Josine W.L. Meijer
Mei ’68 en de Goelag Archipel
Bernard-Henri Lévy, De barbaarsheid met een menselijk gezicht. A.P. ’78
André Glucksmann, De kokkin en de menseneter. A.P. ’78
De jonge academici die in 1977 in Frankrijk als ‘les nouveaux philosophes’ in de publiciteit kwamen beschikken zonder uitzondering over vaardige pennen en grote eruditie, maar ze zijn geen stichters van een nieuwe filosofische school en hebben geen nieuwe politiek ontworpen. Ze zijn van belang meer door wat ze zoeken dan door wat ze brengen. Ze hebben zich definitief van Marx en Moskou afgekeerd en hun zoeken naar een nieuwe maatschappelijke visie, een nieuwe ethiek, een nieuw ideaal maakt hen tot pioniers voor de tallozen die zich plotseling bewust worden dat zij daar ook behoefte aan hebben en van hen verwachten dat ze de richting zullen wijzen.
De kern van de groep heeft behoord tot de Parijse studentengeneratie uit de tweede helft van de zestiger jaren. Ze luisterden enthousiast naar Lévi Strauss, groot geleerde en marxist, naar Lacan, de ketterse freudiaan, naar Althusser, die hun bijbracht hoe ze Marx moesten lezen en ze bedwelmden zich aan de theorieën van Marcuse, die verkondigd had dat revoluties voortaan het werk van studenten en onmaatschappelijken zouden zijn. Mei ’68 leek de vervulling. Enige weken leefden ze in een overwinningsroes. Toen kwam de ontgoocheling. De communistische arbeiders hadden niet mee willen doen. Zodra De Gaulle vond dat het tijd was om in te grijpen was het in een handomdraaien met de revolutie gedaan. De schok was haast niet te verwerken. Hun hele wereld stortte ineen. In diezelfde zomer reden Russische tanks Praag binnen om daar de kortstondige vrijheid te verpletteren. Dat maakte de verwarring nog groter. Glucksmann, Jambet, Lar-
dreau braken met Moskou, anderen, waaronder Bernard-Henri Lévy, geloofden nog dat het om het neerslaan van contra-revolutionairen ging. Een nieuwe, nog heviger schok was het verschijnen van Solzjenitsyns Goelag Archipel. Nu was er geen twijfel meer mogelijk. Het communistisch ideaal lag in scherven.
Twee boeken brachten verheldering: Marx est mort van Jean-Marie Benoist1. en La cuisinière et le mangeur d’hommes van André Glucksmann.2. Benoist was al lang afgestudeerd en had verschillende belangrijke functies bekleed, maar zijn boek richt zich tot de studenten. Hij wil de oorzaken nagaan van de nederlaag die hen in zo’n diepe verslagenheid heeft gestort. Zelf is hij nooit marxist geweest, maar als filosoof en medewerker van Lévi Strauss spreekt hij hun taal. De eerste oorzaak ziet hij in de tegenspraak tussen theorie en praktijk. Hij toont aan dat de slogans van het marxisme zowel voor de opstandige studenten als voor Lenin, Mao, Marcuse niets anders dan sacrale formules zijn geweest, die niet op hun eigen machts- of vrijheidsstreven sloegen. Marx is verouderd zegt hij. In de landen waar in zijn naam revoluties hebben plaats gehad zijn de ongerechtigheden die hij op rekening van het kapitalisme schreef (klasseheerschappij, uitbuiting, imperialisme) onverminderd blijven voortbestaan. Van Marx’ zogenaamde wetenschap blijft bij zorgvuldige analyse niets, maar dan ook hoegenaamd niets over. En vooral: Marx’ denken wortelt in de wereldbeschouwing van de 19de eeuw, in het simplistische rationele individualisme en humanisme uit de tijd van de Verlichting, dat voor ons niet meer opgaat. Benoist ziet het structuralisme als de filosofie die bij de epistèmè van de 20ste eeuw past (Epistèmè is een term van Foucault en betekent zo iets als de onbewuste wereldbeschouwing waardoor het leven en denken van een bepaald tijdperk geconditioneerd wordt). In een later boek, La révolution structurale (Grasset 1975) ontwikkelt hij deze theorie en betoogt dat het structuralisme een bevrijdende, strijdbare ideologie is en tegen het totalitarisme gericht.
