Johanneke van Slooten
Op zoek naar de muziek in de wereld van Proust
In een stroom van dramatische scènes karakteriseert Proust zijn personages, hun gedachten, gemoedstoestanden en handelingen met elk een eigen motief. Doordat hij ze in wisselende harmonieën en met een gevarieerd aantal tegenstemmen laat terugkeren, creëert hij een spanningsboog die de verscheidenheid aan vitale gewaarwordingen tot een samenhangend geheel samenvoegt. Met dit thematisch materiaal componeerde hij zijn ‘roman fleuve’.
Direct volgend op zijn verhandeling over het lezen en de ontdekking van zijn schrijverschap in Sur la Lecture, kwamen de vijftien delen van zijn grote werk A la recherche du temps perdu in even zoveel jaren tot stand. Dit Wagneriaanse magnum opus schreef Marcel Proust na de dood van zijn ouders in 1905 en 1906. In een unendliche Melodie worden de individuele verhaallijnen die zich voortslingeren in eindeloze herhalingspatronen verweven tot een polyfone eenheid. Deze romancyclus waarin de literaire, visuele en muzikale elementen in een voortdurende wisselwerking op elkaar zijn afgestemd, kreeg daarna in de vele bewerkingen die ervan gemaakt zijn – zoals de film Le Temps Retrouvé van Raul Ruiz en de vierdelige multimediale video- en muziektheaterbewerking van Guy Cassiers en het Ro Theater, die in de loop van 2005 gespeeld wordt, – de veelvormige gedaante van een Gesamtkunstwerk.
De eigenzinnige en sfeervolle literatuurverfilming van Raul Ruiz met een all star-cast met Marcello Mazzarella, Catherine Deneuve, John Malkovich en Emmanuelle Béart, begint in 1922, het jaar van Prousts dood, en blikt dan terug in de tijd. Vanaf zijn ziekbed dicteert de astmatische schrijver romanpassages aan zijn huishoudster Céleste Albaret. Marcel (Proust) haalt herinneringen op aan waarnemingen van gesprekken en emotieel geladen ontmoetingen in de weelderig aangeklede Parijse literaire Salons die opgeluisterd werden met menig concert in een configuratie van intrigerende musici zoals de begeerlijke violist Morel. Er zijn de heimelijke blikken en gefluisterde woorden tijdens een wandeling over een Boulevard, in een park
of rondom een strandpaviljoen. Het drama van de Eerste Wereldoorlog is in volle gang maar wordt door de mondaine en soms perverse Salongangers gebagatelliseerd. De beelden geven een theatrale terugblik op zijn jeugd, de intense verhouding van de kleine Marcel met zijn moeder, zijn afstandelijke vader en zijn prille erotische fantasieën die zich ontwikkelden in Combray en tijdens de vakanties aan de Normandische kust. Op latere leeftijd wordt hij geconfronteerd met de sado-masochistische escapades van de amateur-pianist Baron de Charlus in een jongensbordeel vol veile jongelieden, en de liefde van Charlus voor Morel, ‘de goddelijke musicus’. Hoofdthema’s worden ten slotte gevormd door de jaloezie en de verholen homoseksualteit van Marcel die zich in verschillende gedaanten vertoont. Heden en verleden, belevenissen en de artistieke vormgeving ervan, vergeten, weggestopte en weer opgerakelde voorvallen overlappen elkaar en vervloeien in de sfeervolle montage in een continue stroom van wervelende en broeierige beelden.
De alwetende, alziende verteller Marcel uit de roman Op zoek naar de verloren tijd die alle karaktereigenschappen van zijn personages kent en hun conflicten en zieleroerselen herkent uit verloren gegane tijden, wordt in de theatervorm van het Ro Theater opgesplitst in ‘de oude Proust’, de terugblikkende schrijver, observator en commentator; de autobiografische vertolker van Marcel Proust; en de jonge Marcel die de wereld met een gerichte blik en een luisterend oor aan het verkennen is en zich verlustigt in zijn liefdesperikelen.
