Jeroen Brouwers
Dirk Ayelt Kooiman en het Amsterdams Peil
Bewering 1: Dirk Ayelt Kooiman kan niet schrijven.
Ik beweerde dit in De Revisor, oktober 1977.
Bewering 2: Dirk Ayelt Kooiman is overschat, hij is ‘een per fietspomp tot paradijsvogel opgeblazen mus’.
Dit beweerde ik in Vrij Nederland, 17 december 1977.
Deze beweringen wens ik te staven.
Ik neem voor mij: het laatste letterkundige werk in boekvorm van Dirk Ayelt Kooiman, De schrijver droomt, ‘drie verhalen’ (De Harmonie, Amsterdam, 1976).
Van dit boekje vermeldt het kolofon dat het ‘een eenmalige editie’ is en ook dat het de ‘eerste druk’ van deze ‘eenmalige editie’ is. Grapje.
Ik neem voor mij het laatste van de drie verhalen: het titelverhaal.
Dit titelverhaal ‘beschrijft’ een vertrek vol voorwerpen en meubels, waaronder een bed. In dit bed ligt een ‘hij’. Deze ‘hij’ heet te slapen.
Het ‘beschrijven’ gebeurt door een iemand die, of een iets dat geen deel uitmaakt van het verhaal. Is het een ‘iets’ dat ‘beschrijft’, dan is het een filmcamera (Rein Bloem suggereert dit), of een oog (Kees Fens suggereert dit); is het een ‘iemand’ die ‘beschrijft’, dan zou het God Zelf kunnen zijn, – een Alziend, Alwetend iemand, die bovendien Alhorend en Alruikend is (mijn tante Bet suggereert dit).
Deze suggesties leg ik naast mij neer, – ik weet beter.
De tekst, getiteld De schrijver droomt, is een verhaal, – als zodanig wordt het de lezer aangeboden, – en niet b.v. een film, of een serie lichtbeelden, of een apocrief fragmentje van Gods Woord, en wie het verhaal schrijft is doodgewoon Dirk Ayelt Kooiman. Daar Dirk Ayelt Kooiman de schrij-
ver van het verhaal is, is het hulpeloos en onbehouwen van schriftuur. Dirk Ayelt Kooimans stijl lijkt op een kliekjesmaaltijd, zijn woordkeus komt uit het conservenblik, zijn zinsbouw is papperig en grauw, zijn compositie is hier draderig, daar homperig, het geheel smaakt naar niks, tenzij naar opgewarmde kouwe drukte, het geheel is een nuanceloos, karakterloos rommeltje van liflafjes. Gevoel voor taal bezit de schrijver Dirk Ayelt Kooiman in het geheel niet. Zijn taal is groezelig, levenloos en dor. De wijze waarop Dirk Ayelt Kooiman zijn lezer door middel van deze taal mededelingen verschaft, is slaapverwekkend vervelend, zo kleurloos, eentoning, verrassingloos en doods. Deze Dirk Ayelt Kooimanse wijze van mededelen door middel van taal is daarenboven ergerniswekkend slordig.
Ik ontrafel het verhaal De schrijver droomt.
Gelukkig is het maar kort, het telt vijf en een halfbladzijtjes, gezet in 10 punts Bembo schat ik, en het drijft in een flinke interlinie. Je bent er nog niet aan begonnen of je hebt het al uit.
Op de grond naast het bed ligt een opengeslagen geïllustreerd tijdschrift waarvan de linkerpagina gevuld is met tekst en de rechter met een advertentie ()
Tijdschrift waarvan. Wij hebben hier te doen met een uit slechts twee pagina’s bestaand tijdschrift. De ene pagina is een linkerpagina, de andere is een lid van de rechtbank.
:een op glanzend papier gedrukte foto waarop weinig meer dan een hoekje van een salontafel staat afgebeeld.
Hieruit valt op te maken: ofwel, dat de linker pagina met tekst niet op glanzend papier is gedrukt, ofwel, dat het een advertentie is voor glanzend fotopapier. Neen, het is een advertentie voor salontafels. Te weten van salontafels van: Gepolijst onyx, geel van kleur, roodbruin geaderd.
Weinig meer dan een hoekje van een salontafel. Even vasthouden dat ‘weinig meer’.
Er staan twee glazen op, het een iets voller dan het andere; ()
Het één glas. Is het een advertentie voor glaswerk?
de fles gedistilleerd in kwestie staat in de onscherpte op de achtergrond.
Fles in kwestie? Mij is niets van een kwestie bekend. Is het een advertentie
voor flessen? Fles gedistilleerd. Op welke wijze is duidelijk dat er gedistilleerd in fles in kwestie zit? Fles in kwestie staat ‘in de onscherpte’ ‘op de achtergrond’. Het lijkt mij in geen geval een advertentie voor gedistilleerd te wezen.
De voorgrond wordt ingenomen door een asbak, eveneens van onyx vervaardigd, maar donkerder van tint dan het tafelblad. Een sigaret ligt smeulend op de rand. Advertentie voor asbakken dus. Of voor onyx. Ik denk voor onyx: als je tafelblad ervan gemaakt is, kun je gerust je sigaret op de rand ervan laten smeulen.
Naast de asbak glinstert een collier van halfedelstenen, terwijl onder de tafel, opmerkelijk contrasterend met de karmijnrode vloerbedekking, een hooggehakt, goudkleurig schoentje een basis geeft aan het geheel.
Is het een advertentie voor colliers? Voor halfedelstenen? Neen, het is een advertentie voor vloerbedekking. Hoewel, voor schoenen kan ook. Ik geef het op. Het doet er ook niet toe. In dit proza doet niks er toe. Hutspotproza. Een schoentje kontrasteert met vloerbedekking. Een schoentje geeft basis aan het geheel. Een advertentie, voorstellende een op glanzend papier gedrukte foto waarop ‘weinig meer’ staat dan een salontafelhoekje, waarop zich weinig meer bevindt dan twee glazen, een fles, een asbak, een sigaret en een collier, en waaronder weinig meer ligt dan een schoentje en vloerbedekking. Proza, geschreven in de truttenbollenstijl van tante Bet. Een foto waarop een salontafel ‘staat afgebeeld’. Onyx, geel ‘van kleur’. De fles ‘in kwestie’. De voorgrond ‘wordt ingenomen’. Een asbak ‘eveneens’ van onyx ‘vervaardigd’, maar donkerder ‘van tint’. Er ‘glinstert’ een collier, ‘terwijl’… ‘opmerkelijk’… Woordwoeker, breedsprakigheid, betekenisloosheid, overbodigheid. Proza zonder spankracht. Vertellerij met klonters.
