Jan Wim Derks
De pamfletten van Louis-Ferdinand Céline
In september 2012 heeft er een belangrijke literaire gebeurtenis plaatsgevonden die de meeste lezers in Nederland zal zijn ontgaan. Onder de titel Écrits polémiques heeft de kleine Canadese uitgeverij Éditions Huit de beruchte antisemitische pamfletten van Louis-Ferdinand Céline (1894-1961) heruitgegeven in een dikke bundel van duizend pagina’s. Het is de eerste kritische uitgave van de drie belangrijkste pamfletten van Céline, verzorgd en geannoteerd door Régis Tettamanzi, professor in de Franse literatuur aan de Universiteit van Nantes. Op verzoek van Céline zelf, en na zijn dood werd diens wens door zijn weduwe Lucette Almanzor (die inmiddels de 100 is gepasseerd) gerespecteerd, zijn de omstreden boeken na de Tweede Wereldoorlog niet meer herdrukt.
Hoewel Ecrits polémiques officieel niet buiten Canada mag worden verkocht, kan een geïnteresseerde Nederlandse lezer het boek met enige moeite toch via een Canadese boekhandel bemachtigen. De prijs van C$ 63 (ca. €50) is heel wat schappelijker dan de door hun schaarste kostbare tweedehands exemplaren van de oorspronkelijke uitgaven. Overigens circuleren de teksten ook op internet en zijn de oorspronkelijke edities in veel openbare bibliotheken in Frankrijk te vinden. Dat het boek heruitgegeven is in Canada en niet in Frankrijk heeft te maken met een auteursrechtkwestie. In Canada valt na vijftig jaar een oeuvre in het publieke domein, in Frankrijk, net als in Nederland, pas na zeventig jaar. Omdat Céline in 1961 is overleden, stond in Canada niets een heruitgave van de polemieken in de weg.
In de nieuwe uitgave worden de omstreden pamfletten Bagatelles pour un massacre (1937), L’École des cadavres (1938) en Les Beaux Draps (1941) voorafgegaan door het minder omstreden Mea Culpa (1936), dat al eerder integraal in Cahiers Céline 7 (1986) was herdrukt. Ook zijn als appendix opgenomen de korte polemische stukken Hommage à Zola (1933), À l’agité du bocal (1948) en Vive l’amnistie monsieur! (1957). De vaak gebruikte term ‘antisemitische pamfletten’ dekt overigens de lading niet, althans niet volledig. Hoewel vooral anti-joods en
racistisch, zijn de pamfletten ook anticommunistisch, anti-Frans, pro-Duits, pacifistisch en bevatten ze complete balletscenario’s en ideeën over een ideale samenleving. Dat mengelmoesje van onderwerpen wordt beschreven in een fascinerende stijl vol neologismen en argot (de Franse volkstaal), is doorspekt met historische en actuele gebeurtenissen, statistieken, met van anderen gekopieerde anti-joodse teksten, en wemelt van de herhalingen en uitroeptekens.
Het is precies zoals Tettamanzi schrijft: ‘In de literaire historie van de twintigste eeuw, en in de historie in het algemeen, vormen de pamfletten van Louis-Ferdinand Céline een fenomeen zonder precedent. Het is door de pamfletten dat het imago van de schrijver honderdtachtig graden is gedraaid, en onherstelbaar beschadigd. Het heftige racisme dat ze bevatten, vooral gericht tegen de joden, heeft het positieve beeld van de schrijver van Voyage au bout de la nuit in de publieke opinie definitief doen omslaan.’
Hoewel vooral anti-joods en racistisch, zijn de pamfletten ook anticommunistisch, anti-Frans, pro-Duits, pacifistisch en bevatten ze complete balletscenario’s
De directeur van Éditions Huit, Rémi Ferland, wil met deze publicatie de omstreden teksten demystificeren. Hoe meer de teksten verborgen blijven, hoe aantrekkelijker ze voor sommigen zijn, volgens hem. Het zijn zeer haatdragende teksten, maar wel gedateerd en verschaald.