Ook in de romandelen heeft de verteller verschillende rollen. Hij is de ikfiguur die namens zichzelf spreekt zonder de hoofdpersoon te zijn. Soms is hij degene die de ervaringen ondergaat, dan weer is hij alleen toeschouwer en stelt hij de lezer op de hoogte van de achtergrond en de motieven van de personages. Hij analyseert de situaties waarin zij zich begeven, beoordeelt hen streng, hekelt menigmaal hun hypocrisie en beschouwt tegelijk ook zijn eigen positie temidden van deze lieden die door hem als schrijver werden gecreëerd. Soms valt hij zelfs samen met de jeugdige, of de in Parijs wonende Marcel die een dubbelzinnige sado-masochistische relatie onderhoudt met de geheimzinnige Albertine. Deze liefde kan het daglicht niet verdragen, vandaar dat hij zijn prooi verborgen houdt en afschermt van het publieke leven. Deze Marcel heeft zich net als de auteur Marcel Proust, als schrijver teruggetrokken in zijn studeerkamer, speelt piano, ontvangt musici bij hem thuis en reflecteert al schrijvend over het werk van de door hem bewonderde componisten.
Het muzikale universum van Proust bestond aanvankelijk voornamelijk uit negentiende-eeuwse muziek. In zijn eerste boek, Les plaisirs et les jours, een bundeling van korte prozateksten over de zinnelijke waarneming, wereldse ijdelheid, liefdesverdriet, melomanie en schildersportetten van Albert Cuyp, Paulus Potter, Antoine Watteau en Anthonie van Dijck, nam hij ook zijn in een sensitieve, metaforische stijl geschreven portretten in dichtvorm op van de componisten Schumann, Gluck, Mozart en Chopin. De muziek van Chopin, die hij als kleine jongen al leerde kennen omdat zijn moeder hem de vierentwintig etudes met verve voorspeelde, behoort tot de ‘verloren tijd’. Ook schreef hij muziekkritieken over Schubert, Liszt, Beethoven (de late strijkkwartetten) en Wagner, zijn lichtend voorbeeld voor de grote vorm en voor het gebruik van het Leitmotiv, de herkenningsmelodie als eenheid-scheppend element. Proust schrijft over dit soort ‘klankgedaanten’ zoals die van de zang van een vogel of het hoorngeschal, die Wagner zich als herhaalbaar motief toeëigent, dat hij die met de eerbiediging van de oorspronkelijke herkomst dienstbaar maakt aan de hoogste muzikale ideeën.
Proust speelde de muziek van deze componisten en later ook hedendaagse composities op de piano, las en herlas de partituren, analyseerde de compositietechnieken en gebruikte die als model bij het schrijven. Al in zijn jeugd heeft zijn moeder hem ingewijd in de geheimen van de muziek en zij heeft hem voorgelezen; zo is hij een schrijver geworden die door intensief lezen en luisteren zijn taal zoekt, ontwikkelt en blijft onderzoeken. In de herkenning van een muzikaal motief, een beeldend thema of een moment met een pregnante waarde kan voor hem net als door de herinnering aan een object waarin de essentie besloten ligt, een deel van het verleden en de beleving daarvan worden opgeroepen. Proust, die zich scherp afzet tegen het realisme, schrijft in De Hervonden Tijd dat hij de onmogelijkheid ervaren heeft om verloren beelden, indrukken met een intrinsieke schoonheid die diep in hemzelf zaten of het buitentijdse genot en de betekenis van een beluisterd muziekstuk te kunnen hervinden door terug te keren naar plaatsen in de werkelijkheid. De enige manier om er weer van te kunnen genieten en als materiaal voor het schrijven te kunnen gebruiken, was ze vollediger te leren kennen, daar waar ze zich bevonden: in hemzelf.
