Jan Willems
Terugblik
Vijftien schrijvers, cabaretiers, filosofen of dichters vinden voor een weekje eenzaamheid op het Lauwersmeer; het moet voor de vpro een makkie zijn geweest, tenminste, als ze wisten wat ik weet van dit gebied. Als zij ooit op een ochtend bij Achter de Zwarten een Japanse zon hadden zien opkomen die de lepelaars in een rode gloed zette en het langzaam aanzwellende geluid hadden gehoord van de duizenden brandganzen die daar hadden overnacht en nu weer de graslanden opzochten. Als zij het gevoel kenden van een zwiepende storm over het Stopersgat, terwijl je zelf beschut – ‘smout’, zeggen de Friezen – achter een golvende rietkraag ligt.
Ja, als de potentiële deelnemers eens wisten van de grote oppervlaktes Parnassia’s in het Ballastplaatbos. Niets kan mij op een zomerse dag meer in vervoering brengen dan Parnassia. Het rozet met frisgroene blaadjes, het pronte steeltje, het onbeschrijfelijk mooie bloemetje. Hun enthousiasme zou zeker een hoogtepunt bereiken in midden oktober. Want terwijl het Lauwersmeer zich langzaam klaar maakt voor de winter, zullen ze het geluid van de eerste kleine zwanen hebben gehoord. Het zingen van deze Russische vogels berooft je van iedere realiteitszin. Je hóórt hun blijdschap dat ze zijn aangekomen. Je zíet hun vreugde als een groepje nieuwkomers zich weer bij hen in het Jaap Deensgat voegt. Waar beter dan in het Lauwersmeergebied, kunnen zij inspiratie voor hun toekomstig werk opdoen?
Nadat ik was gezwicht voor de charmes van de producer van de vpro, Agnes van der Weijden, waardoor vijftien weken lang mijn leven op de kop werd gezet, vroeg ik me af of de deelnemers, naar mijn gevoel stadsmensen, wel tegen de eenzaamheid hier konden. Stel je voor dat er één volledig flipte en over boord sprong om een paar uur later volledig in de war bij een boerderij aan te bellen en om hulp zou smeken? Ik betrapte me erop dat ik me vooral zorgen maakte over de voortgang van het radioprogramma. Want dat was belangrijk: iedere werkdag moest de bijdrage van de ‘deelnemer van dienst’ worden uitgezonden in het vpro radio-
programma De Avonden. ‘Ben je mal, jongen,’ stelde Agnes mij gerust, ‘Dát is juist leuke radio!’ Maar ik was niet helemaal gerust. De tobber in mij zag allerlei beren op de weg. Maar goed, ik had ja gezegd en dus ging ik ervoor. Een geschikte plek vinden was nog niet zo eenvoudig. De bedoeling was dat de deelnemers een week lang in een soort drijvende bungalow zouden verblijven. De vpro had al iets uitgezocht, wat in de verte op een boot leek. Het was voorzien van alle luxe, het kon zelfs varen, maar het was de ontkenning van een boot. Het was een soort varende bungalow.
De vpro had al iets uitgezocht, wat in de verte op een boot leek. Het was voorzien van alle luxe, het kon zelfs varen, maar het was een ontkenning van een boot
Belangrijk was dat de bungalow op een afgelegen plek lag. Er was immers gekozen voor een eenzaam verblijf! De keuze viel op het eiland Senneroog. Het had voordelen die zelfs een bezorgde boswachter tot tevredenheid konden stemmen. Het haventje lag beschut en door de ondiepe vaargeul kwamen er nauwelijks boten (vanaf september is het Lauwersmeergebied sowieso bootluw). Aan één kant van het eiland lag de Ezumakeeg, waar een nauwelijks zichtbare kade langs liep. Op die kade, waar verder geen mens kon of mocht komen, was het mogelijk om vanuit mijn auto de 200 meter met mijn telescoop te overbruggen om naar eventueel onraad te speuren. Aan de waterkant kon ik een bootje verstoppen in de rietkraag, zodat bij een calamiteit de ongelukkige deelnemer snel in veiligheid kon worden gebracht. Er werd afgesproken dat er een noodtelefoon in de bungalow werd neergelegd met slechts twee beschikbare nummers: dat van de vpro en dat van mij; bij een noodgeval konden ze mij dag en nacht bellen. Voorts was belangrijk dat er een haven in de buurt was. Iedere vrijdag moest de bungalow worden schoongemaakt, het bed verschoont en de koelkast voorzien van de door de deelnemer van te voren opgegeven proviand voor een week.
