Joost van Oostijmuiden
De dialogendialoog
‘Moet u ze zien liggen! Dat doet Klaasje nooit als er iemand op bezoek is,’ zegt Detlev van Heest (56) ineens. Op het bed in zijn huiskamer is een zwarte poes boven op een wittige poes gaan liggen. In zijn boeken duiken zijn katten geregeld op, vooral de oudste, Kootje, die in drie werelddelen woonde en die dit jaar haar negentiende verjaardag hoopt te vieren.
‘Kootje schrijft aan haar autobiografie,’ deelt Van Heest droogjes mee, ‘maar omdat ze nogal last heeft van muisarmen dicteert zij mij de tekst. Dat gaat bijna vanzelf in dialoogvorm.’ Hij richt zich tot de poes, die gezeten in een ouderwetse hoge kinderwagen, naar ons kijkt: ‘Kootje, leg dat zelf eens uit.’
De aangesproken corpulente poes, die een opvallend groezelig gezicht heeft, reageert niet.
‘Hebt u gehoord wat deze wijze kat ons uitlegt?’ vraagt Van Heest na een pijnlijke stilte.
Ik heb niets gehoord, maar dat ligt misschien aan mij.
‘Het oude probleem,’ verzucht Van Heest. ‘Mensen kunnen niet luisteren als dieren met hen communiceren. U moet het ook wíllen horen. Kootje vindt de dialoogvorm de natuurlijkste vorm van schrijven. Schrijft u het wel op?’ Hij praat pas door als ik doe of ik schrijf.
Het verdronken land, het Japanse reisboek van Van Heest dat vorig jaar genomineerd werd voor de Bob den Uylprijs, bevat meesterlijke dialogen. Frans Timmermans, de huidige minister van Buitenlandse Zaken, in 2012 voorzitter van de Bob den Uylprijsjury, prees het als volgt: ‘Van Heest houdt ervan dialogen “uit het leven” compleet op papier te kwakken, wat een soms wat vervreemdend, maar ook meeslepend effect heeft. Je zit als het ware aan tafel bij die mensen, en dat is een prestatie.’
Van Heests etagewoning in Amsterdam-Zuid is volledig ten dienste van zijn katten ingericht. De kinderwagen en het met bonte vodden bedekte ledikant in de huiskamer zijn exclusief voor zijn huisdieren. In het oog springen de met ko-
kosmatten beklede reusachtige tapijtkokers langs zijn open boekenkasten, met behulp waarvan zijn katten alle planken kunnen bereiken. ‘Ook Kootje,’ licht hij desongevraagd toe, ‘die slecht ter been is. Over die schuine tapijtrol kan ze tot de zoldering komen.’ Van Heest staat op uit zijn fauteuil en tikt op een kartonnen doos op de bovenste plank van de grootste kast. ‘Hierin slaapt ze wel eens. U mag Kootje daar wel naar vragen.’
Ik beperk me liever tot een dialoog met u. U geldt als dé specialist in het genre, niet uw poes.
Zijn voor de Librisprijs genomineerde De verzopen katten en de Hollander en de dramatische vervolgroman Pleun zijn aaneenschakelingen van gesprekken.
Waarom kiest u zo vaak voor de dialoog?
‘Ik schrijf over het leven en naar het leven.’ Hij tilt de poes uit de kinderwagen en neemt weer plaats in zijn fauteuil. Het beest strekt zich uit op zijn schoot. ‘Omdat ik het leven als een toneelstuk beschouw, volstaat in mijn boeken de dialoog, met hier en daar een regieaanwijzing ter precizering van de handeling.’
Pardon? U schrijft, zegt u altijd, strikt autobiografisch, maar het leven is voor u, zegt u nu, een toneelstuk. En u schrijft de autobiografie van uw kat. Dat lijkt me onrijmbaar.
Van Heest glimlacht vermoeid. ‘Twee populaire misvattingen: dat toneelstukken de werkelijkheid niet weergeven en dat dieren ons niets te zeggen hebben. Het levensverhaal van Kootje bestaat voor een groot deel uit gesprekken tussen haar en mij en tussen haar en een aantal dieren. Deze aanpak biedt haar de mogelijkheid ingewikkelde zaken uit de doeken te doen op een onmenselijke, maar voor tweevoeters eenvoudig te bevatten manier.’
