Jeroen van Kan
Grensgeschillen
Waar onze tolerantie eindigt is het best te meten aan de grens, daar waar aan de spankracht van onze verdraagzaamheid de grootste eisen worden gesteld. En wie onze tolerantie meet, neemt ook onze beschaving de maat. Op de grens blijkt immers hoe we ons opstellen tegen dissidente standpunten, tegen afwijkend gedrag, tegen diegenen die weigeren te passen binnen de maatschappelijke orde van de moral majority. De mate waarin we die groepen vrijheden verlenen zegt iets over onze beschaving. De beschavingsgraad valt aan die meting af te lezen als het weer aan een barometer.
Juist aan die grenzen wemelde het de afgelopen jaren van de schermutselingen. De troepen van de moral majority meldden zich na jaren van onbetrokkenheid weer aan de randen van het publieke domein. Het werd tijd dat er grenzen werden gesteld. En grenzen stellen betekent uitsluiten. Hoeren, pedofielen, fundamentalistische christenen en moslims, kunstenaars, jongeren met een vrije seksuele moraal, aan geen van die groepen is het keren van het maatschappelijk tij voorbij gegaan.
De afgelopen jaren zijn driftig nieuwe piketpalen geslagen langs de randen van het publieke domein, zijn we er collectief op uitgetrokken om dat domein met morele dranghekken af te grendelen. In onze zucht naar het herdefiniëren van onze gemeenschappelijke waarden, wat die ook mogen behelzen, hebben we de vrijheden binnen het publieke domein zodanig ingeperkt dat we onszelf in de voet hebben getroffen. De vrijheid om zeep geholpen door die te beschermen. Onze tolerantie, die oer-Hollandse verdraagzaamheid waar we onszelf ooit zo over op de borst trommelden dat de blauwe plekken jaren later nog zichtbaar waren, tot een negatief begrip gemaakt. Wie tolereert stelt geen grenzen, zet alle sluizen van de permissive society open, wendt zich in z’n lafhartige onbetrokkenheid af van het morele verval dat hem omringt en trekt de voordeur stevig achter zich dicht. Tolerantie maakt van de publieke ruimte een vrijplaats waar de eerzame burger niets meer te zoeken heeft. Die heeft zich, als slachtoffer van z’n eigen vrijzinnigheid, op moeten sluiten in het bastion van zijn huis.
Nu paal en perk gesteld wordt aan de vrijheden binnen het publieke domein, rijst de volgende vraag: welke algemeen geldende regels zijn binnen dat domein van kracht? Kunnen we ons vinden in gemeenschappelijke uitgangspunten? Zijn er kernwaarden die we allemaal delen en waarvan we allemaal vinden dat die gehandhaafd moeten worden? Natuurlijk, er bestaan wetten die voorzien in wat wel en niet toegestaan is, maar de overheid vindt dat nadrukkelijk niet genoeg. De grenzen van de wet liggen te ver bij ons vandaan. De wet zegt weliswaar dat we elkaar niet mogen vermoorden, bestelen, bedriegen of discrimineren, maar dat zijn wel wat al te ruime grenzen. De overheid ziet onze speelruimte liever nog iets begrensder.
Wat begon met de onschuldige slogan fatsoen moet je doen (het doen van correct Nederlands behoort kennelijk niet tot dat fatsoen) culmineerde jaren later in een kabinet dat vasthoudend en doortastend de morele herbewapening ter hand nam. Een coalitie van links en rechts die de morele kaarten in dit land eens flink opnieuw ging schudden. We zullen, verdikkie, eens laten zien dat niet alleen Rita Verdonk trots kan zijn op dit land!
Nederland werd overspoeld door een vloedgolf van normatief beleid. Niet alleen van de kant van de ChristenUnie, maar vooral ook van PvdA en cda. Hoe groot de onderlinge verschillen ook zijn, er lijkt consensus te bestaan over de te voeren morele agenda.
De laatste loot aan de normatieve stam is het plan van minister van Binnenlandse Zaken Guusje ter Horst te komen tot een waardencatalogus. Wat daar precies in moet staan is nog onduidelijk, maar ik stel me de waardencatalogus voor als een soort morele Wehkamp waarin ons als verdwaalde burgers middels plaatjes en heldere teksten duidelijk wordt gemaakt welke plichten we hebben verzaakt. De drie punten die Ter Horst wel noemde zijn veelzeggend: goed burgerschap betekent actief meedoen in de samenleving, voor elkaar zorgen en lid worden van een politieke partij. En daarmee stapt mevrouw Ter Horst met de laarzen waarmee ze als modern politica midden in de maatschappelijke modder staat pardoes mijn huiskamer binnen. Achter de voordeur, heet dat tegenwoordig. Je zou zeggen: of ik lid ben van een politieke partij is een afweging die ik zelf maak en niet de overheid. Of ik actief mee wens te doen in de samenleving is een keus die ik maak en niet de overheid. Ja, zelfs de vraag of ik andere mensen wil helpen is ten principale een keuze die ik zelf maak. Hoe ik betrokken wil zijn bij mijn omgeving en welke morele keuzes ik daar in maak, daar ga ik over. Zeker achter mijn eigen voordeur. Zou je zeggen. Maar de overheid denkt daar anders over. Wie de morele wetten die in het publieke domein gelden wil
definiëren, moet niet schromen ook achter de voordeur het morele verkeer te regelen. De mensen moeten opgevoed worden. De keuze laten aan de burger levert vrijblijvendheid op, onbetrokkenheid, verval, gebroken gezinnen waar beschadigde kinderen uit voortkomen die zich onvermoeibaar toeleggen op breezerseks in de kelderbox. Wie de vrijheid van de burger wil beschermen, dient die vrijheid te beknotten.
