Jan van Nijlen
De ouderen
Zij sluimeren maar kunnen niet meer slapen
En hun berusting is alleen maar schijn.
Zij worden weer wat zij eens waren: knapen
Die enkel dromen als zij wakker zijn.
Melancholie
De zomer ging, de wielewaal vertrok
Zoals de Feniks en de vogel Rock
Eén blijft me trouw, die ik des avonds zie,
Mijn makker uil, vogel Melancholie.
De schim
‘k Dwaal door mijn oude huis als oude schim
En zie door ‘t raam nog enkele dahlia’s bloeien
Naast paarsblauwe asters en de wolken gloeien
In ‘t rustig vuurwerk aan de westerkim.
Ik dacht het wel: het leven bleef hier duren,
Ik voel de grond weer veilig waar ik sta,
Maar wat doen hier, langs mijn vertrouwde muren,
Die vreemde meubels van Inexcotra?
Dit is maar bijzaak. Zoals de oleander,
Die hier voor ‘t raam staat en nooit heeft gebloeid,
Ben ik van jongsa f met dit huis vergroeid,
En toch ben ik gestorven in een ander.
Didactisch
Meestal weten de ouders geen weg
Met de gedachten van hun kinderen;
Zij zouden iets willen verhinderen,
Maar de kinderen lopen weg.
En de kinderen misprijzen hun ouders
Die niet meeleven met hun tijd;
Zo draagt iedereen op zijn schouders
De last van zijn eenzaamheid.
Men kan het vervloeken of vergeven
Of denken: kom, alles is rook.
Maar dat de mensen moeilijk samenleven,
Die de bijbel schreef wist het ook.
De tortel
Zijn lied klinkt dof van uit de hoge linden.
Het lijkt wel of hij iets met nadruk vraagt
Of iemand roept; hij kan de rust niet vinden.
Dichters beweren dat de tortel klaagt.
De dieren die de tere tortel horen
Maken zich om dit schor gezang niet druk
En zoeken niet in het eenzelvig koeren
Een zin van heimwee naar vergaan geluk.
Alleen de mens wil weten en begrijpen,
Zoekt steeds naar reden, oorzaak of begin.
De zomer bloeit en de eerste vruchten rapen,
Het is zo stil; misschien heeft niets een zin.