In het bed ligt hij. Hij ligt aan de buitenkant, rustend op zijn linkerzij, kin en wang in de palm van zijn hand gevleid. Hij slaapt.
Klonters: de woorden ‘rustend’ en ‘gevleid’.
De buitenkant van een bed, welke kant is dat?
Dat hij slaapt, – ik wil het op gezag van de schrijver wel aannemen, alleen: hoe wéét de schrijver dat? Het verhaal De schrijver droomt bestaat immers uitsluitend uit de ‘als met een camera-oog geregistreerde’ beschrijving van
dingen in een kamer. Zo’n camera-oog kan van iemand die in een bed ligt hooguit registreren dat hij zijn ogen dicht heeft. Van iemand die met zijn ogen dicht in bed ligt, hoeft niet per se te worden aangenomen dat hij slaapt en een koel registrerend camera-oog kan niet vaststellen of iemand slaapt danwel om andere reden zijn ogen dicht heeft. De verteller Dirk Ayelt Kooiman vertelt hier dus te veel, hij vertelt iets dat hij niet kan weten, hij vertelt meer dan hij met zijn camera-oog zelfs kàn registreren. Dat camera-oog van hem is dan ook heel bijzonder. Lees hieronder hoe dat camera-oog bijvoorbeeld dwars door een donsdeken heen kan kijken:
De voet van zijn gestrekte linkerbeen raakt aan een geelkoperen spijl van het voeteneinde. Zijn rechterbeen heeft hij opgetrokken. Van knie tot voet onbedekt rust het op de donkerblauwe donsdeken die hem tot de schouders reikt.
Een donsdeken die iemand tot de schouders reikt, hoe is daar doorheen te registreren dat een linkerbeen gestrekt is en dat de voet daarvan een spijl aanraakt?
Verderop in het verhaal blijkt het camera-oog dwars door een vaas heen te kunnen kijken, registrerend dat deze ‘uitsluitend een bodempje groen water’ bevat. Nog verderop ziet het oog dwars door een ‘zwartleren etui’ heen dat er autopapieren in zitten. En ook heel knap van dat oog is, dat het dwars door een deur, die op een kier na gesloten is, kan zien dat zich daarachter een brede gang uitstrekt: – hoe kan een oog nu door een ‘kier’ de ‘breedte’ van een gang registreren? Elders merkt het op dat de vloer ‘vrijwel geheel aan het oog onttrokken wordt door tapijten en tapijtjes’, en niettemin dat die vrijwel geheel door tapijten en tapijtjes aan het oog onttrokken vloer een parketvloer is: – het camera-oog registreert dus ook dingen waarvan slechts kan worden aangenomen dat ze er zijn. Zo heeft het kunnen registreren dat er in fles in kwestie gedistilleerd zit, denk ik. Ja zelfs is dit oog in staat om zaken te registreren die gebeurd moeten zijn voordat het verhaal begon. Van twee schoenen registreert het dat ze ‘achteloos zijn uitgetrapt’. Hoe wéét het camera-oog dat nou? Van een gehavende golfbal weet het camera-oog dat het een ‘door hondetanden gehavende golfbal’ is. Waar ziet het oog dat nou aan? Dat het camera-oog heel, héél bijzonder is, blijkt uit het feit dat het oortjes heeft, want ook geluiden registreert het, en een neusje heeft het ook, want het registreert geuren.
De voet van het been raakt aan een spijl. De vingers van de hand van de arm van tante Bet raken aan de koektrommel.
Het verhaal gaat verder:
Terwijl hij slaapt ()
Staat dat er echt? Eerlijk, dat staat er. Het proza van Dirk Ayelt Kooiman is onmachtig stoplappenproza.
voert er een minimale trilling door zijn linkerhand, die in ontspannen vuiststand op het kussen ligt.
Er voert een trilling.
Hand in vuiststand. Mond in lachstand.
De regelmaat van zijn ademhaling wordt () echter niet merkbaar verstoord.
Iets dat niet merkbaar is, kan een camera-oog dat registreren? In de regelmaat van zijn ademhaling wordt iets verstoord, maar (‘echter’) ‘niet merkbaar’. Het is ‘niet’ zo, dat de regelmaat van zijn ademhaling ‘merkbaar verstoord’ wordt. Welke is de zin van deze mededeling? Deze mededeling heeft merkbaar geen enkele zin.
Tussen de twee kussens ligt een lange haar waarvan het uiteinde een krul vertoont. De haar is donkerbruin van kleur.
Zo’n haar, dat los van een lichaam ergens ligt, heeft twee uiteinden. Het uiteinde van een haar is als de buitenkant van een bed.
Klonters: het woord ‘vertoont’, de woorden ‘van kleur’.
Een dikke bromvlieg onderneemt hardnekkige pogingen zich via het glas van een zijwand van de serre de vrijheid te verschaffen.
Arm dier. Hoe zou het ook ‘via’ glas kunnen wegkomen.
Kliekjesmaaltijd, opgewarmd door tante Bet. ‘Pogingen’. ‘Onderneemt’ pogingen. Onderneemt ‘hardnekkig’ pogingen. Vrijheid ‘verschaffen’. Karakterloos leesboekenproza. Duizend keer gelezen: wat wordt geprobeerd zijn ‘pogingen’, pogingen worden ‘ondernomen’, herhaalde pogingen zijn ‘hardnekkig’, vrijheid wordt ‘verschaft’, – en negenhonderdnegenennegentig keer misselijk geworden van de machteloosheidsclichés die op mijn bordje werden gekwakt.
Afgezien van het rumoer dat dit met zich meebrengt, afgezien ook van het gescharrel van twee tortelduiven die gehuistvest zijn in een grote bamboe kooi die de vorm heeft van een paviljoen, en de rustige ademhaling van de slaper, is het stil.
Hoe leer ik schrijven in zes lessen. Afgezien van het geel, afgezien ook van het groen en het hemelsblauw, is het pimpelpaars. Is dit nou schrijven? Ja, te deksel, dit is het! Het camera-oog ziet geluiden en ziet er gelijktijdig van af.
