Jeroen Brouwers
Teirlinck, Butor, Mulisch, ik en Minne
In zijn essay ‘Bankroet van een charmeur’ over Herman Teirlincks roman Zelfportret op Het galgemaal (Tirade 354, september/oktober 1994) schrijft Anton Korteweg:
‘Intussen is het opmerkelijk dat Teirlinck, enkele jaren eerder dan Michel Butor in La Modification, als eerste een ik-roman in de tweede persoon heeft geschreven. Maar goed, daarvan kun je nog zeggen dat alles wat mogelijk is ook ooit eens gedaan wordt, en dat er iemand moet zijn die iets als eerste doet. Teirlinck dus, in dit geval. Merkwaardiger is, dat hij nooit is nagevolgd.’
Michel Butors roman La Modification verscheen in 1957. In Nederlandse vertaling van C.N. Lijsen (Retour Rome) in 1964.
Teirlinck schreef zijn Zelfportret, volgens zijn eigen aantekening, tussen februari en oktober 1954. De roman verscheen in oktober een jaar later. Teirlinck was dus eerder dan Butor.
Het is betwistbaar of het hier om ‘ik-romans’ in de jij-vorm gaat, zoals Korteweg schrijft. Ik houd het er op dat zowel Butor als Teirlinck niet een ‘ik’ maar een fictief karakter, ‘een personage’, in de jij-vorm hebben opgevoerd. Butors personage heet Delmont, dat van Teirlinck Henri M.
Onjuist is, dat Teirlinck ‘als eerste’ een roman in de jij-vorm heeft geschreven.
Wie de eerste is geweest, weet ik niet. Zeker is, dat in de Nederlandstalige letteren Harry Mulisch nog eerder was dan Teirlinck. Mulisch’ verhaal ‘Chantage op het leven’, over een Van Andel geheten personage dat wordt aangeduid met ‘je’, werd in 1951 geschreven en in 1953 in boekvorm gepubliceerd. Misschien heeft Teirlinck, die in 1961, op tweeëntachtigjarige leeftijd, een bewonderend stuk over Mulisch schreef (opgenomen in Ode aan mijn hand, 1963), het gelezen en voelde hij zich tot navolging geïnspireerd? Overigens is ook Mulisch’ roman De elementen (1988), over een personage dat Dick Bender heet, in de jij-vorm geschreven.
Wie ik heb nagevolgd, Mulisch, Teirlinck of Butor, herinner ik me niet
meer. Alledrie zijn ze fundamenteel van invloed geweest op mijn schrijverij. In mijn debuutjaren schreef ik twee verhalen in de tweede persoon enkelvoud: dat waren ‘ik’-verhalen. Najaar 1968 ontstond ‘Ego vir. (Een stripverhaal)’, opgenomen in Klein leed (1976), waarin ikzelf het personage was, dat dan ook Jeroen Brouwers heette. Ergens in die tijd schreef ik ook, in de autobiografische cyclus Groetjes uit Brussel, het in de jij-vorm vertelde verhaal ‘Meneertje Egmond wil schrijver worden’. Daarin ben ikzelf eveneens het personage, niet met name genoemd, maar toch aangeduid als de auteur van het boek De dolk op de strot. Het werd voor het eerst gepubliceerd in Tirade 148, juni 1969. En voorts schreef ik nog De zondvloed (1988): een ‘ik’-roman, die volgens een bepaald patroon beurtelings wordt verteld in de ik-, hij- en jij-vorm.
Van wie is het idee afkomstig, een verhaal in de tweede persoon enkelvoud te schrijven? Ook dat weet ik niet, maar in ieder geval werd het al geponeerd door Richard Minne in diens samen met Raymond Herreman geschreven Album 1944:
‘Indien ge vindt dat al de literaire genres en procédés sleet vertoonen zoudt ge ‘t misschien eens kunnen probeeren met een verhaal in den gijvorm’…
Over dit hoofdstuk/artikel
over Herman Teirlinck
over Michel Butor
over Harry Mulisch
over Richard Minne