Het boek van Glucksmann is van heel andere aard. Het geeft geen theoretische analyses, maar indrukwekkende feiten. Het is duidelijk geïnspireerd door De Goelag Archipel, maar ook andere boeken van dissidenten, van Solzjenitsyn zelf, van Nadjezjda Mandelstam, Martsjenko, Almarik,
Lidia Tsjoekowskaja, Krawtschenko worden herhaaldelijk geciteerd. Het boek is met hartstocht geschreven. Glucksmann waarschuwt met klem dat wij de Goelag Archipel niet als een verschijnsel uit een andere wereld, dat ons niet aangaat, moeten beschouwen. Concentratiekampen zijn door het Westen uitgevonden, ze zijn de signatuur van de 20ste eeuw. Maar daarom zijn ze nog geen ijzeren noodzakelijkheid. Zowel in als buiten de kampen heeft iedereen de keus tussen medeplichtigheid of verzet. Het Westen is maar al te vaak medeplichtig geweest, zowel met Hitler als met Stalin. Verzet is zelfs in de kampen mogelijk en het is nooit helemaal vergeefs.
Gluckmanns betoog is een vernietigende aanklacht tegen een zogenaamde socialistische arbeidersstaat die concentratiekampen als nieuwe productiefactor heeft ingevoerd, want hij toont aan dat ze, ondanks de lage graad van productiviteit aan dwangarbeid eigen, economische doeleinden dienen. Het is niet toevallig dat ze zich juist daar bevinden waar goud-, lood-, kolen- of uraniummijnen zijn of waar belangrijke kanalen of spoorlijnen moeten komen. De Russische strafwetten hebben meer gedaan om de boeren van hun grond te verdrijven dan financiële bepalingen, zegt Glucksmann. De politie verving het geld.
En het marxisme? vraagt hij. Het is toch zeker niet tegen wil en dank dat dit meer dan 50 jaar lang de doctrine is geweest van een systeem dat de opbouw van het socialisme met de opbouw van de Goelag Archipel verbindt? Het ene is niet van het andere te scheiden, zo min als de nazimacht zonder de nazikampen mogelijk zou zijn geweest. Het marxisme heeft niets met ‘verovering van de macht’ door de ‘volksmassa’s’ te maken. Het is de wetenschap van de regeerders geworden en biedt hun de middelen waarmee zij het plebs onder de duim kunnen houden.
La cuisinière et le mangeur d’hommes is een van de belangrijkste geschriften van de ‘nieuwe filosofen’ ondanks de zwakke punten waar ik straks op terug kom. Intussen had in ’73 een gebeurtenis plaats gehad die ruimschoots tot de bekendheid van de groep heeft bijgedragen. In dat jaar kreeg namelijk Bernard-Henri Lévy, een van de jongsten van het gezelschap, een machtspositie bij de uitgeverij Grasset als redacteur van de series Figures en Théoricïens. Hij heeft daar sindsdien al zijn vrienden en geestverwanten uitgegeven en Grasset hoeft geen spijt te hebben van zijn aanstelling, want die
boeken vliegen weg en dat nog wel hoewel de meeste doorspekt zijn van filosofisch jargon, zodat men op z’n minst de terminologie van Foucault en Lacan machtig moet zijn om er iets van te begrijpen. Het is duidelijk dat die boeken in een behoefte voorzien.