Klonters: ‘afgezien van’, rumoer ‘dat dit met zich meebrengt’, ‘afgezien ook van’, tortelduiven die ‘gehuisvest’ zijn. Dirk krijgt een tien voor opstel en het opstel wordt door de meester voorgelezen. Alleen om die gehuisveste duiven moet de meester even proesten. Zijn dat duiven met een huisvest aan, Dirk? Domme, melige man, die meester, mokt Dirk met zijn hand in vuiststand, terwijl hij hardnekkig pogingen onderneemt om zijn tranen niet via zijn ogen vrijheid te verschaffen. Een schrijver moet veel lijden. Zien wij nog af van het lijden dat de lezer wordt berokkend.
Het interieur wordt gedomineerd…
Kijk, de dominee is er ook.
door een in de loop der tijden…
Môgge, dominee.
dof geworden vleugel. Op de neergelaten klep ligt, behalve twee () dameslaarzen, en een kristallen vaas, () een stapel () muziekboeken.
Wat ligt er op die klep? Daar ligt twee dameslaarzen. Daar ligt een vaas. Van die vaas weten we al dat hij ‘uitsluitend een bodempje groen water’ bevat. (‘…groen water bevattend’, schrijft deze kooi die de vorm heeft van een paviljoen.) Dat dat water er niet is uitgestroomd, maar integendeel ‘een bodempje’ bleef vormen, toen die vaas de ligstand aannam! Die twee dameslaarzen die daar ligt, die ligt daar ‘te oordelen naar hun staat op reparatie te wachten’. Een camera-oog dat ook nog oordeelt? Een camera-oog dat ook nog verstand heeft van de schoenmakersbranche?
In het boek (Visions fugitives) dat boven het klavier staat, waarvan enkele toetsen het ivoor ontberen, zijn hier en daar met onvaste hand vingerzettingen toegevoegd. Waarvan enkele toetsen het ivoor ontberen. Doe toch gewóón, Kooiman! Doe niet zo spuuginteressant, jongen!
Hier en daar in dat boek zijn vingerzettingen toegevoegd. Hoe weet het camera-oog dat nou weer? Heeft het camera-oog óók nog vingertjes om te bladeren? Van dat boek immers wordt niet vermeld dat het open staat; door het (tussen haakjes) verstrekken van de titel van het boek wordt zelfs
gesuggereerd dat het boek dicht is. Het camera-oog glijdt langs het gesloten boek en zoemt even in op de titel die op de kaft van het boek staat. Zo zou ik het mij nog kunnen voorstellen. Zou het boek open staan en heeft de slaapdronken schrijver alleen maar vergeten om dit even te vermelden, dàn kan ik mij niet voorstellen waar het camera-oog de titel van dat boek vandaan haalt. Is het camera-oog belezen en herkent het een willekeurige passage in een willekeurig opengeslagen willekeurig boek, zo, dat hij ogenblikkelijk de titel van het werk kan verschaffen? Het geloof daaraan, wel dominee, ahum, dat ontbeer ik. Is het een muziekboek? Valt dat met enig kloos rieden uit het tekstverband op te maken? Ook dat nog! Camera-oog kan noten lezen dus, zoals camera-oog ook aan vingerzettingen kan zien dat de hand die deze heeft toegevoegd ‘onvast’ is geweest. Zou een fles in kwestie daar de oorzaak van zijn? Kwam het ook daardoor dat die vaas is omgevallen?
Visions fugitives.
Vluchtige beelden betekent dat. Of zo. Je kunt het ook vertalen als: vluchtende hersenschimmen. Of als: kortstondige verschijningen. Of als: voorbijgaande gekten. Geeft niet. Het doet er niet toe. Hier verstrekt de schrijver ons de sleutel tot zijn verhaal als het ware. Alles wat je hier leest is vliegerig en voorbijgaand, oppervlakkig waargenomen door een dolle helderziende camera met een strontje op zijn oog en een grauwsluier voor, vluchtig, schimmig, onbelangrijk en stapelkrankjorum. Dit is een verhaal waarvan de vorm de inhoud is en omgekeerd. Van dit verhaal is de vorm vormeloos, – de inhoud is dus…? Dirk Ayelt Kooiman, die een ‘vormelijke perfektie’ nastreeft, zoals hij zegt en zoals de literaire middenstand hem in aanbidding nazegt, weet van vormgeving: niks. Dat Dirk Ayelt Kooiman een ‘vormgever’ zou zijn, is een legende.
In het vertrek, waar ons camera-oog als een bromvlieg ronddart, registreert het vervolgens: een schouw.
Het tot witte poeder uitgebrande vuur bevat een paar geblakerde propjes zilverpapier.
Het woord ‘bevat’ is een klonter.
Hoe zou de schrijver gehad willen hebben dat ik mij een uitgebrand vuur voorstel? Daar zaten zeven rovers in de schaduw van een weggesleepte
boom bij het licht van een uitgeblazen kaars te lezen in een dichtgeslagen boek en warmden zich aan een uitgebrand vuur, – er klonk gezang van een dood vogeltje.
Chagrijn, dat is wat over mij komt bij het lezen van dit proza, dit geprezen proza, dit weldoordachte, originele, frisse en feestelijke proza, waarvan de geleerde heren ons voorhouden dat het een vernieuwing in de Nederlandse letteren vertegenwoordigt. Ik hef mijn hand in vuiststand tegen dit proza op, ik geef dit proza een dreun tegen zijn kinnetje. Dit proza is zo nieuw en vormkrachtig als het wekelijkse liefdesverhaal in Margriet. Het wekelijkse liefdesverhaal in Margriet is literatuur van bewonderenswaardig gehalte in vergelijking met dit achteloos, zorgeloos, kundeloos neergekledderde Amsterdamse halftalentenproza van een cameraknecht met een houten hand.
Op de schoorsteenmantel geeft een rococoklokje vijf voor tien aan als de juiste tijd. Enfin, camera-oog heeft even nul nul twee gebeld.
Voor de haard staat een schaakspel (). Een vereenzaamde zwarte koning heeft er het loodje bij gelegd, in het nauw gedreven door een rechtop staand luciferdoosje dat blijkens de stelling de witte koning representeert.
Camera-oog leert zijn neefje schaken. Hoeveel zwarte koningen doen er mee in een schaakspel? Twaalf? Welnu, één daarvan heeft er het loodje bij gelegd. Zat vereenzaamd worst te eten en toen hij bij het loodje kwam heeft hij het bij dat schaakspel voor de haard gelegd.
