Jevgeni Popov
De sigaar
vertaling Karel van het Reve
Er was eens een braaf meisje dat bij het station Oejar aan de Oostsiberische spoorweg woonde. Haar pa bleek een behoorlijke schoft en verdween op een keer met onbekende bestemming, en ma was altijd ziek. Ze had zelfs een keer naar het sanatorium ‘Het Sjira-meer’ gemogen. Ze was altijd maar ziek en ging dood, stil en onopgemerkt, bescheiden en pijnloos.
Het meisje begroef haar moeder en zette een kruis met foto op haar graf. Ma keek op de foto of ze leefde. Het meisje treurde een tijdje, nam afscheid van haar in leven gebleven oudtante en ging naar de stad.
En daar loopt ze op straat en opeens ziet ze op een paal geplakt een scheef papiertje:
‘Kamer voor meisje aleen. Op de Prokrovka.’
Ze ging naar het opgegeven adres dat van een gewiekste oude vrouw bleek te zijn van een bochelige constructie. Het mens vroeg drie maanden huur vooruit, en verbood alle bezoek want ze ‘wilde van haar huis geen bordeel maken’. Zelf bedronk de oude zich de eerste avond aan ‘Zonnegave’, liep de moestuin in en begon ruzie te maken met de buurvrouw. Die gooide haar met zonnebloemkoppen. De oude begon te gillen, keerde zich om en deed haar rok omhoog. Een onduldbare belediging, en de buurvrouw wierp zich dan ook in het gevecht, er kwam een politieman proces-verbaal maken.
Het meisje wilde eerst op de financiële crediet-academie, maar het bleek dat er dat jaar geen leerlingen werden aangenomen. Toen kreeg ze een betrekking bij de post, brieven, kranten en postwissels rondbrengen.
Vriendinnen had ze niet. Ze ging een keer dansen in het Polytechnisch Instituut, en daar werd ze gevraagd door een lange, harige. Leek enigszins op zo’n ‘zanger’ die zoet en luid zingt bij electrische instrumenten op een
grammofoonplaat van dat merk. Hij heette Vovik. Hij bracht haar thuis, stond en rookte en probeerde onder haar kleren te komen en werd teruggewezen, en de volgende dag kwam hij weer, en de oude vrouw zei:
Je moet die bok niet aanhalen. Ik zie aan zijn smoel dat je met hem de sigaar bent.
Daar denk ik helemaal niet aan, zei het meisje.
Je kunt denken wat je wilt, maar als je hem aanhaalt ben je de sigaar, hield de oude vol.
Maar het meisje geloofde haar niet. Ze gingen dansen, naar de bioscoop, twee keer nam hij haar mee naar huis, waar hij sterk aandrong. Maar de eerste keer werden ze door zijn vader gestoord. Hij rammelde met het deurslot en riep opgewekt de reusachtige woning in:
Vollek! De kostwinner is terug van zijn vergadering en heeft een honger als een paard!
En de tweede keer wist het meisje zelf op het laatste moment te ontsnappen. Vovik bleef kwaad liggen en schold haar uit voor alles wat lelijk is. Maar de volgende dag zagen zij elkaar weer.
Wel, het duurde niet lang of ze liet zonder het zelf te merken dingen toe die ze beter niet toe had kunnen laten en na een maand stond ze buiten te braken waar de oude vrouw bij was.
Te veel leverworst gegeten, zei het meisje.
De oude keek haar doordringend aan.
Als je van die worst maar geen trek in zoute dingen krijgt of waar kalk in zit, zei de oude.
Waarom ze dat zei begreep het meisje niet, maar later wel.
Toen ging ze naar Vovik, en de moeder van Vovik deed open.
Dag mevrouw, zei het meisje. Kan ik Vovik even spreken?
Vovik is er niet, zei ma, en ze keek het meisje onvriendelijk aan.
Waar kan ik hem vinden? vroeg het meisje.
Dat is nergens voor nodig, antwoordde ma. Iedereen komt hier maar aan de deur! Als het nodig is weet hij je heus wel te vinden. Hij mag bij zijn studie niet gestoord worden. Hij moet binnenkort een voordracht houden op een werkcollege!
En ze sloeg de deur dicht. En het meisje bleef tegen de muur geleund
staan, krabde met haar nagels aan het stucwerk en wachtte. Maar geen Vovik. Allerlei mensen kwamen de poort in, duwden kinderwagens, droegen pakjes en tassen. Groetten elkaar, lachten. Maar steeds maar geen Vovik. Het meisje ging naar huis.
En steeds maar geen Vovik. Het meisje zag hem een keer door het raam van de tram. Hij stond op het achterbalkon en legde met gebaren iets uit aan een paar vrienden. Zijn blik gleed onverschillig langs haar heen en waarschijnlijk merkte hij het meisje helemaal niet op.