Onmenselijk?
De poes slaapt inmiddels. Detlev van Heest tilt haar kop op. Getergd opent ze haar linkeroog, een soepoog. ‘Met onmenselijk,’ zegt de schrijver, ‘bedoel ik dat ze geen gebruik maakt van het denkpatroon en denkraam van mensen, terwijl ze zich wel bedient van menselijke communicatievormen, zoals het gesprek en de brief, louter om mensen in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van haar verhaal. Druk ik mij correct uit?’ Dit laatste vraagt hij aan zijn kat. Zijn rechterwijs- en middelvinger, die hij onder haar kin duwt, zorgen ervoor dat de poes knikt.
En als u die gesprekken samenvat of gewoon beschrijft wat er gebeurt?
Van Heest schenkt een kop rooibosthee in voor zichzelf. ‘Toen u daarnet een kwartier te vroeg binnenkwam, informeerde ik naar uw kinderen. Het antwoord dat u gaf over uw auto die u niet aan de praat kreeg en de halsbrekende toeren die u met uw fiets moest uithalen om uw kinderen weg te brengen, tekent u. Als ik u
in een roman opvoer, schrijf ik bijvoorbeeld: ‘De bel! Kwart voor een! De journalist komt godbetert een kwartier te vroeg. Als hij boven is, blijkt hij een stuk langer en kaler dan ik mij hem herinner. “Ik ben wat eerder in verband met het weer. Vroeger op weg gegaan, je weet maar nooit. Ik kom liever niet te laat.” Hij houdt zijn schoenen aan, hoewel hij mijn schoenen voor de voordeur moet hebben zien staan. Aan zijn schoenen kleeft modderige sneeuw die in de huiskamer bruine kringen op het vloerkleed achterlaat. “Hoe is het met uw kinderen?” vraag ik hem, want ik heug mij dat hij doende was de bevolking van Alkmaar op peil te houden. Hij antwoordt dat hij er intussen nog een minderjarige ongeletterde bij heeft weten te maken. En zo voort.’
Niet zo’n sympathiek portret van mij.
‘Mijn observaties zijn van minder belang dan uw reacties. Als ik u in een roman laat zeggen “ik kom liever niet te laat”, probeer ik de lezer tot een oordeel over u te verleiden.’
Welk oordeel?
‘Dat mag de lezer zelf bepalen.’
Op deze manier is het vast een negatief oordeel. Dit is trouwens een oud en vies kleed. Maar dat schrijft u er dan niet bij.
‘Nee, want het is een erfstuk waaraan ik gehecht ben.’
Ik zou toch liever hebben dat u me wat positiever neerzet, bijvoorbeeld door op te schrijven wat ik over de naam van mijn zoontje zei.
Van Heest lacht. ‘Dat ik u vroeg naar de naam van uw kind en u mij antwoordde dat u hem geen Engelse voetbalclubnaam geven wou? “Geen Everton, Wembley, Chelsea of Quincy, maar gewoon Jan,” zei u.’
Ja. En dat u daar positief op reageerde.
‘Ik zei dat ik “Jan” een originele naam vind.’
Een stoere naam, zei u. Waarom gebruikt u dat dan niet als u mij als personage neemt?
‘Elke keuze is aanvechtbaar. Ik toon één kant van u: de journalist die een kwartier te vroeg durft te verschijnen en die zijn modderschoenen aanhoudt. Dat u uw zoontje Jan noemt, is andere een kant van u die ik verkies weg te laten.’
Dat is erg eenzijdig. Ik ga in mijn vraaggesprek met u toch ook niet schrijven dat dit huis net een uitdragerij is met die kattezooi hier?
‘Tuttut, ik laat u slechts zien hoe het werkt met de dialoog bij een autobiografische schrijver. Bovendien kan het u troosten dat de lezer ook met mij als personage en schrijver mag afrekenen. Ik lok een oordeel over mij uit. Ik heb brieven gekregen van mensen die me een klootzak vinden en die zich afvragen waarom mijn vrienden het zo lang met mij uithouden. Dat zijn oordelen gebaseerd op de
uitlatingen van de ik-figuur in mijn boeken. Zelf trek ik geen conclusies en generaliseer ik nergens.’
