[p. 612]
Jos Droës
Vier gedichten
schepping
turdus creator.
rukt verbeten aan een worm.
hoe rekbaar is de vorm,
hoe behendig de kat.
to thee
ach, hoe zou ik je drinken?
geroerd? of met de zoete
bijna grijze bagger
nog onderin het glas?
jozef
midden op de zebra
uit nood mijn fiets bestegen.
hoe snel dat gaat: van voetganger tot fietser,
hoe angstig dat moeders met kinderen
je aankijken, ineens.
[p. 613]
van de tjalk
‘vrouwe berendina’
te hoorn
een blauwgevlekte bromvlieg
snort door het ruim, onrustig:
aan alle vliegen komt een eind,
hoe je ook bidt.
eindeloos rondgaan in lussen,
als een gekooide wolf
maar dan veel sneller – god,
wie daar niet dol van wordt.