De burger heeft de politiek intussen tamelijk nerveus gemaakt. Verkiezingen lijken de laatste jaren nog het meest op Ren Je Rot: elke keer staan we weer in een ander vakje. Dat maakt het maken van beleid er niet bepaald gemakkelijker op. De ene dag heb je draagvlak, de volgende ben je het weer kwijt. Dat maakt de politiek afhankelijker, maar ook noodzakelijkerwijs betrokkener. Een electorale afstraffing ligt voortdurend op de loer. Trouw zijn aan een partij heeft plaatsgemaakt voor praktisch afrekenen op geleverde prestaties achteraf.
Ondanks ons Ren Je Rot-gedrag is er wel een constante aan te wijzen: we rennen massaal naar de uithoeken van het politieke spectrum. We rennen naar rechts, we rennen naar links, naar de partijen die voornamelijk tegen zijn. sp. Wilders. Verdonk. Kortom, naar die partijen waar, ondanks al hun verschillen, het het-moet-toch-niet-gekker-worden-in-dit-land-gevoel het meeste leeft. Het is de angst voor die machten die het politieke midden gevangen houdt. Het midden moet laten zien dat het niet tandeloos is, dat het wel in contact staat met de burger, dat het elke dag weer door de modder banjert. Wij weten heel goed wat u wilt.
Wat wij willen is duidelijk. Wie zich beklaagt over politieke fenomenen als Wilders en Verdonk, een gezelschapsspel dat zonder twijfel z’n aanlokkelijke kanten heeft, moet zich er bewust van zijn dat het hier niet gaat om politieke anomalieën. Ze weten kiezers te mobiliseren (ook al hangt dat blijkens de peilingen erg af van het moment van peilen) omdat hun toon ons bevalt. Wij vinden dat we gek zijn geworden in dit land, dat alles hier maar kan, dat het eens afgelopen moet zijn, dat het zo niet langer kan. Het beangstigende van politieke fenomenen als Wilders en Verdonk is niet wat ze vinden, maar dat zoveel Nederlanders het kennelijk met ze eens zijn. Boer Koekoek en Janmaat waren als politieke randfiguren ongevaarlijk vermakelijk, maar Wilders is een politieke factor van formaat. Janmaat sprokkelde nooit meer dan drie Kamerzetels bijeen, Wilders heeft er nu negen en stijgt volgens de laatste peiling naar zestien. In diezelfde peiling staat Verdonk op zeven zetels. Het tweekoppig monster heeft kunnen ontstaan in een maatschappelijk klimaat waarin draken gedijen. Het tweekoppig monster is onze
eigen schepping. Verwekt door de rechtervleugel van de liberale volkspartij, langzaam gerijpt in de baarmoeder van de vvd, liefdevol gezoogd aan de al niet meer zo heel liberale borst, en vervolgens blij uitgevlogen in een land dat klaar bleek voor hun ideologieloos gedachtegoed, hun sloganpolitiek en gezonde volksgevoel. Hun volautomatische verontwaardiging en hun leegheid zijn onze volautomatische woede en onze leegte. Nou ja, onze, die van een niet onaanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking. Het volksdeel dat behoefte heeft aan onredelijkheid, aan verontwaardiging, aan het toeroepen van een halt. Waaraan dat halt moet worden toegeroepen blijft meestal onduidelijk. Het moderne onbehagen is nogal ongericht, net als de partijprogramma’s van Wilders en Verdonk. Het hebben van plannen is niet meer noodzakelijk voor het betreden van de politieke arena. Je zegt dat je de files op gaat lossen of moslims hun heilige boek af gaat pakken en ziedaar, daar is de bijval.
Aan het woord radicalisering blijven bijna alleen nog moslims kleven. Wij vinden onszelf nog steeds tolerant, open, vriendelijk. Maar we zijn benepen, intolerant en ontevreden. Nederland is collectief geradicaliseerd. Sla het internet, dat elektronisch stijlboek van virtuele lynchpartijen, er maar eens op na. Wie, zoals de besten onder ons soms overkomt, weleens last heeft van een positief mensbeeld, vindt op internetfora het ultieme tegengif. Het internet als virtueel galgenveld, met de dappere jongens en meisjes van GeenStijl als zelfbenoemde scherprechters. Anonieme scherprechters, dat wel. Je mocht eens verantwoordelijk gehouden worden voor je uitspraken. Toegegeven, er is vooruitgang, we lynchen tegenwoordig alleen virtueel, maar de gezonde volkswoede, de openbare agressie die een diep geworteld en moeilijk te verklaren onbehagen ons ingeeft, is manifester dan in de jaren die we doorbrachten in het brakke paarse water dat naar viooltjes geurde en waarin elke politieke tegenstelling moeiteloos leek op te lossen. Arcadië van de elkaar wederzijds opheffende politieke tegenstellingen.
