[p. 814]
Jan Zitman
Gedichten
Een herfst
Dagen als lood,
ruisend van regen.
‘s Nachts harkt de wind
zacht fluitend en bij vlagen
bladeren op
tot ritselnesten voor merels
en gepolitoerde torren
en kruipend volk der duisternis.
Ergens in huis
wordt een nadruk verlegd.
Een doodlopende pijn.
In de ochtend
bijeenzittend
zien we de tuin. Steeds weer de tuin.
En zien in een zwart gat
(maar zeggen elkaar dat niet.)
Nog volg ik de omwegen van het woord.
[p. 815]
Nu dan
Aan alle valkuilen voorbij.
Leek het. De bijpassende glimlach
vroor al vast. En nu dan
freewheelend (een licht
aflopende weg, daar was
voor gezorgd) naar het einde.
Dan, toch nog,
zet een nacht
de duimschroeven aan.
De spiegel keert het beeld:
een linkse, bange man,
voor wie een woord soms weer een wonder is.