Er zijn verschillende richtingen onder de nieuwe filosofen. Clavel, die wel hun ‘oom’ wordt genoemd – hij loopt tegen de 60 – is bekeerd Katholiek en heeft nooit marxistische sympathieën gehad. In het boek van Philippe Nemo, L’homme structural, kan men een aardig debat tussen hem en Sartre vinden. Lardreau en Jambet zijn van hun Katholieke geloof door Lacan afgebracht, maar ze zitten er nog stevig in verworteld. In hun merkwaardige boek L’Ange (motto: ‘Que l’Ange vienne’) zijn christendom en maoïsme met elkaar versmolten. Lardreau, de belangrijkste van de twee auteurs, stelt de culturele tegenover de ideologische revolutie. In de culturele ziet hij het streven naar absolute zuiverheid. In de vroegchristelijke kolonies die de woestijn introkken om daar in ascese te leven, het lichaam verachtend, geld en arbeid weigerend, ziet hij ‘de Engel’ aan het werk. Dat zijn doeleinden, zegt hij vol bewondering, waarbij meesterschap onmogelijk is. Aan de hand van de kerkgeschiedenis volgt hij de strijd die deze richting in de loop der eeuwen heeft moeten voeren tegen de ideologische, met haar streven naar machtsvorming. In onze eigen tijd vindt (of vond) hij het streven naar volmaakte zuiverheid terug in de Chinese culturele revolutie en haar leider Lin Piao. Ook daar was ‘de aankondiging van de Engel’ te horen, al zegt Lardreau er voorzichtig bij dat het in werkelijkheid wel anders geweest kan zijn, maar dat doet er niet toe, het gaat maar om het nieuwe evangelie zoals het bij hem overkomt. Misschien is hij intussen wel van gedachten veranderd. – Bij het maoïsme heeft ook Glucksmann het gezocht toen hij zijn bekomst van het marxisme had. In zijn Cuisinière blijkt dat niet meer, wel is hij nog libertair socialist. Jean-Marie Benoist is altijd liberaal geweest. Philippe Nemo hield in zijn studententijd het marxisme voor de Waarheid, hij is nu naar het liberalisme geëvolueerd. In L’homme structural houst hij psychologische bespiegelingen over de verschillende politieke richtingen. Hij is de enige die, uitgaande van een typologie van Lacan, ‘de Meester’ positief waardeert.
Glucksmanns Cuisinière en B.H. Lévy’s La barbarie au visage humain zijn door de Arbeiderspers in vertaling uitgegeven. Een goede keus, want het zijn de leesbaarste boeken van de nieuwe filosofen. Glucksmann brengt in het zijne weinig filosofie te pas en Lévy strooit wel kwistig met gepopulariseerde theorieën van Foucault, Lacan en anderen om zich heen, maar zonder veel vaktermen te gebruiken.
La barbarie au visage humain werd dadelijk na zijn verschijnen in ’77 een bestseller. B.H.L., zoals de schrijver in de wandeling genoemd wordt, was een tijd lang de centrale figuur van de groep en het mikpunt van de gauchistes, die onmiddellijk hun invectieven van ‘nieuw rechts’ en ‘fascistes’ klaar hadden. Zijn succes heeft hij waarschijnlijk daaraan te danken dat hij zo véél overhoop haalt zodat er voor elk wat wils, hetzij om toe te juichen of aan te vallen, in zit. Bovendien schrijft hij heel goed, vooral voor liefhebbers van rhetoriek. Voor Lévy is de wereld na Mei een naargeestig veld vol bouwvallen geworden. De revolutie waarin hij geloofde is een onmogelijkheid. Deze eeuw kent geen andere revoluties dan de bruine pest of het rode fascisme, zegt hij in zijn Voorwoord. Hij wil de richtlijnen aangeven voor een nieuwe filosofie van de Macht. De Macht is het grote Kwaad. Het zal een pessimistische filosofie zijn, want de Macht is overal. Hij moet erkennen dat in het enkele feit van zich verzamelen iets zit wat de Meester noodzakelijk maakt. Een ander groot Kwaad is het Kapitaal, dat hij met de westerse beschaving laat beginnen en waarin hij zo iets als een synoniem voor zelfzucht of hebzucht ziet. Hij beroept zich op Mao die het egoïsme de rechte weg naar onderwerping heeft genoemd. Een samenleving zonder gezag en zonder zelfzucht, dat is dus het ideaal van B.H.L. Revolutie moet een totale vernieuwing van het leven zijn, en is pas te verwezenlijken als de Geschiedenis ophoudt en de staat verdwijnt. Het heeft er veel van of hij de strijd aanbindt tegen de hele menselijke natuur, tegen de erfzonde. Dat is geen politiek, zelfs geen ethiek, het is religie en het heeft me dan ook niet verwonderd dat hij in een volgend boek, Le testament de Dieu (’79) de terugkeer tot het monotheïsme (het Joodse) als de enige mogelijkheid ziet om het totalitarisme een halt toe te roepen.3.