Misschien overdrijf ik als ik internetfora uitroep tot virtuele galgenvelden, maar bij wijze van kleine bloemlezing hier een voorbeeld. Een vierentwintigjarige jongen en zijn twintigjarige vriendin werden ervan verdacht hun één jaar oude kindje te hebben mishandeld, maar werden door de rechter vrijgesproken omdat niet viel vast te stellen wie van de twee het letsel had toegebracht. Op het bericht kan online gereageerd worden. De eerste reactie: ‘Geef mij een half uur met die twee en ik kan je vertellen welk lijk het geweest is.’ De volgende reactie: ‘Samen kunnen we het dus in vijftien minuten.’ De volgende: ‘Geef mij twee minuten en er zijn twee
lijken.’ Hier spreekt het electoraat van Wilders en Verdonk. Dit zijn de mensen die hopen weer trots te kunnen zijn op Nederland, dit zijn de mensen die vinden dat de pvv nu eindelijk eens onomwonden in de Kamer zegt wat voorheen niet gezegd mocht worden. Dit zijn de mensen die blij zijn dat twee fatsoenlijke politici als Verdonk en Wilders bereid zijn Nederland weer op de morele kaart te zetten en het Nederlands cultuurgoed te redden van de ondergang.
Het land waar deze mensen trots op zouden zijn is een land zonder zorgvuldige rechtspraak, een land zonder vluchtelingen, een land zonder koran, een land waarin elke pedofiel, praktiserend of niet, veroordeeld of niet, levenslang opgesloten wordt. Een land kortom waarin ons de adem wordt afgesneden en van een Nederlandse cultuur, zo die al bestaat, weinig meer over zou blijven. Zij die het meest roepen dat die cultuur beschermd moet worden, hebben het minste inzicht in wat die cultuur behelst.
Er zijn ter rechterzijde ook heus nog mensen die wel na kunnen denken. Bij de Edmund Burke Stichting bijvoorbeeld. ‘Conservatisme – het was een scheldwoord, maar is inmiddels een predicaat van aanbeveling. Uit verzet tegen het politieke en culturele klimaat hees een groep jonge conservatieven in december 2000 de vlag van het conservatisme en accepteerde de naam “conservatief” als een geuzennaam.’ Niets doet een conservatief liever dan een vlag hijsen. Mooie traditie die het behouden waard is. Maar behalve met het feestelijke hijsen van conservatieve vlaggen (hoe zien die er uit, vraag je je af), houdt men zich bij de stichting vooral bezig met het in stand houden van traditionele waarden: ‘Het pleidooi van conservatieven voor een herstel van waarden en fatsoen, voor het belang van familie, gezin, verenigingen, buurten en kerken, voor opvoeding en onderwijs, en voor een slanke overheid die haar kerntaken nakomt – zoals het garanderen van een veilige publieke ruimte -, heeft vanaf 2001 een ongedacht goede ontvangst in de samenleving gevonden.’ Zeer juist opgemerkt. Het maatschappelijke tij zit mee voor de heren (ja, het zijn mannen onder elkaar die de vlaggen strijken na afloop van weer een geslaagd Oudhollands dagje fier gewapper; zo gaat dat onder conservatieven). Maar welke waarden en welk fatsoen dienen dan hersteld te worden? Naar welk herstelpunt dienen we terug te keren? Niet naar de jaren tachtig vol sociale onrust. Niet de jaren zeventig waarin de ideologische lakens werden uitgedeeld door links. Niet de jaren zestig waarin studenten in opstand kwamen tegen de regenten, medezeggenschap werd geëist en jong Nederland genoeg had van beknotting van individuele vrijheden. De jaren vijftig dan misschien? De restauratieve
jaren waarin krampachtig werd getracht de vooroorlogse maatschappelijke verhoudingen nieuw leven in te blazen?
Er is een belangrijk verschil tussen de tot op het merg verzuilde samenleving van de jaren vijftig en die van nu. De zuilen isoleerden elkaar, zonderden zich van elkaar af, bouwden aan een eigen sociaal netwerk dat je niet hoefde te verlaten. Eigen scholen, eigen verenigingen, eigen plekken van samenkomst, eigen omroepen. Het katholieke meisje van nummer zeven speelde niet met het communistische meisje van nummer tien. Men haatte elkaar soms hartstochtelijk, maar koos voor isolatie, voor non-interventie. Hedendaagse rechtse bewegingen, of ze nu christelijk zijn of seculier, houden juist helemaal niet van dat soort lafhartig terugtrekken in de eigen gemeenschap. Ze willen tot achter de voordeur reiken. Iedereen dient de waarden te onderschrijven zoals zij die formuleren. Het gezin is toch immers de beste samenlevingsvorm. Fatsoenlijkheid vinden we toch allemaal belangrijk. Een herstel van waarden kan toch niemand tegen zijn.
