maling genomen, alsof hij zojuist niet een roman had gelezen, maar een goocheltruc had gezien, maar ook voelde hij bewondering voor de manier waarop dat gevoel onder de woorden verstopt zat en zonder dat hij het gemerkt had tot hem was gekomen.
Ook het perspectief dat McCarthy hanteert draagt hier aan bij. Hij schrijft vrijwel altijd in de derde persoon enkelvoud. Soms laat hij iemand in de ik-vorm een betoog houden. In The crossing ontmoet Billy Parham verschillende figuren die bladzijden lang tegen hem aanpraten, zonder dat deze personen kletsers worden, want die kom je bij McCarthy niet tegen. De oude inspecteur in No country for old men opent ieder hoofdstuk met een beschouwing over het moderne Amerika, stukken die in de film begrijpelijkerwijs gesneuveld zijn. En in Child of God geven verschillende personen hun mening over de bizarre hoofdpersoon, in korte stukken die amper een bladzijde beslaan, zonder erbij te melden wie er aan het woord is. Dat is allemaal volledig duidelijk.
Bij McCarthy weet je dat hijzelf de verteller is die jou het verhaal voorschotelt, maar altijd op een manier waarbij de verteller onzichtbaar is, en zeker geen personage in het verhaal is. McCarthy begrijpt het perspectivi-
sche probleem van een verteller die in zijn eigen verhaal woont. Wanneer vertelt hij het verhaal? Aan wie vertelt hij het verhaal? Waarom in godsnaam vertelt hij dit verhaal? Weet hij hoe het afloopt en zo ja, waarom houdt hij de hele tijd achter hoe het afloopt?
Als jonge beginnende schrijver kwamen deze vragen pas in me op tijdens het lezen van de romans van McCarthy. Ook ik was een schrijver die simpelweg begon in de ik-vorm en maar een eind weg kletste, zoals bijna alle beginnende schrijvers. Ik heb een periode gehad waarin ik alle schrijvers die ik tegenkwam aanraadde McCarthy te lezen, en sommige schrijvers deden dat en het effect daarvan liep uiteen van bewondering tot een enorme angst voor schrijven, omdat zijn boeken zo fenomenaal zijn en zo ongrijpbaar, dat het zelf schrijven van een roman een vervreemdende en stupide bezigheid werd.
Tegenwoordig raad ik McCarthy niet vaak meer aan. Soms hoor ik mensen praten over de film van No country for old men en dan hou ik mijn mond over het boek. Dan voeg ik er alleen aan toe dat The road inmiddels ook verfilmd is, met Viggo Mortensen in de hoofdrol, de man die Aragorn speelde in The lord of the rings, het afschuwelijk opgefokte fantasiedrama dat Nieuw Zeeland als filmlocatie op de kaart zette.
Ook in Nieuw Zeeland heb ik mensen gesproken over Cormac McCarthy en er was op mijn schoonzus en zwager werkelijk niemand die hem kende, en als ik in Nederland mensen spreek die op reis gaan naar Nieuw Zeeland – en dat gebeurt heel vaak – dan vertel ik dat ik er twee keer geweest ben en dan krijg ik altijd vragen over hoe mooi het land is en over de gletsjers op het Zuidereiland uit The lord of the rings en dan moet ik toegeven dat ik van die decors niets gezien heb en dan vragen ze waarom niet, en dan zeggen ze soms: Zonde hoor, zo ver vliegen en dat allemaal niet bekijken, en dan zwijg ik over mijn favoriete en beslissende boek waarvan het originele exemplaar op de North Shore van Auckland in een kleine boekenkast op een slaapkamer staat.
Ieder jaar in oktober wordt McCarthy genoemd als outsider voor de Nobelprijs voor Literatuur. Net zoals ik eerst zijn boeken aanraadde hoopte ik jarenlang dat hij de Nobelprijs zou krijgen. Inmiddels hoop ik dat ze hem tot zijn dood zullen vergeten en dat ik nooit de dag mee zal maken waarop zijn boeken voor het eerst op tafel komen te liggen in de boekhandels, waarop voor het eerst al zijn romans herdrukt zullen worden, waarop ook
Outer dark hals over kop vertaald zal gaan worden, en waarop de huidige redacteur van de Arbeiderspers in talloze radio-interviews uit zal leggen dat ze McCarthy altijd verzorgd en vertroeteld hebben, dat ze hem gesteund hebben en altijd geloofd hebben dat hij ooit deze prijs zou krijgen.
Natuurlijk moet McCarthy de Nobelprijs krijgen, maar die dag zal ik me verstoppen uit angst dat nu zijn fenomenale oeuvre geplet zal worden door lezers en uitgevers die plotseling weglopen met het succes dat de schrijver verdient, ook al is hij door publiek en uitgevers dertig jaar bijna volledig genegeerd.
Ik maak me druk over iets dat ver buiten het schrijven staat. In feite is er geen probleem. Het is de realiteit van schrijven. Beter pak ik een van zijn romans uit de kast, sla het open en lees een passage. Een bijna wekelijks terugkerende handeling die nooit op een teleurstelling uitloopt en altijd weer oplossingen biedt voor mijn eigen schrijven.