Glucksmann is reëler dan Lévy, hij spreekt niet over het einde der geschiedenis, maar over de wereld van vandaag. Toch heeft hij met Lévy gemeen
dat hij totalitarisme en macht door elkaar haalt. In een groter, filosofisch boek, Les Maîtres Penseurs, klaagt hij de machtige denkers aan. Volgens hem zijn de grote Duitse filosofen, Fichte, Hegel, Marx, Nietzsche, de wegbereiders van het nazisme geweest, maar daar hij zich niet afvraagt of het woord ‘macht’ bij hen wel dezelfde inhoud heeft als bij hem, heeft hij hun portretten behoorlijk vertekend.
De kokkin en de menseneter is een sympathiek boek, maar het vertoont twee opvallende leemten. In de eerste plaats komt het tsarisme er niet in voor. Glucksmann hamert er op dat de concentratiekampen door het Westen zijn uitgevonden, maar hij vergeet dat die kampen uit de Boerenoorlog Lenins voorbeeld niet zijn geweest. Lenin had de Siberische verbanningsoorden van het tsarisme uit eigen ervaring leren kennen en zijn Tsjeka had de Ochrana als voorgangster gehad.4.
De tweede vreemde weglating is die van de tegenstelling totalitarisme-democratie. Glucksmann ziet het totalitarisme overal, maar hij ziet niets anders. Het enige alternatief dat hij kent is het morele: medeplichtigheid of verzet. Maar het heldhaftigste verzet moet doodlopen als men zich geen beeld van de vrijheid vormen kan. Glucksmanns misbruik van het woordje ‘macht’ speelt hem ook hier parten. Politiek gaat over niets anders dan macht: strijd om de macht, verdeling van macht, contrôle over macht. Binnen een totalitaire staat is politiek onmogelijk omdat alle macht zich in één hand bevindt. Democratie is scheiding van machten. Die was er al eeuwen vóór onze jaartelling in de Griekse stadstaten en de Romeinse republiek. Glucksmann heeft daar geen oog voor en B.H.L. maakt het nog veel bonter. Hij verwijt de socialistische revoluties dat zij ‘er nooit in geslaagd zijn het oude burgerlijke beginsel van scheiding der machten… uit te roeien.’ Waar haalt hij de onzin vandaan? Heeft de Sowjet-Unie soms een onafhankelijke rechtspraak? Is er ooit een wetgevende vergadering ingevoerd? Als er een scheiding van machten was zou Rusland geen totalitaire staat zijn.