Natuurlijk vinden we elkaar in de regels zoals die zijn vastgelegd in de wet. Maar is abortus fatsoenlijk of onfatsoenlijk? Is euthanasie fatsoenlijk of onfatsoenlijk? Is het fatsoenlijk als een transseksueel op kosten van de gemeenschap van geslacht verandert? Is het fatsoenlijk als een hoer haar koopwaar aanprijst in een wallenetalage? Vindt de Edmund Burke Stichting dat twee nichten van middelbare leeftijd die in het weekend aan partnerruil doen een jongetje uit Bangladesh mogen adopteren? Vormt zo’n stel het gezin zoals de conservatieve stichting dat graag ziet? Als daar de onenigheid al begint, waar blijven we dan met die kernwaarden die we allemaal moeten onderschrijven? En in wat voor Nederland zouden we leven als de conservatieve vlaggenbrigade het voor het zeggen zou hebben? Een land zonder hoeren, zonder drugs en zonder vrijwillig levenseinde. Een land dat er elke dag zo uit zou zien als de gemeenten die onze vorstin ontvangen op Koninginnedag. Zingende meisjes in vers gestreken jurkjes. Koekhappende jongetjes die elkaar goedmoedig de ruimte laten en alleen boomhutten bouwen op het daartoe door de gemeente ter beschikking gestelde terrein. Trotse ouderparen met fleurige kinderwagens en gelukzalige glimlachen op hun snoeten. Ik zou zeggen: heren, hijs de vlaggen in de eigen achtertuin, trek u terug in uw eigen Arcadië, maar laat mij achter in het diverse, pluriforme, verdorven Nederland waar u zo de schurft aan hebt. Wie niet tegen diversiteit en pluriformiteit kan, er niet tegen kan dat groepen die in levensovertuiging diametraal tegenover elkaar staan toch samen kunnen leven in een land, die dient de wijk te nemen naar een paradijs elders. In het
geval van de conservatieve vlaggenmannen het bijbelse heartland van de vs, in het geval van moslims die de sharia ingevoerd willen zien in ons land Iran of Saoedi-Arabië. Als het klimaat niet bevalt, draai dan niet aan de thermostaat, maar kies een land met een klimaat dat beter past.
De grootste hekel heeft de Edmund Burke Stichting aan het cultuurrelativisme. Een geloofsartikel van links. Kortweg komt het cultuurrelativisme neer op: het is onmogelijk de ene cultuur superieur te achten aan de andere. Of in de mildere uitleg: culturen zijn niet met elkaar te vergelijken omdat wij vanuit onze cultuur de andere niet van binnenuit kunnen beoordelen. Strikt wetenschappelijk gezien volkomen waar, maar praktisch gezien valt tegen dat relativisme wel wat in te brengen. De vraag, in dit verband althans, is eigenlijk: welke vrijheden sta je andere culturen toe in het publieke domein? De cultuurrelativisten zullen zeggen: zoveel als wettelijk toegestaan. De cultuurabsolutisten zullen zeggen: binnen onze cultuur gelden uitsluitend onze normen en waarden en niet die van iemand anders.
In de opvatting van de cultuurabsolutist is een cultuur niet aan verandering onderhevig, statisch, en gelden de regels van een heersende cultuur voor alle ingezetenen van het land waar die cultuur heerst. Welnu, dat is niet echt een levensvatbaar uitgangspunt. Culturen zijn aan een voortdurende verandering onderhevig en een cultuur kan nooit zo dwingend zijn dat die voor elke ingezetene van een land volledig geldt. Eetgewoonten maken deel uit van een cultuur, gebruiken, omgangsvormen, kleding. Kortom, het handhaven van een eenheidscultuur is onmogelijk. Er moet binnen een cultuur ruimte zijn voor andere culturen om zich te manifesteren. Zelfs de Edmund Burke Stichting moet dat toch onderschrijven. Maar welke vrijheid laat je die andere culturen? Dat je Turken, Marokkanen en Ghanezen niet verplicht tot het eten van hutspot lijkt me evident. Dat je ze de vrijheid laat een eigen religie te belijden lijkt me ook evident. Maar dan komen we toch ineens in een schemergebied terecht. De hoofddoek, is dat een vorm van religieuze beleving of onderdrukking van vrouwen? En als de hoofddoek geoorloofd is, hoe zit het dan met de boerka? En als de boerka geoorloofd is, hoe zit het dan met vrouwenbesnijdenis? Ergens ligt de grens van wat je toelaat en verbiedt. Maar hoe scherp is die te stellen?
Cultuurrelativisme wil in mijn optiek zeggen dat mijn cultuur niet bij voorbaat superieur is aan een andere, maar impliceert niet dat ik middeleeuwse praktijken als steniging, vrouwenbesnijdenis of het afhakken van handen na het stelen van een brood goedkeur. Dat is wel het hok waar de cultuurwaakhonden van de Edmund Burke Stichting me in willen drijven,
maar waar ik me niettemin ernstig tegen verzet. Cultuurrelativisme wil wat mij betreft zeggen dat ik andere culturen binnen de grenzen van de Nederlandse wet de vrijheid laat er een eigen cultuur op na te houden, ongeacht of dat een cultuur is die ik sympathiek vind of afkeur. De Nederlandse wet voorziet al in een bepaling die stelt dat naleving van in een bepaalde cultuur gangbaar gedrag niet afgedwongen mag worden. Nu zal het voor sommigen moeilijk zijn te ontkomen aan sociale dwang binnen de eigen gemeenschap, maar dat is nog steeds onvoldoende reden om cultuuruitingen die niet tot de onze horen in te perken.
Te vrezen valt dat de Edmund Burke Stichting eerder zal neigen naar cultuurabsolutisme dan naar cultuurrelativisme. Dat de club daarmee bereid is juist datgene kapot te maken wat Nederland maakt tot wat het is, of is geweest, is een tamelijk griezelige conclusie.