Een gouden greep bleek de inzet van Rob en Gea Meijer, de eigenaren van jachthaven Lunagat. De vaarafstand naar Senneroog bedroeg met de varende bungalow minder dan drie kwartier, met Robs speedboot een kwartiertje. Hij werd dan ook koerier en haalde van maandag tot en met donderdag de flashcards met de radiobijdragen. Rob is een goeie vent. Maar, in strikte opdracht van de vpro, zeer kort van stof als hij de flashcards ophaalde: de indruk van eenzaamheid moest immers gewaarborgd blijven. Gea, zijn vrouw, ontpopte zich als de stille kracht achter het project. Ze deed de inkopen en luisterde nauwgezet naar de radiobijdragen. Klaagde een deelnemer over een vervelende hoofdpijn, dan gaf ze de volgende dag aan Rob een doosje aspirines mee.
Het mooiste moment was voor mij de zaterdagmiddag. De taxi bracht dan de nieuwe deelnemer naar het Lunegat. Nadat hij of zij het verblijf hadden geinspecteerd – vaak met veel a’s en o’s – klommen Rob en ik als ware zeebonken aan boord en gooiden de trossen los. Op het laatste moment liet ik de deelnemer aan boord komen. ‘Je kunt nu nog terug, hoor!’ riep ik dan. Maar niemand wilde dat. Tijdens de drie kwartier durende tocht onderscheidde ik al snel drie types: de zwijgers, de vragers en de babbelaars. Om de één of andere reden was het bijna altijd mooi weer als we naar Senneroog opstoomden. De vogeltrek was al aardig op gang gekomen en het vaarwater lag vol met allerlei soorten eenden, die naarstig een goed heenkomen zochten als wij naderden. De natuur ademde op het water de sfeer van een strijd tussen het heengaan van de zomer en de komst van de winter. Voor mij één van de mooiste tijden van het jaar: tamme kastanjes, paddenstoelen en vlierbessen verzamelen en weldra zouden zelf geschoten eenden en hazen in mijn schuurtje hangen. Voor eigen consumptie en voor anderen. De deelnemers (de mééste deelnemers) zagen dat schijnbaar anders. Met een onzekere blik verwerkten zij de eindeloze ruimte. Als we na een half uurtje varen de bocht van het Dokkumer Diep rondden, lag voor ons een oneindige verte. Voor velen zal dat als een mokerslag hebben gevoeld, ze zullen ongetwijfeld naar voor hen herkenbare punten in het landschap hebben gezocht, zoals een kerktoren, een molen of simpelweg een boom.
De eerste deelnemer, Paulien Cornelisse, werd met de Staatsbosbeheerboot Seya, onder media-aandacht en een delegatie van de vpro naar Senneroog gevaren. De bungalow lag er al. Arme Paulien. Het was prachtig warm weer en daardoor aangelokt kwamen vele boten haar gezelschap houden. De regionale pers had zijn werk goed gedaan! Later zou Paulien zeggen: ‘Ik ben mijn eigen lokeend!’ Ze maakte schitterende vliegerfoto’s, die de nrc haalden. Een zelfverklaarde, overijverige natuurfreak stuurde me naar aanleiding daarvan een brief waarin hij zich beklaagde over het feit dat boven een Natuurbeschermingswetgebied, ‘een natuurbeschermingswetgebied, wilt u dat in uw oren knopen!!’ een vlieger werd opgelaten. ‘Dat is tegen de wet,’ tjilpte hij. Feitelijk had hij gelijk. Ik kon het beginnende (natuur)brandje gelukkig blussen.
In vijftien weken passeerden vele Nederlanders en Belgen mijn revue. Drie deelnemers, Saskia de Coster, Menno Wigman en Arjen Lubach, heb ik niet naar Senneroog gebracht. Saskia was de laatste deelnemer en door de bevriezing in en buiten de varende bungalow, moesten we haar en haar hondje elders onderbrengen. Menno en Arjen heb ik door omstandigheden niet ontmoet. Dat vond ik jammer. Met Menno heb ik later nog wel veel contact gehad, vanwege zijn fascinatie voor de zwerver van het Lauwersmeer.