Herinneringen zijn niet aan de tijd gebonden, de scènes versnellen en vertragen al naar gelang de wijze van beschouwen varieert. Verloren avonturen komen uit het geheugen te voorschijn als nieuwe ervaringen die veranderen door de stemming van het moment. In de verbeelding krijgen waarnemingen een karakteristieke belevingsvorm met een eigen ritme en
duur, los van de tijd van de klok. Zo liet Proust heden en verleden samenvallen door zijn herinneringsbeelden in het nu te projecteren op de wereld buiten hem. Veelal schrijft hij in een reflectieve vorm, en memoreert dan in zijn bespiegelingen over de psychologische en sociale mechanismen in de menselijke verhoudingen zijn eigen interventies. Zijn observaties beslaan zowel de handelingen als de gesprekken en hij laat om zijn wijze van reflectie weer te geven, gedachten hardop uitspreken als commentaar op situaties die hijzelf verzonnen heeft. Voor de verteller bevat de bezetenheid van muziek als psychologische onderstroom bij amoureuze verwikkelingen, de magische verborgen mogelijkheden voor een zowel verhalende als poëtische taal.
Met zijn intieme vriend de componist en pianist Reynaldo Hahn, die zijn Schildersportretten toonzette voor zang en piano en met wie hij later een gepassioneerde verhouding zou krijgen, onderhield hij een speciale correspondentie. Ze schreven elkaar in een klanknabootsende spelling waarin zij ondermeer hun beider accenten konden parodiëren. Op aanraden van Hahn maakte Proust tijdens zijn grote zoektocht naar de verloren tijd en naar betekenisvolle momenten in de ontwikkeling van de muziekgeschiedenis, na zijn gerichtheid op het verleden van de ‘Romantische’ periode, een overstap naar de moderne Franse muziek van Claude Debussy, Camille Saint-Saëns en César Franck. Proust had in tegenstelling tot Hahn, die een voorkeur had voor Saint-Saëns, veel meer affiniteit met de vernieuwende syntactisch complexe muziek van diens leerling Gabriel Fauré, die een versplinterde en toch zeer coherent voorgestelde beleving van de tijd liet horen. Proust zou die fijnzinnige gevarieerde schrijfwijze met z’n impressionistische lyriek uitbreiden naar de lang uitgesponnen en verweven melodische lijnen in zijn zinsbouw en verwerken in de overgangen van de ene toonsoort naar de andere in de constructie van de grote vorm van zijn roman.
Fauré’s kamermuziek vormt als culminatie van de Franse muziek die zich in het voetspoor van de Duitse laat-romantische componisten had ontwikkeld, een drempel naar de Groupe des Six en het moderne Franse expressionisme. Vandaar dat Proust zijn componist Vinteuil, die als tijdgenoot een spraakmakende rol speelt in de roman en wiens werk wordt uitgevoerd in de Salons, heeft samengesteld uit enkele moderne Franse componisten. Hij doet dat op dezelfde wijze als waarop hij zijn andere romanfiguren modelleerde naar bekende mensen uit de hoge sociale kringen. Zo stelde hij het uiterlijk en de karaktertrekken van Odette samen uit de dames Hayman, Emile Strauss en Mme Bernardaky. Uit de mengeling van compositorische
stijlen komt de geheimzinnige Vinteuil naar voren als een ‘bevlogen kunstenaar die het intellect verrijkt met sensibiliteit’.
Dat Proust die zich een melomaan noemde een hartstochtelijke liefde voor muziek had en vooral een bewondering koesterde voor Fauré, moge blijken uit deze brief: ‘Geachte Heer, Ik bemin, ik bewonder, ik aanbid niet alleen uw muziek, ik ben er verliefd op geworden en ben dat nog steeds (…). Ik ken uw werk zo goed dat ik er een boek van driehonderd pagina’s over zou kunnen schrijven (…).’ Dat deed Proust niet, maar zijn hele werk ademt de muziek van deze componist.