En dan nog even die Nederlandse cultuur zelf. Wat behelst die? Welk Nederlands cultuurgoed wacht als geschonden jonkvrouw in haar torenkamertje op redding van de koene ridders van rechts? En waarom? En wie schendt onze cultuur dan? Ik zou het graag vernemen. Misschien dat een van de heren van de conservatieve vlaggenbrigade me dat even uit kan leggen.
Wie bovenstaande leest zal misschien denken dat ik vooral de conservatieven verwijt dat de vrijheden in het publieke domein zijn ingeperkt, dat de grensgeschillen voornamelijk worden veroorzaakt door de morele gevechtstroepen van rechts. Niets is minder waar. De maatregelen die de vrijheid in het publieke domein aantasten worden genomen door rechts en door links. De queeste gaat dwars door alle politieke gezindten heen.
Tot besluit vijf voorbeelden van grensgeschillen die onze vrijheden aantasten, met bijbehorend dissident standpunt.
Geschil 1 SGP
In de uitspraak van de Raad van State (sgp alsnog recht op overheidssteun, december vorig jaar) een zegen voor de democratie zien is niet zonder gevaar in een maatschappelijk klimaat waarin de verontwaardiging volautomatisch is en de tolerantie onderhevig aan negatieve groeistuipen. En toch lijkt me een dergelijke stellingname zeer verdedigbaar.
Dat de Clara Wichmann Stichting de uitsluiting van vrouwen binnen de sgp aan de kaak wilde stellen valt alleen maar te prijzen. Alleen werd in die strijd nu juist dat ene wapen ingezet dat je ongemoeid dient te laten. Dat de
rechters die de zaak eerder beoordeelden de stichting in het gelijk stelden, wekt dan ook enige bevreemding. Die uitspraak betekende namelijk dat de staat politieke opvattingen mag sanctioneren door de subsidie in te trekken, terwijl het primaat voor het afwijzen van politiek abjecte standpunten bij de kiezer moet liggen en niet bij de overheid.
De Raad van State begreep dat en oordeelde anders, een uitspraak die bij de liberalen van de vvd op een kleine golf van verontwaardiging mocht rekenen. De liberale grondbeginselen waren hier in het geding, vonden veel leden, en de Kamerfractie diende onverwijld te onderzoeken of de wet zodanig aangepast kon worden dat discriminerende politieke partijen geen aanspraak op overheidssteun meer zouden kunnen maken. Het hervinden van een echt liberale koers kost de partij nog wat hoofdbrekens, zo te merken.
Op het eerste gezicht lijkt het redelijk om geen geld te geven aan partijen die tornen aan de grondwet. Dat zijn immers de basisregels van ons land. We zijn het er in meerderheid over eens dat iedereen zich aan die regels heeft te houden en waarom zouden we een uitzondering maken voor fundamentalistische christenen?
Wie die mening is toegedaan stapt met gladde schoenen op bevroren wegdek. Met hetzelfde argument zou immers de subsidie van de pvv kunnen worden ingetrokken. Die partij acht het zinvol de koran te verbieden wegens het vermeend opruiende karakter ervan, een standpunt dat aangemerkt zou kunnen worden als geloofsdiscriminatie, hetgeen volgens Artikel 1 van de grondwet niet mag. Enige jaren geleden opperde Hilbrand Nawijn, toenmalig minister van Vreemdelingenzaken en Integratie, het idee om de doodstraf weer in te voeren. Tamelijk strijdig met Artikel 114 van de grondwet.
Als de Raad van State het eerdere oordeel over de sgp had bekrachtigd, dan hadden ook deze politici afgestraft kunnen worden middels het afnemen van de subsidie. Elke opvatting buiten de perken van de grondwet had eenvoudig gesanctioneerd kunnen worden. Dat dat vanuit democratisch oogpunt onwenselijk is behoeft nauwelijks betoog. Of je schaft de overheidssteun af en geeft geen enkele politieke partij geld, of je subsidieert ze gelijkelijk en rekent ze niet af op hun politieke standpunten. Tussen die twee mogelijkheden ligt een niemandsland dat we beter niet kunnen betreden.
Dat onze laatste uitbarsting van verontwaardiging de sgp trof vormt een goed bewijs voor de stelling dat onze tolerantie slinkende is. We hebben
hier van doen met een partij met onwankelbare uitgangspunten. De staatkundig gereformeerde opvattingen zijn immers ingegeven door een wat al te letterlijke interpretatie van de bijbel, en zoals we allen weten is dat een boek dat, de nieuwe vertaling ten spijt, niet noemenswaardig van karakter is veranderd de afgelopen jaren.
Wat voor de bijbel geldt, geldt ook voor de partij. Aan die kant heeft geen radicalisering plaatsgevonden, zijn geen standpunten verhard of nieuwe uitgangspunten geformuleerd. Uitsluiting van vrouwen was er in 1918 en is er in 2008. Ondanks een sterke vrouwenbeweging in de jaren zestig en zeventig is de partij nooit eerder belemmerd in het uitdragen van de standpunten. Dat dat nu wel gebeurt zegt veel over deze tijd. Als er al sprake is van verharding, dan heeft die verharding buiten de partij plaatsgevonden. Als er al geradicaliseerd is, dan zijn wij het die radicaliseerden, wij die ondanks onze grote bezwaren tegen een partij die vrouwen uitsluit toch ook vonden dat elke groepering recht heeft op eigen opvattingen en het recht om die binnen het publieke domein te verkondigen.
