[p. 524]
Jos Dröes
Gedichten
Vlieger
voor matthijs
zoals een vlieger wanneer het plotseling ophoudt met waaien,
en je rukt aan het touw en je rent voor het leuke leven dat een vlieger
nu eenmaal is: mooi strak, een beetje wapperend aan de rand –
maar zoals een vlieger zig zag
steeds lager komt en je kunt er
niets meer aan doen;
en zoals een vlieger op het zand ligt,
en je rent ernaartoe alsof er een ongeluk is gebeurd –
zoals je daarna nog heel lang bezig bent
het touw op te rollen,
en zoals je de vlieger dan ook zelf netjes oprolt,
met de stokken erin,
en zoals je hem dan mee naar huis neemt,
zo is het gegaan.
[p. 525]
Beschrijving van een jeugdfoto
in ‘t raadselige centrum van de macht
sta ik tussen mijn vader en mijn moeder,
precies zoals dat van mij werd verwacht:
een zekerheid door hen en mij gekoesterd.
haar trots, zijn glimlach: alles ligt al vast.
ik zie mezelf in argeloos contact,
via de lens, met ‘t leven na de dood.
de tijd staat stil. ik lach. ik ben al groot.
[p. 526]
Aalscholvers te oostvoorne
lente al hier en daar. aan gene zijde
van ‘t breede water: een te kleine boom
waarin aalscholvers, zwart, aandoenlijk groot,
hun nesten bouwden. in de verrekijker
zag ik hun angstig en ontroerend wieken
en uit de verte hoorde ik even later
hun zenuwachtig, luid en traag gekakel;
het klagen der onsterfelijke zielen.