Reynaldo Hahn wees hem speciaal op Saint-Saëns en zo kwam het waarschijnlijk dat de in de Recherche vaak beluisterde en veelbetekenende Sonate voor viool en piano van Vinteuil voornamelijk geënt lijkt te zijn op diens Vioolsonate in D minor op. 75, hoewel hij zeker ook aspecten van Debussy’s sonate voor viool en piano en van Fauré’s Sonate in A op. 13 bezit. Proust hoorde dit stuk van Saint-Saëns, dat zich ontwikkelt als een dialoog tussen piano en viool, het eerst samen met Hahn in de Salon van Madame Lemaire en werd er meteen door gegrepen, vooral het thema in het eerste deel trof hem diep. Dikwijls vroeg hij Hahn de maten van deze dierbare ‘kleine frase’ voor hem te spelen. Hetzelfde vraagt Charles Swann in De kant van Swann vaak aan zijn geliefde en latere echtgenote Odette. Swann hoort de Sonate van Vinteuil wanneer hij met Odette een concert bijwoont bij Madame Verdurin. De gastvrouw is na het horen van de Sonate een week lang ziek van ontroering, ‘als ware het een compositie van Fauré’.
Op het moment dat het meest verborgene van de Sonate zich aan Swann openbaart, begint de totaliteit van het muziekstuk hem te ontsnappen. Een melodische zin brengt hem in verwarring, zij wekt een vreemd verlangen bij hem op. Voor de verteller bevat zij de belofte van een verhaal, ‘ze is voorbestemd ons iets te vertellen’.
In ‘het ranke melodietje’ van Saint-Saëns heeft de vioolpartij opverende figuurtjes die versnellen in een gedreven ritme, met in de ‘bronzen pianobegeleiding de deining van eindeloze vloeiende vormen van over elkaar heen rollende golven, betoverd en getemperd getoonzet door het licht van de maan’. Wanneer Swann de muziek waarneemt als een nevelachtige constellatie en in metaforen spreekt die ontleend zijn aan zijn beleving van de zee en het spel van de golven, verwijst Proust naar La mer en Les Yeux de Vagues van Debussy. En in de Sonate van Fauré duikt het bewuste zinnetje op uit de achtergrond van het andante, komt aan de oppervlakte en verdwijnt dan weer. Swann hoort hoe de muzikale frase van Vinteuil zich losmaakt
uit het groter verband van de Sonate. Na een hooggespannen langgerekte pianonoot, hoort hij plotseling hoe de vluchtige en geurende frase die hem zo lief is, zich met ruisende gestreken klanken losmaakt en naderbij komt, bekoorlijk en onvervangbaar. ‘Ten slotte gaat ze betekenisvol en lichtvoetig, in de vlagen van haar geur teloor.’
Zij verschijnt in zijn leven als een mysterieuze eenheid. ‘En ineens was het alsof ze binnenkwam… Alle herinneringen aan de tijd waarin Odette verliefd op mij was ontwaakten uit hun slaap.’ De kleine frase deed iets dat niet tot rationele argumenten was terug te brengen, Swann wilde de taal en het geheim ervan doorgronden: ‘Vinteuil is een van die grote kunstenaars die uit de miljoenen mogelijke toetsaanslagen precies die tedere, hartstochtelijke, moedige en serene noten heeft gekozen.’
Deze maten doen een appel op Swann, ze tonen de verborgen betekenis in de muziek en onthullen zijn liefde voor Odette. Maar omdat zij niet ‘zijn genre’ is, zal hij door de jaloezie die hij laat ontstaan de afstand scheppen van een spannende onbereikbaarheid. De verslaving aan de liefde voor haar wordt vormgegeven in het terugkerend verlangen de kleine frase te kunnen beluisteren. Door de muzikale zin te isoleren uit zijn context kan hij Odette daarmee vereenzelvigen. Zodoende symbolisert het motief de verliefdheid van Swann. Daarom vraagt hij haar herhaaldelijk hem de frase voor te spelen. Voor de jongere Marcel in Parijs, die deze zin in zijn herinnering bewaarde, wordt het de verzinnebeelding van zijn obsessionele liefde voor Albertine en zo zal zij steeds opnieuw te voorschijn komen.