Minister van Binnenlandse Zaken Guusje ter Horst heeft daags na de uitspraak van de Raad van State onmiddellijk besloten de achterstallige subsidie over 2006 alsnog uit te keren aan de sgp, een zeer te prijzen besluit waar de Clara Wichmann Stichting onmiddellijk tegen ageerde. Er loopt immers nog een zaak Het gerechtshof in Den Haag moet nog een uitspraak doen over de kwestie, in het hoger beroep van de civiele procedure tegen de sgp. Het zou de Clara Wichmann Stichting sieren als ze de queeste zou staken en het proefprocessengeld zou aanwenden om de mondigheid van de staatkundig gereformeerde vrouw te bevorderen. Richt een staatkundig gereformeerde vrouwenbeweging op. Een partij desnoods, zodat de geloofsgenoten kunnen worden bevochten in de arena die daarvoor bestemd is. Zo dient een parlementaire democratie te functioneren. Kan de rechter zich weer bezighouden met zaken waarin sprake is van echte strafbare feiten.
Geschil 2 pedopartij
Een vergelijkbaar lot trof de pnvd, in de volksmond ook wel de pedopartij genoemd. Een politieke organisatie met raadselachtige standpunten die gedreven werd door tamelijk treurigstemmende kindervrienden. De Nederlandse volkswoede kende weinig grenzen. Niet alleen het virtuele galgenveld hing vol, ook in de echte wereld bleven reacties niet uit. Bij de
voorzitter van de partij werden de ruiten ingegooid en bovendien raakte hij zijn baan kwijt in de spoelkeuken van een Leids verzorgingshuis (zoals wij allen weten wemelt het in de spoelkeukens van bejaardenhuizen van de kinderen in kwetsbare leeftijden), de caravan van de penningmeester werd vernield en de secretaris van de partij moest noodgedwongen stoppen met de opleiding die hij volgde. De klopjacht die daarna ontstond zien wij tegenwoordig als een teken van beschaving. Pedoseksuelen, of ze nu wel of geen seksuele contacten met kinderen nastreven, zijn slecht en verdorven en moeten dood.
Het is nog niet zo lang geleden dat de nvsh avonden organiseerde voor pedoseksuelen, waar ze ongedwongen, onder het genot van een drankje, over hun lot konden converseren. Die avonden bestaan niet meer. Tegenwoordig zou er een steen door de ruit gaan, zou er bewaking moeten worden ingehuurd en zouden er zoveel dreigbrieven bezorgd worden dat de posterijen onmiddellijk uit de rode cijfers zouden geraken.
Maar dat is nog niet het meest kwalijke. De PvdA-Kamerleden Khadija Arib en Niesco Dubbelboer waren dermate verontrust over de komst van een pedopartij dat een wettelijk verbod ze wel een goed idee leek. Hoe kon zoiets in een beschaafd land? Waarom werd zoiets weerzinwekkends niet onmiddellijk verboden?
Ook die reactie lijkt misschien in eerste instantie begrijpelijk. Maar vanwaar die angst? Moesten we bang zijn voor een electoraal succes van een pedoseksuelenpartij? Was de toekomst van ons land dermate in gevaar dat zo’n partij onmiddellijk verboden diende te worden? Gelukkig was de rechter ook in dit geval wijs en kwam het niet tot een verbod.
Bevecht zo’n partij in het stemhokje, op democratische wijze, en niet op ondemocratische wijze langs een juridische achterdeur. Een politieke partij tegen homo’s? Een partij die de invoering van de doodstraf propageert of het uitmoorden van iedereen boven de zeventig? Wijs de nieuwelingen vriendelijk de weg naar de politieke arena. Ik denk dat onze parlementaire democratie wel diep genoeg geworteld is intussen om die aanslagen op eigen kracht te boven te komen.
Geschil 3 Wallen
‘Ik leg anderen niet mijn moraal op. Ik handhaaf de normen en waarden die we met elkaar hebben afgesproken. Gedwongen prostitutie, vrouwenhandel, witwassen. Daar zijn we tegen, daar ben ik tegen. Dus moet je ramen
sluiten, dat is de consequentie. Er zijn te veel criminele ondernemers op de Wallen.’ Met die woorden verdedigde de Amsterdamse PvdA-wethouder Lodewijk Asscher in een interview met nrc Handelsblad begin dit jaar zijn wallenbeleid. De hoerenbuurt moest weer teruggegeven worden aan de stad. Het was een buurt geworden die criminaliteit aantrok. Criminelen beheerden de ramen, drugsdealers deden er goede zaken en geld kon er in een handomdraai worden witgewassen. En dus kocht de gemeente panden op in het wallengebied en stelde de leegstaande ramen ter beschikking aan kunstenaars. Van een morele zuiveringsactie was geen sprake, benadrukte de wethouder. Nee, ik wens uitsluitend de criminaliteit in het gebied aan te pakken. Tegen hoeren heb ik niks. Hoewel: ‘Ik vind het geen normaal beroep, dat klopt.’ Kijk, daar komt de morele aap toch nog uit de mouw. Asscher vindt het geen normaal beroep, ergert zich aan de prostituees op de wallen en besluit tot een zuiveringsactie.