Al heel lang wordt er binnen de literaire wereld gesoebat over een heruitgave van de pamfletten. Een van de tegenstanders is François Gibault, advocaat van de familie Destouches (Céline heette eigenlijk Louis Ferdinand Destouches) en schrijver van een biografie. Hij stelde nog in 2011: ‘Net als mevrouw Céline ben ik tegen een heruitgave van de pamfletten. Het zou zelfs als provocatie gezien kunnen worden want het zijn boeken die je alleen kunt zien tegen de achtergrond van toen. De meerderheid van de Fransen en veel andere schrijvers waren antisemitisch en het was heel gangbaar er dergelijke opvattingen op na te houden. Toen Céline ze opschreef wist hij niet van het bestaan van de concentratiekampen. Daar nam hij pas na de oorlog kennis van, net als het merendeel van de Fransen.’
Een van de vurigste pleitbezorgers voor heruitgave is altijd Eric Séebold geweest, die in zijn Essai de situation des pamphlets de Louis-Ferdinand Céline (1985) in het slothoofdstuk concludeert: ‘Uiteindelijk komt het eisen van een heruitgave van de pamfletten neer op het uitdrukking geven aan de behoefte aan recht op informatie. De geschiedenis die ons heeft voortgebracht, behoort ons toe. Een schrijver is een publiek persoon. Zijn werk behoort tot het publieke domein.’
In het uitgebreide voorwoord wijst Tettamanzi op het belang van een goede annotatie. De teksten moeten in het juiste perspectief worden gezien. Zo zegt hij dat, hoe schokkend dat vandaag de dag ook mag over komen: ‘il faut la rappeler: avant la Seconde Guerre mondiale, l’antisémitisme est perçu moins comme un délit que comme une opinion’, ofwel: men moet bedenken dat voor de Tweede Wereldoorlog het antisemitisme meer als een mening, een opvatting, dan als een delict, een strafbaar feit, werd gezien. Antisemitisch was zoiets als anticommunistisch, anti-Engels of anti-Duits. Céline is ook nooit formeel aangeklaagd vanwege zijn racistische teksten. Hij werd na de oorlog aangeklaagd voor verraad en collaboratie, niet voor racisme, al heeft dit wel als verzwarende omstandigheid gewerkt.
Tettamanzi zegt dat je Céline’s antisemitisme wel kunt verklaren maar niet begrijpen. Er is het bekende rijtje met verklaringen: het milieu van middenstanders waarin hij is opgegroeid, de Dreyfus-affaire, zijn ervaringen met joden bij de Volkerenbond en in de artsenpraktijk op Clichy, het afwijzen van de opvoering van een van zijn toneelstukken en het verliezen van zijn vriendin Elizabeth Craig aan een jood.
Het zijn allemaal verklaringen, maar het blijft uiteindelijk een mysterie hoe hij tot zijn racistische pamfletten is gekomen. In de woorden van Tettamanzi: ‘Het lijkt erop dat bepaalde kanten van het racisme in het werk van Céline onherleidbaar zijn, dat wil zeggen onbegrijpelijk in de strikte zin van het woord.’ Hij is ook van mening dat Céline nooit pro genocide is geweest. In de pamfletten wordt wel meermaals over deportatie gesproken, naar Palestina of naar de Caraïben.
Het meest schokkend vindt Tettamanzi dat Céline na de oorlog nooit spijt heeft betuigd tegenover de slachtoffers, terwijl hij maar bleef zwelgen in zelfmedelijden: ‘Het schokkendste is zonder twijfel zijn onverschilligheid tegenover de uitroeiing van de Joden. Céline heeft nooit de minste spijt getoond, noch medeleven betuigd met de slachtoffers. Het ontbreken daarvan, gekoppeld aan het overdreven zelfmedelijden, geeft aan hoe verfoeilijk zijn houding en publieke optreden waren.’ Tettamanzi wijst er nog eens op dat de morbide titels Bagatelles pour un massacre en L’École des cadavres niet slaan op de joden maar op de Fransen zelf.