Het laten terugkeren van dit thema met variaties is zowel een muzikale als poëtische ingreep. In zijn cyclische procédé laat Proust door een samenhang te creëeren tussen meerdere thema’s, dit motief als constructief en verhalend element in veschillende delen verschijnen. Hij koppelt dit ‘pure en zuivere’ Leitmotiv dat in zijn authenticiteit samenvalt met zowel de seksuele als de ‘hogere’ liefde, aan de personages die erdoor getroffen worden.
Steeds opnieuw vertelt monsieur Swann met herhaalde passie over de Sonate voor viool en piano en daarbij geeft hij iedere keer speciale aandacht aan zijn geliefde kleine frase door dit kleinood als het ware uit te lichten en als verheven boven de omlijsting van deze compositie te plaatsen om daarmee de schoonheid ervan te verhogen. Op zulke momenten introduceert hij haar als ware het zijn lijfspreuk waarnaar hij zijn leven inricht en zo verbindt hij deze herkennings- ofwel herinneringsmelodie in zijn loflied op de componist Vinteuil aan een persoonlijke elegie over de muziek, de liefde, de overwinning op het lijden en het kunstenaarsschap waarin alles culmi-
neert. Odette speelt op zijn verzoek veelvuldig de kleine frase, ‘het lied van hun liefde’ op de piano. Swann vraagt haar dat te doen en verkondigt dan: ‘Dit is onze muziek. Klinkt ze niet prachtig?’
Het Septuor van Vinteuil dat in het romandeel van La Prisonnière aan Marcel geopenbaard wordt en dat op een complexere manier indrukwekkend is, heeft als geestelijk vader César Franck met zijn Piano Quintet, maar ook daarin spookt Fauré rond met zijn Piano Quartet in C minor. Beide stukken liet Proust bij zich thuis in zijn gecapitonneerde werkkamer uitvoeren door het Quatuor Poulet met Hahn aan de piano. Ook in het Septuor weerklinkt de kleine frase die Marcel lang daarvoor als jongen al eerder heeft horen spelen door Odette ten huize van het echtpaar Swann. Deze compositie met een thematische dialectiek van een beperkt aantal door overeenkomst en contrast op elkaar betrokken thema’s staat als kunstwerk model voor de Recherche.
De muziek in de wereld van Proust, de beleving en de beschrijvingen ervan, is in de anekdotische en filosofische benadering van muzikale onderwerpen vooral aanwezig in de delen waarin Swann zijn bespiegelingen onder woorden brengt. Voor de verteller dient de muziek als leidraad om de verloren tijd te hervinden. Charlus vereenzelvigt zijn homoseksuele liefde voor de violist Morel met de versmelting van de muziek van Vinteuil en zijn ‘geniale vertolker’. De concerten maken deel uit van het geluidsdecor van de Salons waarin mengelingen van gesprekken zich doorlopend verplaatsen over de rijkelijk ingerichte kamers. Die delen waarin Albertine geportretteerd wordt als een gedomesticeerd wild dier zijn doordesemd van klankwoorden, toegepaste streetcries, kleurrijke bijvoeglijk naamwoorden en geluidseffecten zoals de golvende wervelingen als van de ‘onstuimige zee onder gewelfde kusten’.