Als er echt geen morele kruistocht achter deze schone wallenactie zat, dan had Asscher anders gehandeld. Dan had hij de panden opgekocht en de exploitatie van de ramen uitbesteed aan de vrouwen zelf, had ze aandeelhouder gemaakt van de bv Wallen, een transparant geleide onderneming die alleen geld verdient met betaalde seks. Maar nee, de ramen waar de dames voorheen hun schaars verpakte koopwaar aanprezen zijn nu verhuurd aan kunstenaars. Hoeren zijn moreel verwerpelijk, kunst verrijkt ons leven. Ziedaar het wereldbeeld van Lodewijk Asscher.
De wethouder lijkt nu op een politicus die in zijn strijd tegen autodiefstal het aantal auto’s in Nederland terug wil dringen en vervolgens beweert niks tegen auto’s te hebben.
Wat kan er tegen een vrouw zijn die vrijwillig achter het raam gaat zitten? Wat kan er tegen een hoerenloper zijn? Wat valt er in te brengen tegen de Red Light District? Het zal mijn amorele inborst zijn, maar ik zie het eenvoudigweg niet. Ik zie wel een inperking van vrijheid en het voeren van een morele campagne onder de dekmantel van criminaliteitsbestrijding.
Geschil 4 Belediging
Er was eerst wat gemor bij de Bond tegen het Vloeken, maar dat bleek al snel niet nodig. Godslastering bleef ook na de wetswijziging die minister Hirsch Ballin voornemens was door te voeren, gewoon strafbaar. Sterker nog, het artikel dat ons land dient te beschermen tegen godslasteraars werd uitgebreid. Voortaan konden ook goddelijke entiteiten als Allah, Boeddha
en Shiva niet meer straffeloos beledigd worden. Gelukkig benadrukte de minister in een brief aan de Kamer wel dat ‘serieuze kritiek op godsdiensten en levensovertuigingen op alle momenten mogelijk is’. Welnu, dat lijkt me een tamelijk aanvechtbare stellingname. Stel ik ben van mening dat de stringente leefregels zoals die te vinden zijn in bijbel en koran aanzetten tot terreur jegens andersdenkenden en dat het opperwezen dus een morele terrorist moet zijn, aangezien die leefregels volgens het christendom en de islam rechtstreeks afkomstig zijn uit de koker van God. Me dunkt, als dat geen godslastering is. Allah en God zijn terroristen. Het beledigende karakter van een dergelijke kwalificatie behoeft hier niet nader te worden toegelicht, lijkt me zo. Maar hier is tegelijk ook sprake van een serieuze kritiek op islam en christendom. Er is een gevolgtrekking gemaakt op basis van feiten. Uit naam van God en Allah zijn aanmerkelijk meer mensen over de kling gejaagd dan uit naam van Boeddha. Mag ik dan op basis van dat feit concluderen dat God en Allah terroristen zijn? De nieuwe regel komt er op neer dat de rechter mag bepalen wat ‘serieuze kritiek’ is en wat niet. Het is dus niet ondenkbeeldig dat een rechter de uitspraak ‘God is een terrorist’ van de hand wijst als niet-serieus en dus godslasterlijk en dus strafbaar. Hoe groot is dan mijn vrijheid nog om godsdiensten te bekritiseren?
Hirsch Ballin schrijft: ‘Mensen die zich in sterke mate verbonden voelen met een godsdienst of levensovertuiging, worden door dergelijke beledigingen ten diepste geraakt en dienen bescherming te vinden in de wet.’ Maar welke wet beschermt degenen die zich gekwetst voelen door de absurde opvattingen die binnen sommige godsdiensten gangbaar zijn? Bestaat er een zelfstandig wetsartikel dat hoeren, homo’s en transseksuelen beschermt tegen godsdienstige vuilspuiterij? Waarom zou het beledigen van een opperwezen grievender zijn dan het beledigen van een groep of individu? Dat is een tamelijk seculier standpunt, ik weet het, en dat maakt van de aanscherping van het verbod op godslastering meteen ook een religieuze daad. Alleen een diepgelovig iemand acht het beledigen van God strafbaarder en beledigender dan het beledigen van een groep of een individu. Wie naar die wetgeving kijkt zonder religieuze preoccupaties is van mening dat God geen grotere wettelijke bescherming tegen belediging verdient dan een mens.
Gevreesd dient te worden dat een volksschrijver die anno 2008 de behoefte zou gevoelen, na het behoedzaam omzwachtelen van de hoefjes, een ezel, voorstellende Allah of Boeddha, te nemen in de Geheime Opening, tot een boete danwel celstraf zou worden veroordeeld. Voorwaar, we gaan vooruit. Ik denk dat God en zijn goddelijke metgezellen na het ettelijke
duizenden jaren observeren van de menselijke kleuterklas wel tegen een stootje kunnen.
En dan was er nog dat andere wetsartikel dat ons koningshuis beschermt tegen belediging. Majesteitsschennis. Vorig jaar werd dat artikel voor het eerst in 38 jaar weer uit de juridische mottenballen gehaald. Een dronken man werd veroordeeld omdat hij tegen een agent had geroepen dat hij het Koninklijke achterwerk van de majesteit gaarne zou willen berijden. Maar dan in iets andere bewoordingen. Dronken mannen die tegen agenten schreeuwen zijn doorgaans niet zo welsprekend. Hoe dan ook, hij werd veroordeeld. Bij wijze van steunbetuiging trokken de jongens en meisjes van Spunk naar de Dam met een shirtje waarop ‘Beatrix is een hoer’ stond geschreven. Feitelijk misschien niet zo’n heel juiste constatering, maar niettemin prikkelend verwoord. De jongens en meisjes werden opgepakt door de Amsterdamse politie. Majesteitsschennis.