Een luciferdoosje is een doosje waar een lucifer in hoort.
Dat luciferdoosje ‘representeert’: een klonter.
Naast de deur staat een ovalen tafeltje met een spiegel erboven. Erop liggen (enige voorwerpen. J.B.).
Naast. Erboven. Erop. Dit is Academisch schrijven en een tafeltje dat van ovaal is gemaakt, is een ovalen tafeltje.
Een door gebogen pootjes geschraagde tafel leunt tegen het hoofdeinde van het bed.
Dat ‘leunt’ is tamelijk naturalistisch en goddank heeft de schrijver hier eens wat anders geschreven dan ‘er ligt’, ‘er staat’, ‘er hangt’, ‘er zijn’, ‘er bevinden zich’, ‘het bevat’, ‘het vertoont’, enzovoort, – aanduidingen waar dit verhaal van krioelt als een lijk van de maden. Dirk Ayelt Kooiman geeft vorm. Dat ‘leunt’ getuigt natuurlijk nog niet van uitzonderlijke originaliteit, vin-
dingrijkheid of speelsheid, het is integendeel even landerig en machteloos, even fantasieloos en gemakzuchtig als de hierboven opgesomde krioelsels, maar Ayelt Ayelt, kerel, het is, zoals gezegd eens iets ànders, – het is waarachtig een aaltvlieg tussen de maden.
Een ‘door gebogen pootjes geschraagde’ tafel? Dirk Ayelt Kooiman is een warhoofd. Gezakt voor de ambachtschool ook, denk ik. Een tafel is een meubelstuk dat uit een horizontaal blad bestaat, welk blad door tenminste één poot, zonder welke een tafel niet een tafel is, wordt ‘geschraagd’. Is die ene noodzakelijke poot ook nog door gebogen pootjes geschraagd, tja, dan lijkt mij dat leunen het enige is dat die tafel zal doen.
Op die leunende tafel ziet het camera-oog onder andere:
() een plat, vierkant kistje van degelijke makelij, dat, getuige een gegraveerd aluminium plaatje, het ronde gaatje in de deksel ten spijt, De zorgeloze gedachte konserveert.
En het is ‘getuige’, en het is ‘blijkens’, en het is ‘te oordelen naar’ wat het rococoklokje klept. En het is ‘afgezien van’ en het is ‘ten spijt’. En het is ‘van kleur’ en het is ‘van tint’. En is het niet ‘vervaardigd’, dan is het ‘van makelij’ en ook wel heeft het ‘de vorm van’. En trouwens: deksel is onzijdig, dus het.
De zorgeloze gedachte.
Hier reikt de auteur ons sleutel nummer twee tot dit verhaal, waarvan de inhoud de vorm is en omgekeerd. Vluchtige beelden, zorgeloze gedachten. Platte vierkante, zorgeloze gedachten met deksel, plaatje en gaatje. Ziedaar inhoud, ziedaar vorm. Vent en vorm in enen in een kistje van degelijke makelij. R.I.P. Droom zoet, geliefde schrijver. ‘Hier knaagt de worm/aan de perfektie van de vorm.’
Ook op die leunende tafel:
() een wankele stapel boeken waarvan het bovenste uitkomst biedt bij hondenziekten.
Het bovenste boeken? In dit boeken heeft camera-oog zeker het hoofdstuk over hondetanden gelezen?
Hij die slaapt is een dierenliefhebber, – hij houdt een hond en huisvest duiven, en er is nog iets dat er op wijst. Ik wrijf mijn ogen uit.
Boven het bed hangt een groot, niet onbekwaam vervaardigd schilderij van een
paard.
Ja, een paard schildert in het groot natuurlijk. De gouaches van een keeshond zijn veel kleiner. Een paard ‘vervaardigt’ iets van meters in het vierkant. ‘Niet onbekwaam’ wil zeggen: bekwaam. Paard kent zijn vak. Les gehad van Rien Poortvliet.
Klonters: de tafel ‘leunt’, de tafel ‘vertoont’ vochtkringen, wat zich op de tafel bevindt is ‘een assortiment’, dit assortiment ‘omvat’. ‘Getuige’ een plaatje, het gaatje ‘ten spijt’, een kistje ‘konserveert’, een boek ‘biedt uitkomst’. Een ‘vervaardigd’ schilderij, een ‘niet onbekwaam’ vervaardigd schilderij. Duizend keer gelezen en negenhonderdnegenennegentig keer geproefd dat taal als deze uit een blikje komt. Conservenproza. De stijl van de Iglo-diepvriesmaaltijd. Instanthutspot. Wat Dirk Ayelt Kooiman schrijft, is hapklare-brokken-proza. Staat er Dirk Ayelt Kooiman op het etiket, laat het blik maar dicht.
Onder de stoel ligt een minuskuul broekje (), gesekondeerd door een tot vormeloos hoopje gedegradeerd paar kousen.
Pikant. Tante Bet heeft haar directoire er bij uitgetrokken. Seconderen betekent assisteren, bijstaan, helpen, inzonderheid tot getuige dienen bij een duel. Broekje wordt bij het liggen geholpen door paar kousen, of beter: door hoopje, nog precieser: door vormeloos hoopje, want kousen zijn gedegradeerd, in rang verlaagd dus, en mogen niet meer kousen heten. Welk een dramatisch stilleven. Wat zweept het broekje op tot duelleren, hoe schuin hebben de kousen gemarcheerd dat zij zijn gedegradeerd?
Voor het bed staat een paar tennisschoenen, geflankeerd door een hoopje kleren.
Hoopje, hoopje. Kousen, kleren.
Seconderen, degraderen, flankeren. Het lijkt hier wel of Clausewitz aan het woord is. Waarom gebruikt de schrijver deze militaire termen opeens? Uit onmacht. Uit nood. Uit ongevoeligheid. Uit gemakzucht. Uit onnadenkendheid. Geen benul heeft hij, deze slaapkop van een schrijver, van de betekenis van woorden, van de sfeer van woorden, van de nuances van woorden, van de suggestie van woorden, van de kracht van woorden. Geen benul van stijl heeft hij. Schrijven we ‘broekje’, uiteraard schrijven we ‘minuskuul’ ervoor. Dat hóórt zo Wij schrijven met de steel van de hutspotstamper. Wij sleutelen een blik met woorden open en storten de
inhoud in ons pannetje. Per ongeluk een blik met militaire woorden? Geeft niet, die prakken we gewoon door de brij van andere woorden. Het komt er niet op aan. Het doet er absoluut niet toe. Men zal er toch wel weer van smullen. Ik, Dirk Ayelt Kooiman, woonachtig aan de Brouwersgracht, ben een geweldig prozaïst. Wie zegt van niet, is een querulant.