Ze ging naar het badhuis. Ze kocht voor 35 kopeken een kaartje en ging een douchecabine in. Ze haalde een zakspiegeltje te voorschijn en bekeek haar buik. Die was inderdaad dikker geworden. Het meisje draaide aan de kraan. Luid kletterde het water van het plafond. Het meisje begon te huilen.
Een keer kwam ze Voviks vader tegen. Groot, nog groter dan Vovik, stevig gebouwd, met kort geknipt haar stapte pa uit zijn auto en zwaaide met zijn tas.
Hallo knopje! riep hij verheugd. Waarom zien we je nooit meer? Of heb je ruzie met Vovka, die kluns?
Nee hoor, zei het meisje.
En waarom zie je zo pips? Kringen onder je ogen?
Ik heb een buik, zei het meisje.
Wat? schrok de vader. Wat zeg je me nou?
En het meisje vertelde hem alles. En diezelfde avond had pa een langdurig onderhoud met zijn zoon.
En wat denk je nu te doen, zoon? vroeg hij tenslotte.
Leren, leren, en nog eens leren*, zei Vovik schouderophalend.
En wat moet er dan met dat meisje, schoft?
Ik geef haar tien roebel, dan kan ze het laten wegmaken, antwoordde Vovik en kreeg meteen een directe op zijn kaak.
Moeder, die had staan luisteren, stormde de kamer binnen.
Waag het niet dat kind te slaan, fascist! riep ze. Hij is nog te jong om te trouwen. Dat schepsel is volkomen meerderjarig. Ze wist wat ze deed. Je hebt toch niet beloofd dat je met haar zou trouwen, Vovik?
Natuurlijk niet, antwoordde Vovik somber, het bloed van zijn wang opzuigend.
En ik laat niet toe dat mijn zoon met de eerste de beste dorpsmeid trouwt…
Dat doe je wel, mompelde vader dreigend. Dat doe je wel! Vovik zal je om toestemming vragen en dan geef je die. Nietwaar, Vovik?
Maar wat moet ik met haar, vader? Ik moet nog drie jaar leren. Wat moet ik met haar! Ik weet niet eens of dat kind wel van mij is.
Schoft! Pa keek vol afkeer naar zijn zoon. Schoft! Daar heb ik nou voor aan het front gevochten, en gebouwd, en kou geleden en honger?
Schei uit zeg, zei zijn vrouw.
Ik schei niet uit! stoof de bouwer op. Als hij een kind gemaakt heeft moet hij trouwen. En verder niets. Uit! Ik laat me niet te schande maken. De halve stad kent me.
Vovik klaarde opeens op.
Nou ja, trouwen kan ook. Kan mij het schelen! Mooi is ze niet, dat is waar. Ik heb er gehad van betere kwaliteit.
Vader lachte nu ook.
Dat geeft niets, zei hij, je kent het oosterse spreekwoord toch? Een mooie vrouw is de vrouw van een ander.
En als ze me verveelt doe ik haar weg, overwoog Vovik.
Ik zal je wegdoen! dreigde vader met zijn vinger.
Voviks moeder huilde, en al gauw stonden de jonggehuwden voor de tafel van de ambtenares van de burgerlijke stand van het centrum.
De huwelijksvoltrekster zei:
Hand in hand, lief en leed met elkaar delend zult u door het leven gaan. Moge de band die u bindt een sterke zijn! En moge uw jonge gezin een sterke cel zijn in het weefsel van onze samenleving. Hoera, kameraden!
En de kameraden zeiden ‘hoera’, en stapten in de auto, die helemaal met linten versierd was. De voorbijgangers keken naar de auto. Aan de voorruit van de zwarte ‘Volga’ hadden zorgzame handen een grote pop van celluloid vastgemaakt.
Verder was er bruiloft. De tafels bogen door. Er was zelfs rode caviaar. Van de kant van de bruid waren er geen familieleden. Maar van de kant
van de bruidegom werden vele toespraken gehouden en werd de jonggehuwden alle goeds gewenst. De bruid zat er met neergeslagen ogen bij.
Laat de bruid ook wat zeggen, riep iemand.
De bruid stond op, wierp een gelukkige blik op de tafel en op de aanwezigen en zei, zich richtend tot Voviks ouders:
Lieve mama en papa, want zo mag ik u nu toch wel noemen! Dat ik een lid van uw gezin ben geworden en uw schoondochter heb ik voor een groot gedeelte aan u te danken. U kunt er zeker van zijn dat ik een harde werkster ben, en ook, dat ik dat altijd zal waarderen en dat ik dat nooit zal vergeten.
Toen hield ze het niet langer en brak in tranen uit. De bruidegom glimlachte medelijdend, maar velen konden evenmin hun tranen bedwingen. Ma huilde en wiste haar tranen weg met een kanten zakdoek. Pa huilde en beet streng op zijn keurig geknipte snor. Velen huilden! En zij huilden natuurlijk van vreugde. Waarom anders?
- *
- Bekende uitspraak van V.I. Lenin (1870-1924) vert.