Joop Goudsblom
Twee Ter Braaken en ik
Op 14 mei 2003 zond de vpro-televisie een film uit van Krijn ter Braak over de dood van zijn oom Menno. Het is moeilijk te zeggen welke Ter Braak in deze film de hoofdrol speelt, Menno of Krijn. Al direct aan het begin verschijnt Krijn in eigen persoon, met de mededeling dat hij van jongs af aan de verhouding tot zijn beroemde oom als knellend heeft ervaren.
Menno heeft op 14 mei 1940, toen de Nederlandse regering capituleerde voor de Duitsers, een eind aan zijn leven gemaakt. Hij heeft dit gedaan in het huis van zijn jongere broer, de neuroloog Wim ter Braak, die hem bij deze laatste daad heeft bijgestaan. In ditzelfde huis zag een jaar later Krijn het levenslicht, als zoon van Wim. In het gezin waarin hij, met twee zusjes, opgroeide werd over het drama van Menno’s dood nooit gesproken, maar de herinnering daaraan is volgens Krijn bijna tastbaar blijven hangen. Er werd in huis zelden gelachen.
Toen Ant ter Braak-Faber, de weduwe van Menno, in 1997 overleed erfde Krijn Menno’s bibliotheek. Sindsdien staan de vele honderden boeken uit die bibliotheek in het huis van Krijn, als even zo vele memento’s aan zijn illustere oom en diens treurige einde. Al direct in het begin van de film, terwijl er zo te zien net een nieuwe dag begint, bekent Krijn zijn heimelijke wens om zich van deze boekenlast te bevrijden.
Kort daarna komt er een antiquair in beeld, die samen met Krijn de bibliotheek bekijkt en de boeken een voor een taxeert. De meeste legt hij ongeïnteresseerd terzijde, maar sommige trekken zijn aandacht, zoals door Ter Braak persoonlijk gesigneerde exemplaren van zijn eigen werk, en een tweedelige editie van Mein Kampf van Adolf Hitler, die Ter Braak in de marges uitvoerig met potlood van commentaar heeft voorzien.
Nadat in de film verschillende mensen herinneringen aan Menno ter Braak hebben opgehaald en commentaar hebben gegeven op zijn werk en zijn zelfgekozen dood, blijkt het inmiddels avond te zijn geworden in het huis van Krijn. We zien hoe de antiquair de laatste dozen met boeken in zijn
auto zet alvorens weg te rijden. Krijn, in pyama, kijkt hem na terwijl de auto in het donker verdwijnt. Is hij opgelucht?
Eén persoon was in ieder geval niet opgelucht bij het zien van dit laatste tafereel, en dat was ik. Want wat was het geval?
Al sinds mijn studententijd had ik een grote bewondering voor Menno ter Braak. Ik voelde verwantschap met zijn werk, beschouwde hem ook als een persoonlijke gids in de Europese literatuur, van Willem Elsschot tot Friedrich Nietzsche, en vond het jammer dat ik hem nooit had kunnen ontmoeten. Om dit enigszins te compenseren heb ik contact gezocht met mensen die hem wel van nabij gekend hadden, zoals Rudie van Lier en Kurt Lehmann (Konrad Merz). Maar wie van de in mijn tijd nog in leven zijnde intimi kon Ter Braak beter gekend hebben dan zijn weduwe, Ant ter Braak-Faber?
Zij woonde in Epe, en ik schreef haar of ik op bezoek mocht komen. Dat mocht, en het klikte. We spraken af dat ik mijn bezoek zou herhalen, en toen ik na enige tijd (ik liep de deur niet plat) voor een derde keer kwam had ze een cadeau voor me klaar liggen. Zij wist niet wat er na haar dood zou gebeuren met Menno’s bibliotheek, die bij haar in huis was ondergebracht, maar er was één boek waarvan ze zeker wilde zijn dat het een goede bestemming zou krijgen, en dat wilde ze nu aan mij geven.
Dat boek was Mein Kampf, in een tweedelige editie in slappe kaft. Op het schutblad had Menno zijn naam geschreven met daar achter ‘possessor coactus’, wat zoveel wilde zeggen als eigenaar tegen wil en dank. Het boek zelf had hij grondig geannoteerd, waarschijnlijk ter voorbereiding van zijn pamflet ‘Het nationaal-socialisme als rancuneleer’. Soms met uitroeptekens gelardeerd stond daar zijn kritiek: ‘verkeerd geciteerd’, ‘non sequitur’, ‘in strijd met pagina zoveel’. Het was aandoenlijk: hij polemiseerde hier met Adolf Hitler als ging het om een intellectueel debat met Dirk Coster of Anton van Duinkerken, ‘van man tot man’.
Ik koesterde dit exemplaar van het infame boek als een kostbaar bezit. Tot ik op een dag een brief van Ant ontving, waarin ze meedeelde te hebben besloten dat de boeken van Menno na haar dood naar Krijn ter Braak zouden gaan, die de verzameling in zijn geheel zou bewaren en beheren. Het speet haar heel erg mij dit te moeten vragen, maar zou ik zo vriendelijk willen zijn het aan mij geschonken exemplaar van Mein Kampf aan Krijn door te geven?
Het ging me aan het hart, maar ik kon dit verzoek niet weigeren. Ik heb het boek persoonlijk bij Krijn thuis bezorgd, in zijn woning aan de Wete-
ringschans in Amsterdam. Hij bedankte me en gaf me de verzekering dat het werk bij hem in goede handen was. Net als de rest van Menno’s bibliotheek, waarmee Mein Kampf nu weer herenigd was.
Groot was dan ook mijn consternatie, toen ik enkele jaren later de antiquair in Krijns film keurend in dat boek zag bladeren, om er ten slotte met zijn wagen volgeladen mee vandoor te gaan! Die zelfde avond nog wilde ik Krijn opbellen om hem te zeggen hoe schandalig ik het vond, en om het adres van de antiquair in kwestie op te vragen zodat ik het boek van die man zou kunnen terugkopen.
Krijn bleek inmiddels verhuisd te zijn, en het lukte me niet hem onmiddellijk te bereiken, maar een paar dagen later kreeg ik hem toch aan de lijn. Hij heeft me toen de voor mij nodige uitleg gegeven. Zijn film was realistisch; maar binnen dat realisme was ook plaats voor enige fictie: Peer Mancini speelde geschminkt de rol van Menno ter Braak, en een andere acteur beeldde de antiquair uit, die uitsluitend bestond in wat voor de echte Krijn tegelijk een wensdroom en een nachtmerrie was. Vooral bij de slotscène met de wegrijdende bestelauto moest het volgens Krijn voor iedereen die iets van filmtaal weet onmiddellijk duidelijk zijn dat het hier om een droom ging.
Zo heb ik niet alleen als lezer veel aan Menno ter Braak te danken, ook gaf zijn neef Krijn mij door me uit de droom te helpen nog een lesje film kijken.