Senator Peter Rehwinkel (PvdA) bepleitte vervolgens het afschaffen van het artikel dat majesteitsschennis verbiedt. Een vorstin verdient geen grotere wettelijk bescherming dan een onderdaan, vond hij. Hirsch Ballin was dat niet met hem eens. Het was voor ‘de bescherming van ons staatsbestel’ van belang dat het artikel gehandhaafd bleef. Met andere woorden, onze minister van justitie vindt de uitspraak ‘Beatrix is een hoer’ staatsgevaarlijk. Het kost toch steeds minder moeite om subversief te zijn tegenwoordig.
Opmerkelijk detail is overigens dat de man die de agenten zo vrolijk aan de praat hield kennelijk heel goed naar Hans Teeuwen had gekeken. In zijn programma Industry of Love bezong hij het bebloede kontje van onze vorstin, na haar eerst in haar Geheime Opening te hebben genomen. Als Teeuwen zijn programma een paar jaar later had gespeeld, had ook hij waarschijnlijk voor de rechter moeten verschijnen.
Geschil 5 Gezin, seks en jeugd
Minister Rouvoet voor Jeugd en Gezin maakte zich ernstige zorgen over de ‘losgeslagen seksmoraal van de jeugd’. Aanleiding vormde de documentaire Sex sells waarin jongeren vrijmoedig vertelden over hun seksuele belevingswereld. Die verschilde nogal van die van de christelijk leidsman. Als er niet snel werd ingegrepen, dan zou een hele generatie ‘verknipt’ opgroeien, stelde hij. Veel jongeren hadden volgens hem een scheef beeld van seks, vriendschappen en relaties.
Hoe ver de belevingswereld van de jeugd en die van Rouvoet uit elkaar
lagen werd die avond duidelijk toen de minister op visite was bij nova. Hij benadrukte daar nog eens dat hij seks en liefde niet los van elkaar kon zien en dat het fout zou gaan als kinderen die koppeling niet leerden maken. Met andere woorden: seks zonder liefde was niet goed. Verklaarbaar misschien vanuit zijn christelijke achtergrond, maar je mag toch aannemen dat een minister het standpunt van het kabinet uitdraagt en zich onthoudt van het berijden van al te persoonlijke stokpaardjes. Want de boodschap was duidelijk: jongeren die met elkaar naar bed gaan zonder daar liefde bij te voelen, die doen iets niet goed. In de jaren zeventig werd in de J.J. de Bom Show nog gezongen ‘Pieleman, Pieleman, trek ‘r maar es lekker an’ en werd het seksuele experiment aangemoedigd, nu moet de jeugd terug het keurslijf in van de seks als uitingsvorm van liefde.
De vrije seksuele moraal die sommige jongeren er op nahouden is een uitvloeisel van de bevrijdingsgolf van de jaren zeventig. Alles moest kunnen. De ouders van de pubers van nu zijn gevormd door die periode. Het logische eindstation van die vrijmaking is een normalisering van seks. Je hebt seks zoals je drinkt, blowt, naar de bioscoop gaat. Seks als tijdverdrijf, als genotmiddel. Welke verwording dient hier bestreden te worden? Jongeren kunnen heel goed zelf bepalen welk seksueel gedrag het beste bij ze past. Daar hoeft een normatieve overheid geen rol in te spelen. En toon mij het wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat veel seks op jeugdige leeftijd leidt tot verkniptheid en tot een scheef beeld van vriendschap en relaties. Ik ken het niet.
Natuurlijk was de seksuele moraal van de jaren zeventig ook doorgeschoten. Van een breezersletje hadden we toen gezegd dat ze lekker bezig was haar eigen seksualiteit te ontdekken. We hadden haar niet als slachtoffer erkend. Nu is elk meisjes dat met veel jongens naar bed gaat, al dan niet tegen betaling van een breezer, een slachtoffer.
De gezinsminister maakt zich overigens grotendeels ten onrechte druk. Laat hij eens naar cijfers kijken. In een onderzoek uit 2005 van de Rutger Nisso Groep zegt 63 procent van de jongens en maar liefst 75 procent van de meisjes seks zonder liefde af te keuren. Mij lijkt dat daar wel een overheidscampagne op los gelaten kan worden, maar Rouvoet zal er blij mee zijn.
Dezelfde minister kwam een aantal dagen voor dat vertoon van geschoktheid met zijn lang verwachte gezinsnota. Het gezin moest weer centraal staan. Ouders die wilden scheiden kregen hulp. De minister adviseerde ze twee keer na te denken. En vrouwen moesten maar eens wat eerder kin-
deren krijgen, want hoe later ze zwanger werden, hoe groter de kans op complicaties. Wat doet deze man achter mijn voordeur? Is het ooit bij hem opgekomen dat een scheiding een zegen kan zijn voor een kind, een bevrijding na eindeloze ruzies? En is het ooit bij hem op gekomen dat vrouwen in dit land zelf beslissen over het moment waarop ze kinderen krijgen? Zelf beslissen of en wanneer ze gaan scheiden? Nederland, hou de voordeur in de gaten, de modderlaarzen van onze bestuurders banjerden niet voor het laatst door uw huiskamer.