Albertine wordt door Marcel gevangen gehouden, zoals hij de kleine beminde frase met al haar schoonheid in isolement gegijzeld heeft en een sluimerend maar snel weer te actualiseren bestaan geeft in zijn getormenteerde geest. De gedresseerde beweeglijkheid in de muzikaliteit van zijn taal uit zich in de associatieve improvisaties. Het vloeiende ritme stuwt de veranderlijk voortgaande en zich weer terugtrekkende zinnen voort in een aaneenschakeling van zinsdelen en gedachtegangen die vooral vaart krijgen wanneer zijn fantasieën met hem aan de haal gaan en de emoties hoog oplopen.
Vanaf de tijd dat Proust ernstig gekweld werd door zijn astma-aanvallen, trok hij zich terug uit het mondaine Parijse leven in de salons, de restau-
rants, de concertzalen en de theaters. Hij had een grote liefde voor het theater en dankzij de in die tijd ontworpen Theatrophone kon hij vanuit zijn kamer via een speciaal ingestelde telefoonlijn via een directe aansluiting de voorstellingen auditief bijwonen. De meeste tijd verblijft hij in bed in zijn met kurken wandtegels beklede studeerkamer. Deze akoestische ruimte biedt hem een vrijplaats waarin hij het universum van zijn muzikaal-tekstuele en visuele binnenwereld kan scheiden van de sociale en voornamelijk decadente buitenwereld van de hogere klassen die hij daarvoor frequenteerde. Net als Proust ligt ook de verteller Marcel vaak in bed. Vanuit die geborgenheid creëert hij telkens opnieuw gesloten werelden, waarin de samenhangende door hem gehoorde, geziene en beleefde geschiedenissen bevolkt worden door overgevoelige, elegante, vaak droevige en zelfs reddeloze composietfiguren. Hij luistert naar de stemmen die opdoemen uit het verleden, die de verhalen intoneren, beelden oproepen, ze kleur geven en situaties interpreteren achteraf. Door die emotioneel geladen geschiedenissen uit de herinnering te verstrengelen tot een compositie van formaat, creëerde hij hiermee het meerstemmige weefsel van de totale vertelling die in de meervoudige beelden een verrassende ruimtelijke dimensie krijgt.
In de romandelen van De Gevangene liggen de liefde van Marcel voor Albertine en zijn lijden in elkaars verlengde. Zijn jaloezie komt voort uit zijn veronderstelling omtrent haar zondige leven in vroegere tijd, zijn fantasieën over haar lesbisch-erotische escapades in het heden en zijn vermoedens ten aanzien van haar mogelijke verlangens die gericht zullen zijn op avonturen buiten hem om in de toekomst. Om die jaloezie te kunnen kanaliseren besluit hij Albertine vast te houden in zijn Parijse appartement en onderwerpt hij haar aan strenge leefregels. Zij zit gevangen in het web van zijn hersenspinsels en hij heeft haar lichaam in zijn macht. Als hij naar haar luistert terwijl ze slaapt, ‘golft haar ademhaling onverdroten ruisend voort’.
Het doet hem genoegen te weten dat Albertine, wanneer hij in bed blijft liggen, ernaar verlangt uit haar isolement te treden en zonder de door hem ingestelde begeleiding van zijn chauffeur de straat op te gaan, ‘in dat gevaarlijke drukke leven’. Dan tart hij haar verlangen door het raam open te zetten, ‘zoals een musicus zijn piano openklapt’, waardoor de geluiden van buiten ineens in volle hevigheid manifest worden. De straatventers met vis, groente en fruit prijzen hun waar aan met korte melodieuze slagzinnen. De klankwoorden van deze kleurrijke verbeeldingen van het heerlijkste voedsel brengen Marcels geest in beroering en wekken de eetlust op van Alberti-
ne. Aangespoord door deze kreten fantaseert zij over alle mogelijke spijzen. Het luisteren naar het gevarieerde aanbod van ‘verse oesters’, ‘daar komt de makreel!’ en ‘springlevende rog’, dat gebracht wordt in de temperamentvolle stijl van de volkszang, maakt haar wispelturig. Een geheimzinnige insinuerende stem van beneden speelt met zijn zinnen over zijn mooie asperges in op haar begeerte. ‘Zachte boontjes, prinsesseboontjes’ en ‘rijpe kaasjes’ klinken als een rapsodie van de straat. Tot Albertine aanstalten maakt ‘er misschien uit te gaan’ om het zo verleidelijk aangeprezen ijs te gaan halen – dan wordt hij ongerust, want zij lijkt assertiever en als zij zegt: ‘Het zou niet uitgesloten zijn,’ klinkt dat verdacht. Hij wordt overvallen door een angstig voorgevoel maar stelt vast: ‘zij heeft mijn invloed ten diepste ondergaan, het kan niet anders of zij heeft mij lief, zij is mijn schepping.’
