[p. 102]
Jos Droes
Gedichten
De blinde roeier
voor maarten biesheuvel
in zijn verbeelding komt het telkens terug:
glinsterend water, blauwe lucht met wolken,
woede gekoeld in een kort spoor van kolken.
het perspectief. de toekomst in de rug.
maar telkens wijkt het weer, hoort hij het klagen
van de dollen blindelings weerkaatst
tegen elk ding waarlangs hij zich verplaatst:
werven en boten, huizen langs een kade.
verscheurd tussen moment en vergezicht
knevelt hij in gedachten tijd en geluid,
als vroeger, met de afstand en het licht.
het baat hem niet. geen zekerheid omsluit
zijn spoor van echo’s. stuurloos, ongericht
roeit hij zolang maar voor de stilte uit.
[p. 103]
Glasbak
aan ‘t einde van de reis
weer stuk voor stuk behandeld:
de dood, die korte buis,
neemt men alleen. ik glij
een nieuwe bestaan van gruis
en scherven in. zij wandelt,
de witte plastic zak slap aan haar arm,
naar huis.
[p. 104]
Heerenkapper
de schare wachtenden ten spijt
ontwerpt hij een gesprek,
kamt hij je haar. knipt het
perfekt terug in de tijd.
woede tot bespiegeling verkapt,
angsten gedekt.
de scheiding die zich weer voltrekt,
verlangens opsluit in je hoofd.
zijn zachte pinkmuis dwingt
je gedachten iets voorover;
hij knipt de vreugde uitje oren
en scheert de dood weg uitje nek.