De pamfletten maken onlosmakelijk deel uit van Céline’s oeuvre. De kale opruiende teksten, zonder toelichting, die op internet circuleren zijn nog altijd ‘gevaarlijk’, licht ontvlambaar materiaal en om die reden was een kritische uitgave zoals Écrits polémiques dringend gewenst. Afgezien van de informatieve, zevenendertig pagina’s lange introductie bevat het boek bijna tweehonderdvijftig pagina’s met annotaties. In de annexen is verder onder andere nog een zeer gestructureerde synopsis van de pamfletten gegeven, alsmede twintig pagina’s met toe-
lichting van woorden en uitdrukkingen afkomstig uit het argot, waar Céline veelvuldig uit putte. Tettamanzi gebruikt in Écrits polémiques de eerste drukken, en niet, zoals W.F. Hermans altijd bepleitte, de laatste druk. Tettamanzi’s argument is dat de herdrukken gedurende de oorlogsjaren plaatsvonden en daardoor gebreken vertonen.
Opvallend is dat van Céline’s pamfletten maar één oerversie bestaat, terwijl hij zijn romans steeds herschreef en bleef polijsten tot het gewenste effect van gesproken taal was bereikt. Ook heeft hij bij het schrijven van de pamfletten veel met schaar en lijmpot gewerkt. Hele fragmenten werden overgenomen uit andere bladen, vooral antisemitische ideeën. Hij was als antisemiet geen erg originele denker en meer een volger.
De pamfletten maken onlosmakelijk deel uit van Céline’s oeuvre
Céline’s pamfletten zijn om meerdere redenen opvallend. Ten eerste omdat ze zo volkomen anders werden ontvangen dan zijn romans. Heel bewust heeft Céline na het succes van Voyage au bout de la nuit (1932), en in mindere mate Mort à credit (1936), de voorbereiding van nieuwe romans onderbroken voor het schrijven van polemieken. Met alle consequenties van dien: hij was niet meer alleen de gevierde romanschrijver die vanuit de relatieve luwte kon opereren. Ten tweede is de extreem felle, bijna gewelddadige manier van polemiseren opvallend. En ten derde zijn Céline’s pamfletten opmerkelijk lang: 380 bladzijden in Bagatelles, 305 in L’École en 222 in Les Beaux Draps. Dit is te meer opvallend omdat Céline zelf in de aanloop naar zijn eerste pamflet had gesproken van een entracte en un petit mélange.
Als belangrijk kenmerk van de pamfletten noemt Tettamonzi het feit dat de lezer een impliciet personage wordt. Heel handig weet Céline namelijk de lezer in zijn betoog te betrekken, door hem voortdurend aan te spreken en naar zijn mening te vragen. En dat honderden pagina’s lang. Daarnaast vervaagt in de pamfletten de grens tussen de auteur en de verteller. Deze lopen door elkaar. Naast de eigennaam Destouches komen we zowel het pseudoniem Céline als de romannamen Ferdinand en Fernand in de pamfletten tegen.
In de annexen zijn ook de vijfendertig illustraties samengebracht die Céline bij elkaar zocht voor de eerste en tweede druk van L’École des cadavres en de vierde druk van Bagatelles pour un massacre. Wie door deze plaatjes heen bladert, weet meteen waar W.F. Hermans het lumineuze idee vandaan haalde om met vreemdsoortige knipsels en foto’s zijn Mandarijnen op zwavelzuur te verluchtigen.