Het temerig rekken van de woorden door de voddenman en het psalmodierend bezingen van sappig fruit, ‘zwellen aan in zijn oren als een echo van de golven waarin Albertine, als zij vrij was, ten onder had kunnen gaan’. Eensklaps sluit Marcel de ramen en trekt zich weer terug in zijn binnenwereld. Verslaafd aan zijn hunkering naar haar, volgt hij elke beweging en als hij haar bekijkt wanneer zij zich achter de pianola zet om hem de mysterieuze frase van Vinteuil te laten horen, ziet hij vanaf zijn bed de krachtige, volle nek met het zwarte krulhaar en het profiel van haar gezicht. ‘Vanuit de diepste diepten van zichzelf, beladen met herinneringen en brandend verlangen voegt hij daar nieuwe glans en levenskracht aan toe’.
Het geheim dat dit sensuele meisje met de mannelijke trekken in zich herbergt, is dat zij een seksuele transformatie is van de chauffeur, reisgenoot, secretaris en typist van het manuscript van de Recherche, maar bovenal de minnaar van Proust, Alfred Agostinelli. Deze verhouding moest in die tijd verborgen blijven, vooral ook voor zijn moeder. Alfred kon hij niet gevangen houden en de jaloerse angst voor de avontuurtjes van zijn biseksuele vriend projecteerde hij op de lesbische escapades van Albertine. Zo ontstond er een geheimzinnige verdubbeling door de metamorfose van de twee personages, van het meisje naar haar travestie. Als Alfred Agostinelli, net als Albertine in de roman, plotseling verongelukt, schrijft Proust aan André Gide over zijn verdriet, het verlies van deze bijzonder intelligente en vreugde brengende jongeman van wie hij meer hield dan van al zijn vrienden. ‘Ik weet niet hoe ik dit leed moet verdragen.’
De gordijnen half dichttrekkend zodat de zon hem niet zou hinderen bij het noten lezen, gaat Marcel aan de piano zitten, slaat een willekeurige bladzij open van de Sonate van Vinteuil en begint te spelen. De combinatie
van het wellustige thema en het beklemmende motief stemt nu, na de dood van Albertine, meer overeen met zijn liefde voor haar dan met zijn jaloezie. Dan maakt hij een overstap naar Vinteuil’s Septuor. Dit sublieme kunstwerk dat het onzegbare uitdrukt en de onzichtbare realiteit aan het licht brengt, biedt hem het intense gevoel van geluk.
Op het moment dat Proust het einde van zijn leven voelt naderen en hij het woord fin onder het manuscript van zijn roman zal zetten, sluit hij voorgoed de ramen en vraagt hij nog een keer een aantal musici om voor hem in zijn domein het Pianokwartet van Fauré te komen spelen en ook Beethovens veertiende strijkkwartet dat gecomponeerd is toen hij getroffen door zijn tragische doofheid in een sociaal isolement leefde. Hiervoor nodigt Proust het Quatuor Capet uit. Terwijl hij luistert naar deze beide kwartetten waarmee hij zich op verschillende wijze identificeerde, ligt hij uitgestrekt op zijn canapé met de ogen gesloten.