Er is meer dan eens op gewezen dat de kritiek van deze jonge mensen op theorie en praktijk van het communisme niets nieuws is. Men vraagt zich af waarom zij sensatie verwekken terwijl denkers van groter formaat zoals Raymond Aron, Koestler, Jacques de Kadt, roependen in de woestijn ble-
ven. Ik houd het er voor dat ze hun succes grotendeels aan hun fouten danken. Ze hebben nog niet alle ‘sacrale formules’ van het z.g. marxisme overboord geworpen, ze zijn nog antiwesters, antiburgerlijk, antiliberaal. Daarom winnen ze gemakkelijker het vertrouwen van twijfelaars in het linkse kamp. Maar de hoofdzaak is natuurlijk dat die twijfelaars steeds talrijker worden. Als men François Bondy geloven mag hebben de jeugdige filosofen in Frankrijk in korte tijd een klimaatsverandering teweeg gebracht. Sartre heeft zijn onverschilligheid voor het dissidentenprobleem laten varen5.. De toon van de communistische kranten veranderde. Aan massale demonstraties tegen de internering van Pljoetsj en de veroordeling van Sjtsjaranski en Ginsburg werd door libertair-socialisten en partijcommunisten tezamen deelgenomen.6. De invloed van de groep dringt zelfs in Italië en Duitsland door. In hun eigen land hebben zij de sympathie van meer ervaren politici gewonnen, zelfs van Raymond Aron en Jean-François Revel. Het contact met deze mensen kan niet anders dan vruchtbaar voor hen zijn. Dat ze niet alleen naar politieke, maar ook naar ethische en filosofische vernieuwing streven en onrecht bestrijden zowel in het Westen als in het Oosten is op zichzelf loffelijk. De vraag is alleen in hoever hun filosofische uitgangspunten hun daarbij in de weg staan. Maar het blijft van niet te onderschatten belang dat zij met illusies over ‘socialistische’ revoluties volledig hebben afgerekend.
Sinds kort is er in Frankrijk weer een nieuwe beweging opgekomen die zich ‘Nieuw Rechts’ noemt. Ik vermoed dat ergernis over onze ‘nieuwe filosofen’ daar de aanleiding toe is geweest. Bondy schrijft er over in het Maartnummer van Encounter.7. Hij wijst er op dat links en rechts stuivertje hebben gewisseld. Vroeger was rechts Katholiek en links kwam op voor de Verlichting. Nu verdedigt rechts de Verlichting en opponeert tegen de religie van de nieuwe filosofen.
Ik moet nog even op de uitgaven van de Arbeiderspers terugkomen. De barbaarsheid met een menselijk gezicht is vertaald door Anton van der Niet en De kokkin en de menseneter door Carly Misset. Ze hebben het allebei knap gedaan. Het is alleen jammer dat ze zich geen van beiden moeite hebben gegeven om namen en titels te verifiëren. De Zweedse Poolreiziger die op zo’n geheimzinnige manier om het leven kwam (Kokkin blz. 29) heette niet
Malgrena, maar Malmgren. En Van der Niet schrijft aan Nietzsche een boek Aurora toe! Als hij dat nu eens even aan zijn uitgever gevraagd had, want bij de A.P. is Morgenröthe in vertaling verschenen.8.
- 1.
- Gallimard, 1970.
- 2.
- Editions du Seuil, 1975.
- 3.
- Zie Fran?ois Bondy, God’s Own Testament? in Encounter sept. ’79.
- 4.
- Tsjeka, de Geheime Politie onder Lenin, later omgedoopt in g.po.e., nog later in kgb. De Ochrana was de Geheime Politie onder het Tsarisme.
- 5.
- Zie Fran?ois Bondy, A year of the ?New Philosophers?, Encounter nov. 1978.
- 6.
- Ik betwijfel of daar nog iets van over is. De houding van de communisten tegenover de verbanning van Sacharow was weer helemaal mis.
- 7.
- Fran?ois Bondy, The very latest from Paris.
- 8.
- De Arbeiderspers geeft de complete werken van Nietzsche in vertaling uit. Verschenen zijn: Ecce Homo, De Antichrist, De vrolijke wetenschap, Morgenrood, alle vertaald door wijlen P? Hawinkels, en Voorbij Goed en Kwaad, vertaald door Th. Graftdijk.