Terugkijkend vond ik het een interessante tijd. Ik volgde iedere avond de op radio 6 uitgezonden radiodagboeken. Grappig was de omslag te horen in het midden van de week. Na woensdag werd door velen gemopper ten gehore gebracht. Kleine irritaties over het slecht kunnen slapen, de regen, harde wind, muggen, stijgend water en vooral verveling. Ik kreeg de indruk dat slechts een paar deelnemers het alleen zijn goed hadden doorstaan. Franca Treur bijvoorbeeld. Haar grootste verlangen was een broodje haring. Ik heb een zwak voor Franca en wilde het liefst haar dat broodje brengen. Maar dat heb ik uiteraard niet gedaan. Maarten Doorman schreef op de website: ‘Een klein beetje had ik er wel tegenop gezien, tegen deze week. Maar hoeveel beter is de werkelijkheid. Ik slaap hier droomloos en diep en verkwikt word ik wakker. Weer een dag zonder sms en mail en telefoon en als enige verplichting de koerier om half drie. Dat is heerlijk.’ Maarten schreef later een ballade, waarin hij zijn liefde voor Senneroog liet blijken. Op de afsluitende avond in de studio in Amsterdam, onder begeleiding van ‘4Tuoze Matrozen’, bracht hij dat enthousiast ten gehore. Sommigen gaven ronduit toe dat het Senneroogavontuur tegenviel. In een afsluitend interview zei Nilgün Yerli dat ze gehoopt had in de afzondering te ontdekken of ze het gevoel van de waan van het dagelijkse leven kon terugdraaien. Maar helaas, ze moest concluderen dat het haar niet gelukt was.
Alleen zijn moet je in je hebben. Het moet een wezenlijk onderdeel van je zelf zijn. Anders wordt alleen zijn verveling. Waar in Nederland kun je je helemaal afsluiten van de buitenwereld? Je hebt altijd wel iets of iemand om je heen om dit isolement te doorbreken. Bovendien brengen radio en tv de wereld naar je toe. Om van internet maar te zwijgen.
Daarom was Een kamer in het verleden zo’n interessant experiment. Wat zou het mooi zijn om dit experiment te herhalen, maar dan in het volstrekte alleen zijn. Geen koerier, geen boeken, geen muziek en geen tobberige boswachter op de achtergrond, die onzichtbaar probeert te blijven en klaar staat om in te grijpen. Genoeg eten voor drie dagen, zodat je gedwongen wordt om ook voor minstens drie dagen je eigen eten te verzamelen.
Op de website bleek al snel wie de intentie had om er iets van te maken. Gerbrand Bakker, bijvoorbeeld. Zijn bijdragen waren prettig om te lezen. Gerbrand heeft pionierswerkzaamheden verricht. Door zijn toedoen, onder andere door het maken van een kaart, weten wij nu veel van het eiland Senneroog. Terecht dat een bos, het Bakkerbos, nu naar hem genoemd is. Ook Atte Jongstra ben ik niet vergeten. Ik mag Atte, een stoere vent, recht door zee. Een echte Fries. Zijn schriftelijke en audiobijdragen waren voor mij hoogtepunten van de reeks.
Nadat de leukste Belg, Wim Helsen, (‘Een wijze les is dat ik geen voornemens
meer moet maken,’ schreef hij) al het pionierswerk van Atte en Gerbrand had opgeruimd, mailde Atte mij met het verzoek om F16’s bommen te laten vallen op Senneroog om ‘die Belg’ uit te schakelen…
Ook Tommy Wieringa had een groot verlangen om pionierswerk te verrichten op Senneroog. Hij wilde beschaving door middel van het geloof brengen: ‘Als je er beschaving wilt brengen, dan doe je dat met het geloof. Want het geloof is de drager van de beschaving.’ De gefingeerde zelfverbranding op de laatste dag van zijn verblijf werd met huiveringwekkend echte foto’s de wereld in gestuurd.
David Pefko draag ik een warm hart toe. Hij was de enige die het lukte om op Senneroog te verdwalen. De radiobijdragen van David waren van grote klasse. Velen waren ervan overtuigd dat hij werkelijk bezoek had gekregen van Henk Kok en Louis Nanet. Zelfs Agnes belde mij met het verzoek om het eiland beter af te sluiten tegen vreemdelingen.
Het krankzinnigste was eigenlijk het vroeg invallen van de winter. Ester Naomi Perquin, met haar mooie, zachte ogen, werd hier slachtoffer van. Het water in de varende bungalow was bevroren en het ijs tussen Senneroog en de vaste wal was niet betrouwbaar. Wat een heerlijk drama. In gedachte zag ik de krantenkoppen: ‘Beroemd dichteres eet wilgenschors om in leven te blijven.’ Natuurlijk heb ik het niet zo ver laten komen. Nadat ik Ester ervan overtuigd had dat ze daar echt weg moest, wat nog niet zo eenvoudig was, pleegde ik een paar telefoontjes. Een half uur later hing in de vrieskou van het Lauwersmeergebied een grote, gele helikopter als een zomerse libel boven Senneroog. Het werd landelijk nieuws.
Nu is de stilte daar. De deelnemers hebben zich teruggetrokken in hun eigen wereld. Ze zullen nog vaak terugdenken aan Senneroog, het Lauwersmeergebied en vooral aan de elementen. Aan de zon, regen, harde wind en lange nachten. En ik realiseer me dat het eiland nooit meer hetzelfde zal zijn.