Op de militaire passage volgt deze passage:
Tegen de muur die de achterzijde van het vertrek vormt, staat een wortelhouten buiksecretaire. Een ingekleurde gravure, voorstellende een jachttafareel, hangt erboven. Er ligt een vel blauw postpapier op het blad, waarop alleen nog maar een datum en een aanhef prijken. Een vulpen ligt er uitnodigend naast. Over de rugleuning van het stoeltje dat ervoor staat hangt een lange, lichtgrijze bontmantel.
We prakken tot alles grauw is. Staat. Hangt. Ligt. Ligt. Staat. Hangt. Eenvouds heldere wateren, saaiheids zompige akkers, Dirk Ayelt Kooimans stilistisch vermogen. ‘Voorstellende’. ‘Prijken’. Een ‘uitnodigende’ vulpen. Een vel papier op een blad, waarop.
De bromvlieg schiet met een verbaasde boog door de halfgeopende tuindeuren de ruimte in.
Verbaasde boog.
Hierna is het camera-oog heel moe. Het heeft alles bekeken wat er te bekijken valt. Hij die in het bed ligt draait zich ‘moeizaam’ op zijn buik, nadat hij zijn lippen heeft gelikt ‘alsof hij iets wilde gaan zeggen maar er bij nader inzien toch maar van afziet’, en ‘de regelmaat van zijn ademhaling neemt een vervolg’. Goed hé? Die spankracht van de woorden. Die logica ook. Dat ‘afzien’ na het ‘inzien’ terwijl hij slaapt en zulks wordt waargenomen door een camera-oog. Dat ‘moeizame’ waarmee hij zich op zijn buik wentelt. Alsof er dertig mud cokes vier hoog de trappen op gesjouwd moeten worden. Daar wil men wel van buiten adem raken. Maar gelukkig ‘neemt’ na die moeizame beweging de regelmaat van zijn ademhaling ‘een vervolg’. En die mengeling van werkwoordstijden: ‘wilde’, ‘gaan zeggen’, ‘afziet’. Daar is het koppetje bij gebruikt.
Dat het camera-oog heel moe is, is natuurlijk niet verwonderlijk, na al die visions fugitives, dat gezwalk van hier naar daar, dat wat Rein Bloem ‘de cameravoering’ zal noemen: van advertentie naar bed, van bed naar plafond, van plafond naar vloer, van vloer naar tuin, van tuin naar vleugel, van
vleugel naar schouw, van schouw via een bank naar deur, naar een boekenkast, naar een tafeltje met een spiegel erboven, naar de serredeuren, naar een leunend tafeltje, naar een minuskuul broekje, naar een schilderij van een paard, naar een paar geflankeerde tennisschoenen, naar een buiksecretaire, een vulpen, een bontmantel, een verbaasde boog, dertig mud cokes. Dit is zeer fugitief. Probeer de plattegrond van het vertrek te tekenen en merk op dat het niet zal lukken. Hier beschreef het camera-oog de dingen tot en met het geringste detail (b.v. een haar), daar noemde het de dingen zonder uitweidige beschrijving slechts bij hun naam (een deur, een stoel, een spiegel). Tussen het fladderen door was het camera-oog ook nog onder een donsdeken, in een vaas, in een boek, in een portefeuille, keek het onder de tapijten en tapijtjes, wist het dingen te registreren die het onmogelijk kon zien, zag het een vuur dat niet brandde, gaf het een cursusje schaken, las het een boek over hondeziekten, verschafte het een beknopt overzicht van de tactiek van het oorlogvoeren en bleek het ook nog wel te pas in de schoen- en meubelmakerij. Dit alles op vijf en een half bladzijtjes, samengeklonterd in 171 regeltjes. Vluchtig, kortstondig, voorbijgaand. Zorgeloos van gedachte.
Is echter zijn oog moe van het kijken, het camera-oog heeft zijn oortjes nog om mee te horen.
In een ander deel van het huis verheft opeens een fluitketel zijn stem – om terstond het zwijgen opgelegd te krijgen.
Tien voor opstel. Zeer academisch. Origineel van zegging, sterk van vorm. Het komt zo uit Margriet. Het kan zo in De Revisor.
En zijn neusje om mee te ruiken, dat heeft het camera-oog ook nog.
De geurvan koffie vermengt zich met die van geroosterd brood. () De geurvan koffie en geroosterd brood wordt sterker.
Hier is het verhaal De schrijver droomt ten einde. De laatste zin luidt: En de deur zwaait open.
Dit camera-verhaal was voor Dirk Ayelt Kooiman ‘merkbaar’ te moeilijk om te schrijven, al is er nauwelijks een gemakkelijker te schrijven verhaalgenre denkbaar. Zo’n camera-verhaal schrijven, daar is nou werkelijk geen donder aan, maar Dirk Ayelt Kooiman krijgt zelfs zoiets eenvoudigs niet
behoorlijk op papier. Dirk Ayelt Kooiman denkt dat hij een ‘écrivain chosiste’ is, zoals Alain Robbe-Grillet, maar naast Robbe-Grillet is hij de beheerder van een rotzooiwinkeltje, een uitdragertje, een valig ventje dat zijn verdrietige rommel op een versleten karpet op straat heeft uitgestald. Dirk Ayelt Kooiman denkt met dit zijn mislukte camera-verhaal iets nieuws in het Nederlandse schrijfbedrijf te hebben aangebracht, maar Dirk Ayelt Kooiman weet niet, dat de tekst Het interieur door Jacques Firmin Vogelaar (in diens bundel Het heeft geen naam, 1968) al precies dezelfde ‘als door een camera geregistreerde’ beschrijvingen bevat: èn van de meubelstukken en voorwerpen in een vertrek, èn van een persoon in een bed, èn van geuren en geluiden, enz., – alleen natuurlijk onbeschrijflijk zoveel malen virtuozer en zinniger. Dit camera-verhaal van Dirk Ayelt Kooiman heeft niets met een verhaal te maken, eerder is het een tienrittenkaart voor een draaimolen: alles tolt door elkaar, alles wordt waargenomen, maar zonder zin of verband, er is niets dat er toe doet, men wordt er zweverig en draaierig van, ten slotte wordt er niets meer waargenomen dan wazigheid, – een mist zo dik en plakkerig en een geur zo schimmelig als erwtensoep van een paar weken oud.
