[p. 464]
Jos Versteegen
Twee gedichten
Piece
De slangen golven langs de wand
in rood en groen, en zwarte tekens
op ‘t metro-raam beschrijven lucht,
kantoren, uitgeputte wilgen.
Twee jongens, Marokkaan, Chinees,
staan in het spuitbusschilderij
van onbekende jonge meesters
die heden reizend exposeren.
Muziekdraad kruipt uit bomberjacks
en voert metalen hartslag aan.
De techno scheurt door gabberoortjes.
Ik moest er op het Amstel uit
en rook hun haar toen ik passeerde.
Zij gingen dansend ondergronds.
(Lijn 54)
[p. 465]
Tramlijn begeerte
Lijn 2. Ik zie de jongen gaan,
hij skeelert door een najaarsdag,
de straat vol blad en kleine meisjes.
De zon lift mee op stekelhaar.
Zijn rugzak is een kunststof wasbeer
die angstig aan zijn schouders kleeft.
Zakmes en sleutels, aan een ring,
slaan ritmisch op zijn korte broek.
Met zwier schaatst hij de tram voorbij,
zijn benen, lang en glinsterend,
zo vreemd en zeldzaam in november.
Lijn 2 scheert langs de jongen, stopt.
Daar is de jongen weer, passeert.
Hij heeft mij zesmaal niet gezien.
(Martelaarsgracht – Leidsestraat)