Uw personages hebben meningen en ze generaliseren wel degelijk.
‘Binnen de aanhalingstekens. Maar die komen voor rekening van mijn personages, niet van de schrijver.’
De mening van het ik-personage en de schrijver vallen samen.
‘Binnen aanhalingstekens verliezen meningen hun categorische waarde. Als ik u in een roman opvoer en over u slechts meedeel dat ik in u een mengeling van onzekerheid en lompheid zie, laat ik geen ruimte over voor de lezer. Mijn oordeel wordt zijn oordeel.’
Lomp? Vanwege mijn schoenen?
‘In een dialoog moet het knetteren.’
Kunt u een roman zonder dialogen schrijven?
‘Nee, dat kan ik niet. Mijn ex-vrouw vond mijn manier van schrijven veel te tijdrovend. Elke dag schreef ik urenlang gesprekken op. Ze zei dan: “Doe het nou beknopt, kernachtig. Schrijf nou gewoon dat het uitzicht hier fantastisch is en dat het zonnetje schijnt. Maar jij schrijft al dat gelul van die mensen op.”’
Heeft zij niet een beetje gelijk? Een gesprek moet iets kernachtigs hebben. Anders wordt het gebabbel.
‘Als ik wat ik te zeggen heb, zou terugbrengen tot de kern, verlies ik de greep op het kleine en fijne, op het anekdotische, op alles wat het leven smaak, kleur en geur geeft. De kern is zouteloos.’
Kleven er dan helemaal geen nadelen aan de dialoog?
‘Nee. Met de dialoog, de diaboloog, zoals ik hem wel noem, kan een schrijver alles uitdrukken.’
De dialoog als bewijs van de werkelijkheid?
‘Hoe realistischer gesprekken opgeschreven zijn, met de ditjes en datjes erbij, hoe gemakkelijker een lezer aanneemt dat het beschrevene ook werkelijk is gebeurd.’
Is goede dialogen schrijven te leren?
‘Alles is te oefenen. Je moet in geen geval een bandje mee laten lopen en dat dan uittikken. De werkelijkheid laat zich niet notuleren.’
Op welke dialoog bent u het meest trots?
‘Trots? In Het verdronken land heb ik in twaalf of dertien bladzijden een gesprek weergegeven tussen vier steeds beschonkener rakende mensen. Dat is wel een knappe dialoog.’ Van Heest staat op, hevelt de poes weer in de kinderwagen en trekt het boek uit de kast. ‘Hier heb ik het. Begint bij bladzijde 142.’ Geamuseerd leest hij een stukje voor over een zekere Heiland, een Japanse schrijver, met wie hij bevriend is:
Heiland houdt stil voor een grote bronzen bak met rokende wierookstaafjes. Groesbeek en Brokken komen naast hem staan. ‘U moet de wierook over de zwakke delen van uw lichaam waaieren!’ Heiland wappert wierook tegen zijn ogen. ‘Niet dat het helpt. Maar het is traditie.’
Brokken wappert wierook tegen zijn buik. ‘Vanwege mijn maag- en darmkanker.’
Bergbeklimmer Groesbeek moet grote moeite doen om rook tussen zijn benen te krijgen. Hij draait zich om. ‘Aambeien.’
‘Een alpinistenkwaal,’ verduidelijkt Heiland.
Ik breng mijn kop boven de bak.
‘Hebt u dikwijls hoofdpijn?’ vraagt Heiland.
‘Nee hoor. Wie weet is het goed tegen haaruitval.’
‘Zo gaat het nog een bladzij of tien door.’ Van Heest slaat het boek dicht. ‘Kootje en ik zouden u dankbaar zijn als u het vraaggesprek laat eindigen met een opmerking dat Kootje projectsubsidie aanvraagt bij het Nederlandse Letterenfonds voor haar boek. Ze heeft uitgerekend dat ze kans maakt op €90.000 voor de zogenaamde oeuvrebouwers.’
Hoe gaat dat boek eigenlijk heten?
‘Mag ik dat al verklappen?’ Hij kijkt zijn kat aan. Ik meen haar te zien knikken. ‘Het mag. Het heet heel eenvoudig Het leven, met als ondertitel De miaumwoires van Kootje.’