Dirk Ayelt Kooiman kan niet schrijven. Of men zijn verhalenbundel Manipulaties, danwel zijn roman Een romance, danwel zijn verhalenbundel Souvenirs, danwel zijn roman De grote stilte, danwel zijn waanzinnige essay Over fiktionaliteit (in: De Revisor, 4de jrg., nr. 3), danwel de twee andere verhalen in de bundel De schrijver droomt leest, – andere teksten van Dirk Ayelt Kooiman heb ik niet gelezen, – het is alles van dezelfde druilerige, onpersoonlijke, onhartstochtelijke klootloosheid als het hier ontrafelde verhaal. Dirk Ayelt Kooiman stileert niet, Dirk Ayelt Kooiman vormt niet, Dirk Ayelt Kooiman construeert niet, Dirk Ayelt Kooiman kent zijn taal niet, Dirk Ayelt Kooiman denkt niet, Dirḳ Ayelt Kooiman is een leverancier van met kattebraaksel gevulde ballonnen die hij ons voorhoudt als kruidige worsten. Authenticiteit: nul. Artisticiteit: nul. Creativiteit: nul. Vakkennis: nul. Noodzaak tot schrijven: nul. Literaire waarde: nul. Ouwehoeren: tien plus. Pretentie: elf en een half. Status: revisor en mandarijn. Getild: over dertig paarden.
Wie wijst mij in het hier ontrafelde verhaal één zin aan die niet uit het conservenblik met muffe instantbabbels afkomstig is, één zin die niet criant vervelend is, één zin waarin men woorden niet door andere woorden zou kunnen vervangen? Wie wijst mij één persoonlijk, één overwogen, één glinsterend, één aardig, één markant, één onverwisselbaar woord in deze prozaïsche derrie aan? Wie wijst mij in dit verhaal één alinea aan die niet ook elders in het verhaal zou kunnen staan? Wie wijst mij in dit brokje proza één gegeven aan dat gaaf en compleet aan de lezer wordt verstrekt? Wie wijst mij één bladzij zonder taalfout aan? Wie wijst mij een halve bladzij zonder klinkklare nonsens aan?
Wat ik hier, zuchtend, en van meligheid ten slotte niet meer wetend hoe ik mij op mijn stoel in evenwicht moest houden om er niet bijna krankzinnig van verveling van af te donderen, over vijf en een half bladzijtjes 10 punts Bembo van de hand van Dirk Ayelt Kooiman heb opgemerkt, valt op te merken over hetgeeftnietwelke andere bladzij van de hand van Dirk Ayelt Kooiman. Geef er maar een. Hij zal verdorren onder mijn ogen. Dirk Ayelt Kooiman afficheert zich als een schrijver en hij is het niet. Het schrijfwerk van Dirk Ayelt Kooiman bereikt zelfs niet het niveau van het Amsterdams Peil, zijnde het peil van frunikers als hutjeflutje Meinkema, van blaaskaken als het kindmannetje Luyters, van beunhazen en kledderaars, van pruldichters en prulprozaïsten, van jaloerse mislukkelingen als de transsexuele hermafrodiet Sitniakowski, van incompetente tijdschriftredacteurtjes en -tricetjes, van vee vee elletjes, van doctorandusjes in geleerdheid, van lulletjes en kutjes, van uitgevers als ha wim elsevier zeu, van holten en leemten, het peil van deze middelmaat, het peil van deze smaak- en trendbepalende stad gebouwd op modder, het borrelende peil van deze retort vol onmacht bij ontstentenis van talent, authenticiteit, liefde, vakmanschap, kennis en zelfs van een boodschap of een mededeling, – welnu, dat peil, zelfs dat peil bereikt het schrijfwerk van Dirk Ayelt Kooiman niet. Ben ik daar kwaad om soms, dat ik mij weer zo druk maak?
Welneen. Dat hij maar schrijve, Dirk Ayelt Kooiman, en dat ook de wriemelende horde zijner consortjes maar schrijve, graag zelfs, liefst zo ellendig mogelijk, zo onbeholpen mogelijk, zo grijs en laf mogelijk. Des te schitterender en briljanter zal ander proza, het mijne bijvoorbeeld, van anderen,
die wèl hebben leren schrijven, ik bijvoorbeeld, er bij afstralen, – hetgeen niet nu hoeft te gebeuren, strakjes mag ook, maar waarvan ik zeker weet dat het zal gebeuren, ooit. Hoe zou ik, waarom zou ik kwaad zijn op enig persoon die niet kan schrijven, – ik zou daarenboven die kwaadheid moeten uitsmeren over eenieder die literatuur afscheidt in de huidige Nederlandse letteren, op pakweg tien personen na. Hoewel, tien personen? Negen zijn het er. Nee, acht. Zeven eigenlijk. Zes. Of zeg maar vijf. Aan mijn kwaadheid zou geen einde komen.