Mea Culpa is strikt genomen het eerste pamflet van Céline. Hij is dan net te-
rug uit Rusland, waar hij de opbrengsten van de vertaling van Voyage is gaan incasseren. Het is de zomer van 1936. Mea Culpa is een kort, puur anticommunistisch pamflet, onvergelijkbaar met de drie latere, veel langere en fel racistische pamfletten. Het pamflet bevat geen antisemitische of persoonlijke aanvallen. Céline wilde alleen zijn gal spuwen over Rusland en de domme aanhangers in Frankrijk, die dachten dat in Rusaland een nieuwe heilstaat geboren was. Frédéric Vitoux schrijft in zijn biografie Het leven van Céline: ‘Het was de tijd waarin de pamfletten van de journalist Henri Béraud veel stof deden opwaaien. Op een dag wendde Céline zich tot Pulcani (een vriend van hem) en vroeg: “Denk je dat ik net zo fel zal kunnen worden als Béraud?” Vervolgens trakteerde hij zijn vrienden op het verhaal van zijn verblijf in Leningrad. Zijn sarcastische en woeste toon maakte dit epos een reis naar het einde van het groteske en de verschrikking.’
De bovengenoemde Henri Béraud is, naast de ras-antisemiet Édouard Drumont, van grote invloed geweest op de polemist Céline. Béraud publiceerde naast verhalen vooral polemische artikelen tegen het parlement, de overheid, de Académie Française en de nationalistische politieke stroming Action Française.
W.F. Hermans heeft in 1981 het boek vertaald waarmee Béraud in 1922 de Prix Goncourt won. In het nawoord bij De martelgang van de dikzak schrijft hij: ‘Le Martyre de l’obèse is trouwens nooit zijn meest gelezen boek geweest. Z’n pamfletten en zijn reportages over politieke gebeurtenissen in Ierland, Rome, Moskou, Berlijn, Spanje, bereikten daarentegen soms oplagen van honderdduizenden exemplaren.’
Voor antisemieten zoals Céline kon Hermans uit principe weinig sympathie opbrengen
Nederlands grootste twintigste-eeuwse polemist stond ambivalent tegenover de pamfletten van de door hem bewonderde Céline. Hij vond het ronduit smakeloos dat diens derde pamflet werd gepubliceerd terwijl de deportaties van de joden al in volle gang waren: ‘Hij heeft niet de goede smaak gehad tijdens de Duitse bezetting tenminste te zwijgen.’ Dat nam niet weg dat hij in bijna lyrische bewoordingen sprak over Céline’s vooroorlogse romans Voyage au bout de la nuit en Mort à credit.
Voor antisemieten zoals Céline kon Hermans uit principe weinig sympathie opbrengen. Dat blijkt uit een passage in Het grote medelijden (1962), waarin hij schrijft: ‘Mensen die ik luidkeels hoor kankeren op joden of negers kan ik ter plaatse doodtrappen, spontaan. Maar dat is iets anders, dat is alleen omdat ik niet in groepen denk, hoeveel individuen ik ook haat. Het gebeurt dat bepaalde individuen iemand in de weg zitten. Maar hoe kan een heel ras iemand in de weg zitten?
Wie scheldt op joden, negers, enz. die is niet alleen een imbeciel die in groepen denkt, maar verwacht bovendien zijn redding van zijn eigen groep.’
Toch schreef Hermans in Het Vaderland over Bagatelles pour un massacre: ‘Want zelfs een boek als diens Bagatelles pour un massacre […] kan men alleen maar geniaal noemen, hoe groot de krankzinnigheid van het leit-motiv (de wereldsamenzwering van joden en vrijmetselaars) ook moge zijn.’ Hij vindt het eigene van Céline ‘diep essentieel’ en noemt Bagatelles geniaal, maar vindt het moment van (her)publicatie van de pamfletten tijdens de oorlog smakeloos.
Dankzij de heruitgave door Éditions Huit kan iedereen nu zijn mening vormen over Céline’s smaadschriften. De eerste druk van Écrits polémiques, in een oplage van 400 exemplaren, was binnen twee weken uitverkocht. Een tweede druk van 600 exemplaren is ook bijna op en een derde druk wordt verwacht om aan de nog bestaande vraag te voldoen.