Wel ben ik kwaad hierom:
Dat niet wordt ingezien en erkend dat Dirk Ayelt Kooiman niet kan schrijven. Dat wordt ontkend dat Dirk Ayelt Kooiman niet kan schrijven. Dat integendeel in ode-vorm wordt gejubeld dat Dirk Ayelt Kooiman wèl kan schrijven, héél goed kan schrijven zelfs en dat zijn geschriften machtig interessant en machtig origineel zijn. Dat het bij het klungelproza van Dirk Ayelt Kooiman niet zou gaan om het wat, maar om het hoe. Dat men Dirk Ayelt Kooiman zijn gebrek aan stilistisch vermogen moet vergeven, daar hij immers in de eerste plaats een maker van vormen is, en wel van nooit tevoren vertoonde vormen. Dat Dirk Ayelt Kooiman in de Haagse Post en andere periodieken wartaal mag uitkramen, die wordt geproefd en genoten als ware deze wartaal de boodschap van een jonge vorst in de letteren. Vorst Krokeledokus de Eerste, de Heerser over Het Academisme. Dat Dirk Ayelt Kooiman een revisor is: iemand die toezicht houdt op en de stand bepaalt van het Amsterdams Peil van Neerlands literatuurtje. Dat Dirk Ayelt Kooiman, daar hij een revisor is, geldt als een ijkmeester en voorbeeld. Dat Dirk Ayelt Kooiman en zijn kraak noch smaak, stijl, inhoud noch vorm bezittende uileballenproza in krant en tijdschrift, op buis en luisterdoos worden bejegend met de liefheid, het begrip en de égards die Hermans en zijn werk nog niet ten deel vallen. (Hermans? Deze naam breekt mij de bek nog verder open. Kooiman en zijn mede-revisors hebben het bestaan een tekst van deze schrijfclochard, een hoofdstuk uit Onder professoren, voor publikatie in De Revisor af te wijzen. Liever nam dit blad het essay Over fiktionaliteit van Dirk Ayelt Kooiman op. Liever publiceerde dit blad een van genialiteit spetterend ouwewijvenverhaal van Peter Verstegen en liever maar weer een stukje vertaling door Paul Beers.) Mijn
kwaadheid spitst zich toe. Niets anders dan een querulant ben ik. Het is mij een eer. Echt kwaad ben ik geworden toen in 1977 het klaarblijkelijk eenieder, behalve mij, verheugende nieuws in de krant stond dat aan Dirk Ayelt Kooiman de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs was toegekend. Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden wordt toegekend ‘als aanmoediging voor de schone letteren’ (art. 58 van de Wet van deze Maatschappij). Dirk Ayelt Kooiman werd officieel aangemoedigd om het niveau van de schone letteren te handhaven waar het zich bevindt: op Amsterdams Peil en daaronder. In het juryrapport lees ik: ‘Dirk Ayelt Kooiman () is een belangrijk auteur ().’ Zo werd de overschatting van Dirk Ayelt Kooiman bekrachtigd, zo werd de mus een paradijsvogel, zo kreeg de kooi de vorm van een paviljoen. Toen ik dit nieuws vernam en deze woorden las, dacht ik aan de laatste zin van Dirk Ayelt Kooimans verhaal De schrijver droomt: ‘En de deur zwaait open’.
De deur zwaait open, en wie komen er door naar binnen? De personaasjes van wie de schrijver droomt: vriendelijke critici, wie de wierook uit mond, neus en oren tevoorschijn wolkt.
Jaap Goedegebuure bijvoorbeeld. Tirade nr. 224, april 1977. Over Dirk Ayelt Kooimans ‘onmiskenbare talent’ heeft hij het. Over het verhaal De schrijver droomt noteert zijn pen dat het ‘een van die pijnlijk nauwkeurige descripties van de werkelijkheid (is) die Kooimans verwantschap met nouveau-romanciers als Robbe-Grillet verraden’. Goede buur beter dan verre vriend, maar deze goede buur helaas hartstikke gek. Nauwkeurig? Pijnlijk nauwkeurig? Descripties? Deze naar ongewassen sokken stinkende woordpap vol klonters? Verwantschap met Robbe-Grillet? Zoveel verwantschap als de springende aap van de orgelman vertoont met de meesterdanser Nourejew. ‘Overigens worden er enige raffinementen toegepast die het verhaaltje uittillen boven een staaltje beschrijvingskunst alleen.’ Beschrijvingskunst! Ligt. Staat. Hangt. Bevindt. Vervaardigd. Staat. Ligt. Geflankeerd. Minuskuul. Van een paard. Plaatje gaatje. Uitgebrand vuur. Kunst! Kunst! Als dit beschrijvingskunst is, ben ik Johann Wolfgang von Goethe en dient men mij in het vervolg aan te spreken met Excellentie.
Enige raffinementen? Hoe stekeblind is deze Goedegebuure, daar hij de doodzieke konijnen uit de mottige hoge zijden van goochelaar Kooiman raffinementen noemt! Overschatting.
Dan komt door die deur naar binnen: de vos onder de critici, de bloem van het Amsterdamse doctorandusjesdom, ego flos, heidaar gij bloempje, de jonker fris van Bloomsbury, de dichter, de filmer, de docent aan de filmacademie, het lid van de Amsterdamse kunstraad, hijzelf, – de deur moet een metertje worden verbreed, anders kan hij, zijne belangrijkheid, er niet door, tatatata!: Rein Bloem. Over Dirk Ayelt Kooiman schrijft Rein Bloem een gantsche pagina in Vrij Nederland vol (18 december 1976), een gantsche pagina naar aanleiding van het nauwkeurig geteld 40 tekstpaginaatjes tellende, eenmalige boekuitgaafje De schrijver droomt, eerste druk. Hij spreekt van ‘cameravoering’ en zo, en van ‘experimenten in verhaaltechniek op basis van een identiteitsproblematiek’, het kan niet dol genoeg. ‘Duidelijk wordt nu ook hoe de experimenten met vertelperspectieven geen vrijblijvende vorm opleveren’, zo schrijft hij, deze rare snijbloem. Geen vrijblijvende vorm? Dat zal wel kloppen: het ding hééft geen vorm. Experimenten met vertelperspectieven? Dat zal ook wel kloppen, maar het zijn niet de experimenten van Dirk Ayelt Kooiman, het zijn de experimenten van de Vogelaren, de Poletten, de Michielsen en hun epigonen, het zijn de experimenten uit Frankrijk en elders, het zijn de experimenten uit de zestiger jaren. Over het verhaal De schrijver droomt heet het: ‘Via objecten wordt een verhaal van de schrijver verteld, zoals in de spannendste verhalen van Hitchcock of Hermans’. Ziedaar. Dirkje met zijn amateurfilmtoestelletje wordt gelijk gesteld met Hitchcock. Dirkje met zijn revisoristische, sleetse directoireproza à la tante Bet, waarvan hij de vorm heeft gejat en de inhoud ook, steekt Hermans naar de kroon. Pannekoekenbeslag kan je er van maken. Van bloem. Overschatting. Wat let mij, of ik spreek hier al van verlakkerij en leugens?
Vervolgens komt door die deur naar binnen: nog een Rein, van iets kleiner formaat, Reinjan heet hij, Reinjan Mulder. ‘Is dit boekje () geslaagd?’, zo vraagt Reinjan ernstig en plechtig onder de kop Het grote gebeuren in NRC-Handelsblad, 27 mei 1977. Het antwoordt klinkt al voordat ik iets heb kunnen zeggen. Het antwoord luidt: ‘Ik vind van wel’ en: ‘Uiteindelijk leest
het plezierig!’ Uitroepteken! Over het verhaal De schrijver droomt komt Reinjan aandragen met wat hij van Goedegebuure heeft gekalkeerd: ‘Gedetailleerd, treiterig precies, wordt de kamer waarin hij zich bevindt beschreven’… Deze recensie van Reinjan Mulder, eerder de schrijver van een gonzerig interview met Dirk Ayelt Kooiman (NRC Handelsblad, 19 december 1975): treiterig precies voorbeeld van een vriendjesdienst, een niet kosjer babbelstuk, een gratis vierkoloms advertentie voor een scheet die wordt aangeprezen als een sonate, geproduceerd door een anus die wordt beschreven als een orgelpijp. Overschatting. Ayelbaarheidsfaktor. Verlakkerij. Leugens. Bedrog.
En wie komt ook nog door die deur naar binnen, zeer vermoeid en de overspanning nabij? Kees Fens. Aller critici criticus, de prelaat onder de boekbesprekers. Hij is nog niet over de drempel of hij zegt: wat ruikt het hier zalig! Wat hij ruikt, is die opgewarmde, weer afgekoelde, opnieuw opgewarmde woordkledder van Dirk Ayelt Kooiman, taai als elastiek en stinkend naar de stortkoker. Wat zich tussen zijn neusvleugels nestelt, is de geur van Dirk Ayelt Kooimans ratjetoe bestaande uit van hier en van daar en van gunter en van ginderwijd bijeen gegaarde en tot prut geprakte woordenzooi, zonder erbij na te denken door elkaar gehusseld, net zo lang tot er ‘proza’ ontstond, dat op de spijskaart zal worden omschreven als ‘experiment’. Hier te veel woorden, daar te weinig woorden, hier verkeerde woorden, daar versleten woorden, hier woorden uit het schoolopstel, daar woorden uit Margriet, hier woorden uit de zurige taalschat van onze huidige minister president die het ivoor op zijn toetsen ontbeert, daar rats-kuch-en-bonen-woorden uit het militaire leven, enzovoort, woorden woorden woorden. Een schrijver van weinig woorden. Dat schrijft Kees Fens boven zijn recensie van Dirk Ayelt Kooimans woorden. Van deze woordpap vol overbodigheid, gekluns, geknoei, verveling, grauwte, machteloosheid, ongeïnteresseerdheid en talentloosheid krijgt Kees Fens een bordje aangereikt. Over het verhaal De schrijver droomt schrijft in De Volkskrant, 26 februari 1977, Kees Fens, de wangzakken vol klonters: ‘In dit verhaal blijken de woorden inderdaad te tellen’. ‘Want’, zo schrijft Kees Fens, hartstochtelijk slikkend, ‘- het zal gek klinken – juist in hun precizie blijken ze in staat, alle verzwegen woorden zichtbaar te maken’. Ja, dat
klinkt inderdaad gek. Dat klinkt als worst op vrijdag, zei meneer pastoor, en hij neukte de meid op het Heilig Putje. Wie spreekt van ‘precizie’ waar hij het heeft over de chaos in een ballentent, dat is vast en zeker geen horlogemaker. Zo overheerlijk vindt Kees Fens de weerzinwekkende Dirk Ayelt Kooimanse woordpasta, dat hij zijn bordje nog eens bijhoudt, verlangend naar méér. ‘Er wordt () ook geschreven met veel stiltes: de ruimten tussen de woorden tellen evenzeer mee als de woorden zelf, bepalen mede de aard van het totaalbeeld.’ Dit schrijft Kees Fens terwijl hij de korstjes en zwoertjes van alle niet-verzwegen woorden nog in de kieren tussen zijn kiezen moet hebben zitten. En Dirk Ayelt Kooiman maar lachen. Schaterend schept hij Kees Fens een tweede portie op, ditmaal bestaande uit ‘alle verzwegen woorden’, en ‘de ruimten tussen de woorden’. Dat smaakt, nietwaar, meneer Fens? Hier, ik doe er nog een schepje ‘stiltes’ bovenop, want ook die bepalen de aard van het totaalbeeld. De literaire papillen van de vermoeide Kees Fens zijn zo verdord, dat hij de smaak van een hap snot niet meer kan onderscheiden van die van een oester. Overschatting. Verlakkerij. Gelul.
Nu ontstaat voor die deur een weinig gedrang. Dit is een verrukkelijke schrijversdroom. Thans komen er vijf heren tegelijk door die deur naar binnen. Het zijn de heren G. Borgers, T. van Deel, J.G. Elburg, A. Koolhaas en W.G. van Maanen. Het zijn de leden van de jury tot toekenning van de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs 1977. ‘In feite voor zijn oeuvre in het algemeen’, zo staat er in het juryrapport, krijgt Dirk Ayelt Kooiman de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs. Ter aanmoediging. Ga zo door, stumperd. Zijn Oeuvre! Ad multos Kooimannos. Met zijn vijven zingen deze heren de vooizen van de lof en de leugen. Zij zingen voor Dirk Ayelt Kooimans bed van zijn ‘hoge graad van bewuste creatie’, hoe ‘secuur’ de vorm van zijn ter aanmoediging geprijsde kladwerk is, hoe dat Oeuvre van hem ‘(hem) stempelt tot een gewetensvol auteur’, hoe het alles ‘getuigt () van een danige beheersing van het métier’. Vijfstemmig zingen zij: ‘Dat is wat deze schrijver met nadruk doet: vormgeven’. Vijfstemmig, maar nu ondersteund door een groot, versterkt, symfonie-orkest, en bijgevallen door een groot, versterkt, zangkoor, er klinkt ook kanongedonder, en klokgebeier, en hoerageroep van alle kanten, uit volle borst zingen deze
heren ten slotte: ‘Dirk Ayelt Kooiman () is een belangrijk auteur ()’! Overschatting. Leugens. Verlakkerij. Gelul. Bedrog. Het Amsterdams Peil. De tot norm verheven geestloze, futloze middelmaat.
Ik protesteer daartegen. Die norm is niet de mijne. Tot die middelmaat behoor ik niet, met die middelmaat wens ik niets te maken te hebben. Liever ben ik niks, dan middelmatig. Liever een querulant dan een braverd. De tijd is daar, dat er gescholden moet worden.
‘Louwhoek’, Exel
25 januari – 7 februari 1978